Zelfsturende auto’s (soms ook zelfrijdende auto’s genoemd, hetgeen aardig in de richting van een pleonasme komt) worden ook in Nederland de weg op gestuurd. De Nederlandse overheid heeft de RDW de bevoegdheid gegeven om ontheffingen te verlenen voor het uitvoeren van experimenten.
Begin februari 2015 reed het allereerste konvooi van autonoom rijdende voertuigen in Nederland over een stukje A28. Er werd geëxperimenteerd met vrachtauto’s, die elektronisch aan elkaar gekoppeld waren. De voorste vrachtwagen fungeerde als leider; de rest volgde – ook wel platooning genoemd. Het toekomstbeeld is dat chauffeurs in de volgende vrachtauto’s hun handen vrij hebben om bijvoorbeeld hun administratie bij te werken, te lezen of iets anders te doen, aldus RDW. Remt de eerste vrachtauto in de platoon af, dan remmen alle vrachtauto’s real-time met dezelfde dosering af. De chauffeur heeft echter altijd de controle over zijn eigen wagen. Of het doen van administratie hierbij past, is de vraag; volgens RDW kan de chauffeur altijd het systeem overrulen en beslissen om een konvooi te verlaten en zelfstandig te gaan rijden.
Dit concept, in een treintje rijden of platooning, is een eerste stap op weg naar autonome voertuigen. Voertuig-tot-voertuig (of V2V) communicatie is een van de voorwaarden om te komen tot zelfsturende auto’s: zij moeten naast de infrastructuur en andere weggebruikers ook elkaar herkennen. Het is niet ondenkbaar dat platooning ook de eerste stap in de richting van autonome personenauto’s zal zijn – adaptive cruise control en andere innovaties zijn al ontwikkeld.
Platooning roept vragen op over de rol, competenties en verantwoordelijkheden van de voertuigbestuurder. Het CBR stelt dat ook in zelfsturende auto’s minimaal dezelfde vaardigheden als bij ‘gewone’ auto’s van belang blijven: “Vaardigheden als voertuigbediening, waarneming en participatie kunnen nooit helemaal verdwijnen”. Daarnaast geeft het CBR aan dat bestuurders moeten leren omgaan met uitvallende systemen; research- en developmentmanager René Claesen van het CBR maakt terecht de vergelijking met de luchtvaart.
Heeft het CBR voldoende besef van de snelheid van de ontwikkelingen? “… al worden auto’s in de toekomst automatisch bestuurd, het zal nog vele tientallen jaren duren voordat overheden toestaan dat dit gebeurt zonder dat er iemand met een geldig rijbewijs in het voertuig aanwezig is.” Ook Schultz verwacht binnen 20 jaar zelfrijdende auto’s op de Nederlandse wegen, maar de industrie heeft daar aanzienlijk kortere termijnen bij in gedachten.
Automatisering in vliegtuigen is vele malen verder ontwikkeld dan die in auto’s. Er zijn meer communicatielijnen (tot nu toe twee ‘bestuurders’, luchtverkeersleiding, feedback van veel verschillende systemen), er is uitgebreide technische redundantie aan boord, en er zijn vaste, gecontroleerde vliegroutes, waarbij toestellen gevolgd worden. Moderne toestellen worden tijdens het gebruik bovendien real time gemonitord vanaf de grond met behulp van Airplane Health Management (AHM). Anti collision systemen voor de luchtvaart dateren al uit de jaren zeventig; maar pas nu worden dit soort onderdelen van de luchtvaarttechnologie overgenomen door autofabrikanten.
In de luchtvaart is bovendien veel expertise opgebouwd op het vlak van interactie tussen geautomatiseerde systemen en de gebruiker van die systemen. Die automatisering houdt echter niet op bij de perfectionering van de autopilot; er wordt hard gewerkt aan het geleidelijk overbodig maken van de cockpit crew. Interesse voor onbemande luchtvaart is verklaarbaar: de totale personeelskosten van een vliegmaatschappij vormen 20 procent van de totale kosten; piloten van gevestigde luchtvaartmaatschappijen kennen nog steeds riante primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden.
Volgens onderzoeker Mary Cummings (voormalig luchtmachtpiloot) van Humans and Autonomy Lab at Duke University kunnen vliegtuigen al volledig zelfstandig vliegen; een piloot is gemiddeld zo’n 3 minuten bezig met ‘fly the plane’. Volgens NYT is dat bij de gemiddelde Boeing 777 piloot zeven minuten; bij Airbus piloten is dat de helft.
Het is niet alleen de vliegtuigtechnologie die sterk is ontwikkeld. De interactie met die technologie door de piloot – ofwel: het juiste gebruik van techniek – is een belangrijk onderdeel van de vliegopleiding. 80 procent van de crashes wordt veroorzaakt door menselijke fouten, waarbij de piloot contraproductief omgaat met de technologie. Bij problemen tijdens een vlucht geldt niet voor niets op de eerste plaats: fly the airplane.
MIT voegt daar aan toe dat het niet zo zeer de technologie is die het vliegen met onbemande toestellen in de weg staat. Voor de technische veiligheid is ook sociale controle noodzakelijk: er is toezicht nodig zodat de gewichtsverdeling van de stoelbezetting in orde blijft en de vlucht moet ongestoord kunnen verlopen. Zelfs Google stelt dat er personeel aan boord van een vliegtuig moet blijven. Google heeft in januari 2014 een eerste vlucht uitgevoerd met een geheel gemodificeerde MD11: met passagiers, maar zonder piloot aan boord. Tijdens de vlucht van San Francisco International Airport naar Los Angeles International Airport werd het toestel vanaf de grond begeleid en gecontroleerd.
Terug naar de zelfsturende auto. Wanneer zelfsturende auto’s steeds meer op het huidige vliegtuig gaan lijken, worden ze wellicht slimmer, maar ook complexer. Het is de vraag of er in de zelfsturende auto voldoende tijd overblijft om te handelen als systemen niet of niet goed functioneren. Ten opzichte van vliegtuigen zijn de snelheden van auto’s weliswaar lager, maar ook de onderlinge afstanden zijn veel kleiner. Er is dus weinig tijd voor de bestuurder om uitvallende geautomatiseerde systemen te corrigeren. Er is vooralsnog niet een model voorzien waarbij een externe partij ingrijpt wanneer een voertuig vreemd gedrag gaat vertonen; iets wat al wel technisch mogelijk is in de luchtvaart.
Daarbij speelt de ‘paradox van de automatisering’ mee: bij een toenemende automatisering wordt menselijk ingrijpen steeds crucialer, wanneer de denkende machine toch de fout in gaat. Omgekeerd kan een mens echter ook verkeerd reageren op een geautomatiseerd systeem, waardoor het geautomatiseerde systeem beslist tot een compenserende reactie, wat vervolgens weer kan leiden tot opnieuw een verkeerd menselijk ingrijpen. Denk aan een auto die bij een dreigend ongeval zelf beslist dat gas geven de beste optie is, terwijl de bestuurder (die te laat ingrijpt op basis van andere waarnemingen) juist op de rem trapt. Het resultaat kan zijn dat de auto nog meer gas geeft, de remfunctie uitschakelt of juist de macht overgeeft aan de bestuurder, die ondertussen de waarschuwingen van zijn auto moet combineren met hetgeen op hem afkomt.
De (semi-)autonoom rijdende auto vraagt dus om andere en nieuwe competenties van de bestuurder. Helaas is de veiligheidsattitude van veel automobilisten op dit moment omgekeerd evenredig is met de hoeveelheid technologie in de auto: met ABS, airbags en 5 NCAP-sterren kan je meer risico’s nemen en sneller rijden. De smartphone en navigatiesystemen (de grootste informatiebronnen in de auto) leveren eerder afleiding op dan concentratie, maar cruise-control schakelt zichzelf niet uit wanneer je op hoge snelheid een file nadert. De doorsnee technologiegebruiker is bovendien naïef en vertrouwt bij het gebruik van complexe technologie volledig op hardware, software en de partijen uit de digitale keten.
In de naamgeving van de automobiel ligt besloten dat het gaat om een verbeterde versie van zijn voorganger, het paard. Maar de auto is nog behoorlijk dom en houdt weinig rekening met omstandigheden, laat staan met het gedrag van zijn gebruiker.