Digitale opwarming

Een bizarre tegenstelling: overal om ons heen is zichtbaar hoe IT steeds dieper in de haarvaten van ons leven doordringt. Niet alleen bedrijven, maar ook overheden digitaliseren volop en burgers/consumenten doen vrolijk mee. In die digitaliseringsrace volgen de komende jaren nog grote stappen: het internet of things wordt het internet of everything; en een vergrijzende samenleving dwingt verdere digitalisering van de gezondheidszorg af.

Tegenover die digitalisering staan twee andere verschijnselen die ons de komende tijd gaan wakker schudden: legacy en security. Afgelopen jaar constateerde Ernst & Young (via onderzoek onder bijna 2.000 senior executives) dat bij slechts 17 procent van de bedrijven de informatiebeveiliging aansluit op de werkelijke behoeften. De rest van de organisaties – bedrijven en instellingen waar we allemaal dagelijks mee te maken hebben – heeft te maken met een achterstand in security. Slechts de helft van die achterblijvers neemt in 2014 maatregelen om de noodzakelijke inhaalslag te maken. Aan de andere kant geeft 65 procent van de respondenten aan, dat het budget niet toereikend is om de groeiende risico’s te bestrijden. Voor dit jaar (2014) is slechts 14 procent van het IT-budget gereserveerd om beveiligingslekken (waarbij onzorgvuldig handelen door medewerkers als één van de belangrijkste veroorzakers wordt genoemd) het hoofd te kunnen bieden.

Het gebrek aan budget komt overeen met het beeld dat voortkomt uit onderzoek van Harvey Nash: ‘kosten besparen’ stond tussen 2009 en 2013 bovenaan de agenda van de CIO. Het goede nieuws is dat sinds de kredietcrisis dit jaar voor het eerst de IT-budgetten weer stijgen. Het slechte nieuws is dat er vooral wordt geïnvesteerd in nieuwe IT die de efficiency verder vergroot: digitale marketing, klantgerichte systemen en innovatieprojecten; allemaal gericht op het verhogen van de omzet.

Ook door de overheid wordt ingezet op meer efficiency, maar automatisering blijkt hier een permanent drama. De overheid is de controle over IT kwijt: budgetten worden overschreden terwijl de opbrengsten – in termen van geslaagde en degelijke projecten – achterblijven. DigiD, DUO, UWV, de Belastingdienst, Rijkswaterstaat: systemen zijn verouderd, vernieuwing loopt uit op mislukking en per saldo neemt de achterstand en kwetsbaarheid toe. IT debt wordt ook hier een steeds serieuzer probleem. Volgens hoogleraar Henk Akkermans (UvT) zullen cruciale systemen in de toekomst steeds vaker uitvallen door instabiliteit of kwetsbaarheid. In dit opzicht is het de overheid zelf die op de achtergrond druk bezig de voorwaarden te scheppen voor digitale rampen. Onze digitale samenleving heeft een slecht fundament en wordt op een vulkaan gebouwd.

blog 1 beeldGelukkig adviseert de Rijksoverheid ons over risico’s. Voor een goed beeld van de plaatsgebonden risico’s kan je je postcode intikken. Dat leidt tot een kaartje van je woonomgeving met ‘kwetsbare objecten’ (zoals gebouwen waar veel mensen verblijven of LPG-stations). Om goedvoorbereid te zijn op rampen moet je in ieder geval eten, drinken, identiteitspapieren en contant geld in huis hebben, aldus Vadertje Staat. Het in huis hebben van een paar honderd euro (cash = king) is inderdaad geen slecht advies. Maar een digitaal rampscenario? Daarvoor hebben ambtenaren te weinig fantasie.blog 1 beeld2

 

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met Cisco

[wp_twitter]

Digitale vernielzucht

google beeld bushokjesMalware kan je webcam aan en uit zetten, dat hebben we geleerd van Landelijk officier van justitie Cybercrime Lodewijk van Zwieten. Hij gaf een tijdje terug alle Nederlanders het advies om de ingebouwde webcam af te plakken. Een goed advies, zo bleek later, want naast criminelen maken ook overheden handig gebruik van webcams. Het gebruik maken van bestaande infrastructuur is een stuk voordeliger dan investeren in nog meer cameratoezicht en drones.

Ook gewone computergebruikers kunnen hun webcam overigens op afstand aan en uit zetten, bijvoorbeeld met Splashtop CamCam (verkrijgbaar in iTunes). Wanneer je er in slaagt de webcam van een andere computer te hacken, kan je met wat extra software meteen zien wat iemand doet, maar ook denkt.

Langzaam maar zeker wekt dit alles de indruk dat er een permanente strijd wordt gevoerd om de macht en dat die machtsstrijd zich heeft verplaatst naar je internetaansluiting. De nieuwste mogelijkheden zijn in dat opzicht weinig constructief. AutomatiseringGids kwam met het alarmerende bericht dat het niet lang meer duurt voordat malware ook je computer op afstand kan vernietigen. Dmitri Alperovitch, CTO van systeembeveiligingsbedrijf CrowdStrike gaf tijdens de RSA Conference in San Francisco ter plekke een demo, waar hij de temperatuur van een met malware geïnfecteerde Mac flink liet oplopen. Voor deze vorm van kaping volstond software die de kloksnelheid van de processor opvoerde en de koelventilator uitschakelde. Met malware kan je de gebruiker van een computer bestelen, chanteren, bespioneren en uitschakelen, maar nu dus ook dwars zitten door zijn spullen op afstand te stuk te maken.

Cybervandalisme is het verstoren of belemmeren van de werking van een systeem of netwerk, of het vernielen van gegevens die daarin opgeslagen of doorgegeven worden, aldus een definitie van ICT-jurist Arnoud Engelfriet. Dat klinkt nogal technisch voor ‘iets stuk maken, gewoon omdat het kan’. Cybervandalisme is nog geen gebruikelijke term in ons land: Twitter slaat – net als Google – vooral aan op het Engelstalige equivalent ‘cybervandalism’. Digitale vernielzucht staat blijkbaar nog in de kinderschoenen, in tegenstelling tot digitaal pesten, al liggen beide activiteiten dicht bij elkaar. Een bushokje kwetsbaarder dan een onbeveiligde router ergens in een straat? Ik heb moeite dat te geloven.

[wp_twitter]

 

3D-printen: boekdrukkunst 2.0

DSC_1181_Waag
Foto: Waag Society

De unieke kracht van de 3D printer zit ‘m in de digitale aansturing en de (financieel) laagdrempelige toegang tot productiemogelijkheden. Het concept heeft een immens potentieel en de impact is vergelijkbaar met de uitvinding van de boekdrukkunst.

Na Shapeways, inmiddels een gevestigde naam in 3Dprint-land, heeft nu ook Amazon zich op het 3D toneel gemeld. De e-commercegigant ondersteunt 3DLT, een Amerikaanse 3Dprintonderneming met het aanbieden van 3Dgeprinte producten.

Voor wie nog niet in 3D printing gelooft: de ontwikkelingen gaan hard. De prijzen dalen: voor nog geen 500 dollar heb je al een 3D printer in huis. Natuurlijk heb je ook grondstoffen nodig in de vorm van cartridges met daarin 3d filament genaamd, dat je voor een paar tientjes per rol kunt kopen. En met een simpel appje van Microsoft kan je zo aan de slag met je eigen R&D- of designafdeling. Het wachten is op kwaliteits-, milieu- en gezondheidsrichtlijnen voor thuisgebruik. Ondertussen doemen iedere maand nieuwe mogelijkheden op, die steeds opnieuw onderstrepen dat 3D printing alles in zich heeft om door het leven te gaan als een disruptive innovation.

Met 3D printing krijgen uiteenlopende sectoren compleet nieuwe productiemogelijkheden tot hun beschikking, maar worden ook oude paradigma’s aan het wankelen gebracht. De industrie van reserveonderdelen zal zich moeten omvormen van een voorraad-gebaseerd business model (veelal met gigantische magazijnen en uitgebreide logistieke systemen) naar een service-industrie met real time productie, adviezen en services op maat. Binnen afzienbare tijd zullen eindklanten hun eigen reserveonderdelen ter plekke gaan produceren. Groot voordeel hiervan is dat de supply chain drastisch kan worden ingekort. Weg met al die onderdelenbestelbusjes!

Op veel plekken ontstaat de mogelijkheid om innovatieprocessen te versnellen door middel van rapid prototyping; op dit vlak zijn al verschillende gespecialiseerde bedrijven actief. Het wordt gemakkelijker om unieke, eenmalige voorwerpen te produceren, hetgeen een nieuwe vorm van lokale copy- of printshops kan opleveren die ook grondstoffen leveren voor de thuisprinter. De behoefte aan nieuwe services, maar ook aan advies op het vlak van scannen, ontwerp, materiaalkeuze en productie zal enorm toenemen. Daarnaast ontstaat er momenteel een levendige handel in 3D-blauwdrukken, met nieuwe discussies over zowel veiligheid als auteursrecht en gebruiksrecht. Want wat als je zelf heel voordelig sleutels, wapens of LEGO-blokjes kunt uitprinten?

3D printing blijft de komende jaren een interessant en belangrijk onderwerp, al is het maar omdat en nog ontzettend veel nieuwe mogelijkheden bijkomen – denk alleen al aan nieuwe printmaterialen: naast kunststoffen ook metaal, beton en voedsel en producten met materiaaleigenschappen die onder invloed van tijd of andere factoren kunnen veranderen, iets wat nu wordt aangeduid als 4D-printen. Onderdeel hiervan is ook het uitprinten van complete werkende apparaten zoals telefoons of auto’s.

De mogelijkheden van 3D printing zijn eindeloos, maar het zal ook een enorme shake-out in de wereld van gevestigde partijen en bestaande business modellen opleveren. Dat bedrijven niet altijd op tijd ontwaken en begrijpen wat de impact van innovaties is op hun business, wordt steeds weer opnieuw zichtbaar. De impact van 3D printing is even breed als diep. Geen enkele sector kan het zich permitteren de ontwikkelingen op dit vlak te negeren.

[wp_twitter]

Onderwijs moet aan de slag met cloud en data

Cloud is niet alleen een opslagmedium, er kan ook rekenkracht en ‘intelligentie’ uit worden gehaald. Wanneer je onderwijsprogramma’s gedeeltelijk vanuit de cloud zou laten lopen en via online e-learning zo veel mogelijk data over het leerproces zou verzamelen, kan je het onderwijs verder personaliseren en verbeteren.

Kennisnet heeft in haar Kennisnet Trendrapport 2014/2015, technologiekompas voor het onderwijs een negental technologietrends op een rijtje gezet en onderzocht hoe deze een antwoord kunnen vormen op actuele onderwijsvraagstukken. Ook is gekeken naar de verwachte effectieve impact op het onderwijs en de levensfase van de technologie. Twee belangrijke trends zijn volgens het rapport datagedreven onderwijs en ‘do it yourself’. Maar in het rapport wordt ook vastgesteld: “Datagedreven onderwijs als term roept weerstand op.”

Natuurlijk heeft een ‘analoge docent’ oog voor nuances die geen enkel systeem kan waarnemen en kan daar beter dan welk systeem dan ook op reageren. Toch mist de analoge docent ook bepaalde informatie, eenvoudigweg omdat een docent niet alles tegelijk kan zien, bepaalde verborgen signalen niet herkent en evenmin alle signalen real time kan omzetten in een aangepaste leerstrategie. De leraar is geen Watson en hij kan niet anticiperen, laat staan reageren op alle dertig individuen in zijn/haar klaslokaal.

Data en cloudbased onderwijs kunnen leerprocessen en leerprestaties transparant maken en beschikbaar voor analyses. Met de inzet van cloud kan voorkomen worden dat leerprocessen per leerling en per leraar geïsoleerde momentopnames blijven. Het klaslokaal als locatie waar kennis wordt geproduceerd, is nog altijd het exclusieve domein van de leraar, waar iedere vorm van transparantie ontbreekt. Met de inzet van cloud kunnen leertrajecten voor verschillende vakken, disciplines en docenten bovendien beter op elkaar aansluiten. Met meer data in het onderwijs kunnen we twee kanten op: gebruik ze om het onderwijs inhoudelijk te verbeteren en put uit onderwijsprocessen om individuele leerprestaties te verbeteren.

Nederland heeft een uitstekende ICT-infrastructuur (op vierde plaats van de wereld). Juist de inzet van meer ICT kan het onderwijs (dat wereldwijd op de zevende plaats staat) verbeteren op rendement en prestaties. Leraren schieten echter tekort als het gaat om kennis en vaardigheden op het gebied van ICT en didactiek, zo blijkt uit het jaarlijkse onderzoek Vier in Balans van Kennisnet. Slechts 62 procent is vaardig genoeg om ICT ook echt goed in te zetten in de les en in het VO digitaalis slechts 15 procent van het leermateriaal digitaal.

Zeg ICT en onderwijs en de eersten die in een lachstuip schieten zijn de leerlingen. In de afgelopen vijf jaar hebben scholen geïnvesteerd in smartboards, een lokaal met een rijtje pc’s, beamers en administratiesoftware zoals Magister en hebben ze wellicht hun eigen website een keer onder handen genomen. De allernieuwste technologie in het onderwijs bestaat echter uit de smartphones van de leerlingen, die ze tijdens de les gebruiken om te luisteren naar muziek, YouTube video’s te delen of met elkaar te Whatsappen. Innovaties zoals iTunesU en de Kahn Academy zijn voor de meeste scholen nog toekomstmuziek, laat staan dat het VO expliciet aan de slag gaat met BYOD.

lerarenIn het Kennisnet-rapport wordt verder geconstateerd dat het onderwijs weliswaar de belangrijkste trends in ICT-land volgt (zoals de inzet van mobiele devices), maar aan de andere kant wordt nog altijd uitgegaan van de ratio ‘aantal pc’s per leerling’ (momenteel 1 op 5). Hoezo Bring Your Own Device? Vijftien procent van de VO-instellingen beschikt nog niet over een Wi-Fi-netwerk. En op de vraag “Door het gebruik van ICT behalen leerlingen betere resultaten” antwoordt 45 procent van de VO-leraren met een ‘ja’.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Cloud: wegbereider voor spraakherkenning?

IBM heeft besloten om superslimme computer Watson naar de cloud te verhuizen en zijn rekenkracht te verdubbelen, zo berichtte AG half januari. Hiermee wil IBM nieuwe mogelijkheden scheppen voor AI-as-a-service: kunstmatige intelligentie op afroep, bijvoorbeeld voor big data analyses en linguïstiek. Hoewel beide zaken weinig te maken hebben met AI – van klein denken is nog nooit iemand groot geworden, en van snel rekenen word je niet echt intelligenter – biedt de cloud wel een mooi platform om technologieën die rekenkracht en -snelheid nodig hebben een kans van slagen te bieden.

Vice president Stephen Gold, betrokken bij de Watson-activiteiten van IBM, voorspelt dat toekomstige generaties op 2013 zullen terugblikken als het jaar van ‘een monumentale verandering’. Hij doelt daarmee wellicht op de mogelijkheden van Watson op het gebied van verwerking van natuurlijke taal.

Het inzetten van natuurlijke taal in de automatisering wordt al enkele decennia gezien als een veelbelovende technologie. Zo ongeveer iedere vijf jaar werd door leveranciers, ontwikkelaars en goeroes geroepen dat de komende vijf jaar toegepaste technologieën zoals spraakherkenning zouden doorbreken. Maar spraaktechnologie is net zo breed inzetbaar als het jongere broertjes touch technologie. Soms is het handig om tegen apparaten te spreken, soms is het handiger te aan te raken. Spraaktechnologie is wel verbeterd door goedkopere en snellere rekenkracht en verder ontwikkelde software en er zijn meer succesvolle toepassingen ontstaan, waarvan Siri (geïntroduceerd in  oktober 2011 op de iPhone 4S) en Glass mooie voorbeelden zijn. Maar om nu te zeggen dat spraakherkenning mainstream is sinds Siri? Ik mis daarvoor zowel de cijfers als de hype rondom het gebruik van Siri. Ook Google Glass, aangestuurd met basale commando’s, moet nog een hele weg afleggen. In het algemeen werkt spraakherkenning beter naarmate het systeem meer getraind is in het herkennen van een bepaalde stem (of bepaalde klanken). Systemen luisteren dus na verloop van tijd vooral goed naar hun baasje, maar zelfs marktleider Nuance heeft voor dat trainingsvraagstuk nog geen oplossing.

Een spraakherkenningssysteem werkt onder andere op basis van waarschijnlijkheid en die wordt steeds groter naarmate er meer data beschikbaar zijn om waarnemingen te vergelijken met opgeslagen kennis. In dit opzicht zou de cloud een belangrijke rol kunnen gaan spelen. Daarnaast is voor het kunnen werken met natuurlijke taal data over de context nodig. Ook hier kan de cloud meerwaarde bieden, want als er ergens ‘context’ beschikbaar is, dan is dat wel in de cloud, waar we doorlopend informatie in opslaan en van waaruit veel apps werken. Met behulp van een 4G verbinding zou Siri real time informatie kunnen ophalen uit de cloud, onder meer via anticiperende systemen als Google Now.

Wanneer gesteld wordt dat 2014 het jaar van de spraakherkenning wordt, heb ik zo mijn twijfels. Het zou ook zo maar 2015 of 2016 kunnen worden. Maar voor een geleidelijke doch stevige ontwikkeling van technologie en in praktische toepassingen is zo langzamerhand wel aan alle voorwaarden voldaan. Spraakherkenning heeft inmiddels een goed imago. Er ontstaan steeds meer devices die in specifieke omstandigheden goed met spraak zouden kunnen worden bediend. Steeds meer apparaten (wearables, maar ook ingebouwde systemen) zijn gemakkelijk te bedienen met spraak – en ook in professionele omgevingen leidt spraaktechnologie tot slimme oplossingen. Daarnaast groeit de behoefte aan nieuwe security-oplossingen op het gebied van identificatie en authenticatie, onder meer bij banken. Tot slot worden devices zoals tablets en smartphones zelf ook steeds krachtiger. De cloud als data hub tenslotte gaat wat mij betreft de doorslag geven.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Cloud computing als versneller voor de business

Consumenten gebruiken steeds meer technologie en hebben daarbij steeds minder te maken met de onderliggende techniek. Ze schaffen nog wel zelf hun hardware aan, maar denken verder bij de aanschaf, het gebruik en de werking van connectiviteit en applicaties nauwelijks nog aan de techniek. Betrouwbaarheid en acceptatie dragen er toe bij dat er – zo op het eerste oog – weinig redenen zijn om alles te moeten begrijpen of beheersen. Consumenten willen functionaliteit die gemak biedt: snel weten waar het regent, wat de snelste route is of hoe het banksaldo er voor staat. Veel technologie is ‘gratis’ en daarmee vaak gestandaardiseerd: bij de tientallen apps die we gebruiken zijn de configuratiemogelijkheden beperkt. We zitten er niet mee.

Bedrijven maken een vergelijkbare ontwikkeling door, maar de motieven zijn anders. Ondernemingen en instellingen moeten – gedreven door concurrentie – hun kosten terugdringen, hun tempo versnellen en hun dienstenpakket doorlopend aanpassen. IT-dienstverleners spelen hier op in. Ze leveren geen pc’s meer (zoals in de begintijd van kantoorautomatisering het geval was), maar gaan steeds meer vanzelfsprekende onderdelen van de IT-voorzieningen als standaarddienst aanbieden. Cloud computing gaat de komende jaren zorgen voor het verschil tussen winnaars en verliezers.

Naast verschillende varianten (zoals de basiskeuzen public/private/hybrid cloud) ontstaan er steeds meer diensten en producten die betrekking hebben op het werken met zakelijke cloud omgevingen.

Twee voorbeelden zijn OpenStack en CloudStack, open source cloud-management tools die bijdragen aan twee belangrijke voordelen van de cloud: kostenreductie en versnelde ingebruikname van software. Cloud computing  is workload gebaseerd, zowel voor IT- en bedrijfsprocessen als voor opslag-, backup- en recovery-voorzieningen. De cloud provider zorgt voor het tijdig opschalen van de servers, het beschikbaar maken van databases en voor andere diensten verzorgen die ontwikkelaars voorheen zelf moesten regelen. Servers worden efficiënter ingezet en bedrijven hebben niet meer te maken met onderhoud. Aan de personele kant komen meer resources vrij voor softwareontwikkeling. Het configureren van complexe systemen, het ontwikkelen van software, het testen en de ingebruikname van software: het kan allemaal in de cloud. Het gebruik van software-ontwikkelplatformen in de cloud leidt volgens marktonderzoeker Evans Data Corporation tot een verkorting van projecten van gemiddeld 15 procent. Het sneller beschikbaar komen van (nieuwe) functionaliteit draagt direct bij aan een verkorting van de time-to-market.

Cloud computing maakt IT-voorzieningen niet alleen goedkoper en sneller beschikbaar (de beheer- en ontwikkelkant), maar helpt ook om bedrijfsprocessen te optimaliseren. Het werken met cloud gebaseerde oplossingen maakt het mogelijk om software en databases real time actueel te houden en beschikbaar te stellen. Een goed voorbeeld hiervan is de logistieke operatie op luchthavens, waarbij het aanbod aan passagiers DSCN1826en vracht moet worden afgestemd op beschikbare vliegtuigen. Die complexe operatie vergt veel coördinatie en communicatie tussen allerlei partijen: luchthavenexploitant, luchtvaartmaatschappijen, vliegveiligheidsdienst, dienstverleners zoals afhandelings-, catering- en schoonmaakbedrijven en verschillende autoriteiten. Vliegtuigen die niet vertrekken, kosten geld: resources op de grond worden geblokkeerd en luchtvaartmaatschappijen moeten passagiers bij langere vertragingen schadevergoedingen betalen: beginnend bij bedragen vanaf 250 euro per passagier na drie uur.

Met een cloudgebaseerd Total Airport Management Systeem (TAMS) kunnen alle activiteiten rondom de werkzaamheden op het vliegveld gecoördineerd en geregeld worden. Om de besluitvorming te vereenvoudigen en te versnellen, worden verschillende bestaande databases geconsolideerd zodat actuele gegevens centraal beschikbaar zijn. Daarnaast wordt een helder rechtenbeheer ingevoerd, zodat de afzonderlijke dienstverleners alleen over die informatie beschikken, die voor hen bestemd is: zowel op vaste als mobiele eindapparatuur. De cloud vormt hierbij dus de basis voor zowel de infrastructuur als de data en applicaties. Als de aankomsttijd van een vlucht verandert en daarmee bijvoorbeeld ook de gate, worden alle betrokken dienstverleners direct geïnformeerd. Op die manier kan de luchthaven flexibel en daarmee ook efficiënt op de wisselende capaciteit inspelen. Een TAMS optimaliseert grondtijden, verkort wachttijden, vergroot de tevredenheid bij passagiers en zorgt uiteindelijk voor meer omzet.

IT wordt voor bedrijven steeds meer een middel om snelheid te maken. Driekwart van de Nederlandse organisaties vindt dat de opkomst van cloud-oplossingen snelle innovatie voor de eigen organisatie mogelijk maakt, zo blijkt uit het onderzoek ‘Eilanden in de Cloud’, dat in opdracht van Macaw door Pb7 Research is uitgevoerd onder 100 IT-beslissers van Nederlandse organisaties. De meest genoemde oplossingen met grote toegevoegde waarde zijn een complete werkplekomgeving in de cloud (44%), gebruik van een dienstverlener die als cloud-broker optreedt (39%) en het gebruik van open standaarden (39%).

Er zijn echter ook beperkende factoren. Bij het geleidelijk vergroten van de inzet van cloud computing is integratie van verschillende cloudtoepassingen de belangrijkste uitdaging voor vier van de vijf Nederlandse bedrijven.  Nieuwe ondernemingen kunnen hun IT direct in de cloud onderbrengen, maar oudere organisaties hebben te maken met legacy: oude systemen – datacenters, softwareomgevingen – die niet geschikt zijn voor de cloud.

Om de concurrentie bij te benen hebben veel van deze bedrijven vaak prioriteit gegeven aan het stapelen en aan elkaar knopen van applicaties en daarnaast achterstallig onderhoud opgebouwd. Hoe groter en ouder de organisatie, hoe groter dit probleem is. Het maakt deze groep dinosaurussen minder wendbaar en meer kwetsbaar, niet alleen voor nieuwe concurrentie, maar ook voor cybercrime.

Een transitie naar de cloud heeft veel voeten in aarde – naast het verhuizen speelt ook mee dat veel cloud toepassingen gestandaardiseerd zijn, iets dat om flinke aanpassingen vraagt in de IT-organisatie. Een model als cloudstack kan waarde toevoegen aan zowel het migratie- en transformatievraagstuk als aan cloud integratie. Met CloudStack is het mogelijk, ook in een private cloud omgeving die niet volledig gestandaardiseerd is, om snel up en running te zijn, al blijft net als bij andere IT-projecten de rol van een integrator noodzakelijk. Daarbij hebben met name financiële instellingen te maken met complexe wet- en regelgeving. Uit ervaringen van ‘cloud migranten’ valt op te maken dat dit transitievermogen de komende jaren voor veel ondernemingen een doorslaggevende succes- of faalfactor zal worden. Conclusie: lenigheid in IT wordt de ultieme voorwaarde.

 

Dit blog werd geschreven naar aanleiding van de European Cloud  Stack Collaboration  Conference en is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Onbetrouwbare overheid obstakel voor digitale innovatie

De cloud wordt het ideale platform voor het internet of things (IoT). De cloud is snel op te tuigen en in te richten, is op afstand toegankelijk, maar locatieonafhankelijk, kan enorm snel worden opgeschaald en kost relatief weinig geld. Het vormt ook de ideale basis voor een wireless sensor netwerk (WNS): een netwerk van sensoren, die door hun lage energieverbruik autonoom functioneren en in staat zijn permanent data door te geven aan het web. Denk aan sensoren in onze directie omgeving: systemen voor het bepalen van de luchtkwaliteit, sensoren die het klimaat in gebouwen optimaal reguleren.

Ook sensoren die we nu al intensief gebruiken – bijvoorbeeld bewakingscamera’s in en om gebouwen – zullen, voor zo ver ze dat niet al doen, steeds vaker hun data in de cloud opslaan. De schaalbaarheid (niet alleen voor opslag, maar ook voor analysecapaciteit) en de gemakkelijk te organiseren toegankelijkheid maken de cloud de ideale thuisbasis voor de sensordata die het IoT in toenemende mate gaat produceren.

 

Het idee achter een meer en meer connected world is dat onze mogelijkheden toenemen: we krijgen meer informatie over en meer vat op de systemen om ons heen. Daardoor kunnen we processen efficiënter inrichten, verspilling tegen gaan, bij complexe vraagstukken sneller tot conclusies komen en bepaalde verschijnselen eerder ontdekken, zo luidt de belofte. Kortom, (big) data gaan ons leven prettiger maken.

Maar het produceren van meer – of liever gezegd, meer nieuwe informatie, maakt ons ook kwetsbaarder. Denk aan een connected auto die gehackt kan worden, of inbrekers die aan de hand van domotica-gegevens precies weten wanneer ze moeten inbreken.

Wanneer onze zorg en aandacht rondom security vooral uitgaat naar de klassieke criminelen die met hacks onze systemen willen gijzelen, dan maken we een grote denkfout. Het vertrouwen in cloudtechnologie loopt de meest ernstige schade op, als niet criminelen, maar onze eigen medemensen – overheidsdienaren, civil servants die we zelf hebben aangewezen – misbruik van hun informatieprivileges gaan maken, ook al beloven ze dat ze de burger zullen beschermen tegen een overheid met expansiedrift.

 

De afgelopen zomer heeft cloudcomputing al de eerste ernstige deuken opgelopen en niet doordat commerciële spelers te snel gewaagde diensten en producten lanceerden. In de VS waren het de NSA-praktijken die het cloudconcept onder enorme druk zetten. Zo onthulde de Britse krant The Guardian dat de NSA via geheime gerechtelijke dwangbevelen de mogelijkheid gebruikte om clouddata af te tappen van miljoenen Verizon-klanten. Voor het eerste werd duidelijk in de VS wat de kracht was van de Patriot Act. Het ging niet langer om een ‘mogelijkheid’ dat jouw persoonlijke data door de overheid zouden kunnen worden opgevraagd, maar om de realiteit dat ze al waren gekopieerd en opgeslagen door die overheid. Weg privacy.

 

Bij het uitrollen van nieuwe IoT-modellen en -concepten (bijvoorbeeld protocollen voor machine-to-machine-communicatie zoals bij slimme energiemeters of on demand diensten voor gebouwenbewaking) houden ontwikkelaars nadrukkelijk rekening met security-aspecten van zowel M2M als cloud. Wanneer systemen onbetrouwbaar blijken te zijn, zullen consumenten ze massaal de rug toe keren, hetgeen dergelijke concepten financieel kwetsbaar maakt. Er is bij datagebaseerde diensten geen tweede kans zoals bij fysieke producten waarbij je met een goede recall actie de schade nog kunt proberen te beperken. In het een betrouwbaar Internet of Things wordt authenticiteit van dingen een belangrijk element. Is de sensor wel het apparaat dat het beweert te zijn? Hoe kan voorkomen worden dat Things ongeoorloofd elkaars identiteit overnemen? Daarnaast speelt data-integriteit een belangrijke rol: is de informatie die een sensor afstaat, nog steeds dezelfde informatie die uiteindelijk op een tussen- of eindbestemming wordt opgeslagen?

 

Wat is de waarde van dit soort inspanningen? De belangrijkste voorwaarde om met een prettig gevoel het cloud tijdperk te betreden, blijft toch een betrouwbare overheid. Wanneer die het keer op keer laat afweten, worden alle andere maatregelen op het gebied van security – ook die van de overheid zelf, bijvoorbeeld om ons op te voeden op het vlak van datasecurity – een lachertje. In plaats van meer veiligheid en betrouwbaarheid is het eindresultaat het omgekeerde: de stap naar cybermuiterij, cyberterrorisme en cyberactivisme wordt steeds kleiner, zoals Edward Snowden al overtuigend heeft laten zien. En last but not least wordt het gedrag van overheden een ernstig obstakel voor innovatie.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

War for talent

Werkgevers, maak je borst maar nat. In onze steeds meer digitale economie zullen bedrijven de komende jaren meer hoogopgeleide informatiespecialisten en data-analisten nodig hebben.

Aan de aanbodzijde is nog geen echte groei te zien. Er zijn weliswaar enkele opleidingen die zich richten op de digitale data-gebaseerde samenleving, maar Rob Bearden, ceo van Hadoop-ontwikkelaar Hortonworks geeft aan dat de vraag nu al vijf maal zo hoog is als het aanbod. De verhouding tussen vraag en aanbod is daarmee vele malen schever dan in de hoek van softwareontwikkeling – waar ook in de VS de salarissen stijgen. In de meeste BRIC-landen zijn de salarissen de afgelopen tien jaar enorm gestegen. Het verloop is daar enorm: vervanging van een (IT-)manager kost daar inmiddels een jaarsalaris.

Feit of fictie?

Of is de war for talent vooral een bedenksel van recruitmentspecialisten? De anders zo visionaire Boston Consulting Group schrijft in zijn rapport Creating People Advantage 2013 dat bedrijven zich niet moeten verliezen in de “zogenaamde war for talent”. BCG stelt gerust: “Best-practicebedrijven zorgen ervoor dat zij weten wat een toekomstige leider nodig heeft om succes vol te zijn, en werken systematisch aan de ontwikkeling van talent.” Gemakkelijker gezegd dan gedaan.

Het aantal werkgevers dat aangeeft dat het meer moeite kost om gekwalificeerde medewerkers te vinden, is de afgelopen jaren dan ook flink gestegen: van 20 procent in 2009 tot 62 procent in 2013. En dat is ook waar de war for talent over gaat: het vinden van mensen die goed genoeg zijn en niet te duur. Seth Godin noemt het daarom liever een war for attitude: “An organization filled with honest, motivated, connected, eager, learning, experimenting, ethical and driven people will always defeat the one that merely has talent. Every time.” De war for talent beperkt zich dus niet tot data-specialisten, al zullen daar de effecten wel sterk zichtbaar worden.

Generatie Y is anders

Op onze Nederlandse arbeidsmarkt doet zich nog een complicerende factor voor. Oudere werknemers moeten langer doorwerken en het is de vraag of zij de komende jaren voldoende aan competenties kunnen bieden. Bedrijven investeren toch liever in jongere werknemers, zo zou je zeggen, maar daarmee is het tekort aan bijvoorbeeld data-analisten niet opgelost. Toekomstige hoogopgeleiden en kenniswerkers hebben namelijk zo hun voorkeuren, zo blijkt uit onderzoek van Cognizant. Ze willen ‘het verschil maken’ en een goede balans tussen werk en privé kunnen realiseren en aan deze twee zaken samen kennen ze een hoger gewicht toe dan arbeidsvoorwaarden. Als je eenmaal het geluk hebt om deze digital natives aan boord te krijgen, dan is de meerderheid niet van plan langer dan drie jaar te blijven. En wanneer je ze binnen hebt, moet je ze ultieme vrijheid en flexibiliteit geven. Steeds meer jongeren zullen daarbij kiezen voor meer dan een werkgever en zullen naar mijn overtuiging ook aan andere traditionele concepten, zoals een arbeidscontract of een pensioen, steeds minder waarde hechten. Wake-up call voor HR?

Voorkeuren digital natives
Voorkeuren digital natives
Carriere digital natives
Carriere digital natives
beeld on the move
On the move

Volgens onderzoek van HBR krijgt Europa vooral te maken met alle negatieve gevolgen van wereldwijde ontwikkelingen. Europa vergrijst tot in 2050. In dat jaar staan tegenover iedere tien mensen die aan het werk zijn, vier personen ouder dan 64 jaar. Daarnaast slinkt de Europese beroepsbevolking – van 67 procent in 2010 naar 57 procent in 2050. Het betekent dat de Europese arbeidsmarkt krapper wordt, dat er meer mobiliteit ontstaat en dat de financiële druk op het werkzame deel groter wordt.

Oplossingen voor werkgevers

Als de arbeidsmarkt krapper wordt, werkgevers minder te bieden hebben en werknemers hogere eisen kunnen stellen, dan zijn er twee redenen voor organisaties om volop in te zetten op innovatie van het werk door middel van kennismanagement en online collaboration. Kennisdelen vergroot het rendement van binnen de organisatie aanwezige kennis en het verkleint de kans op kennisvernietiging. Steeds meer bedrijven zien dit in: het aantal ‘always connected’ kenniswerkers in de wereldwijde beroepsbevolking is volgens onderzoek van Cognizant toegenomen (van 23 procent 2011 tot 29 procent  in 2012). Online collaboration vergroot bovendien de arbeidsmarktvijver waarin de organisatie kan vissen (afstanden worden minder belangrijk) en versterkt daarnaast de aantrekkelijkheid van een werkgever. Waarom zou je wel je e-mail kunnen checken op een terrasje, maar niet een deel van je werk vanuit een vakantiehuis in het buitenland kunnen doen? Hier ligt een kans voor HR: doe samen met IT en de business onderzoek naar de vraag hoe de organisatie – naast de clichématige primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden – een magneet voor nieuwe medewerkers kan worden en help mee om moderne, innovatieve arbeidsrelaties te realiseren.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Aanraakmens

De evolutie van de pc naar de smartphone en tablet is duidelijk zichtbaar: sneller, krachtiger, meer functionaliteit door internet en social media. Maar het meest opvallende is toch het krimpende formaat.

Als we die evolutie van ‘kleiner + sterker’ extrapoleren, is het apparaat – de interface tussen onszelf en de digitale buitenwereld – eigenlijk niet veel meer dan een tussenfase. De beste interface zijn wijzelf.

Is wearable computing daarmee niet meer dan een tussenfase? Wearables lijken iets nieuws, maar ver voordat de eerste geavanceerde GSM-toestellen waarop je al e-mail versturen en ontvangen werden gelanceerd, waren er al polshorloges met ingebouwde rekenmachines. En we zijn al sinds 2010 blij dat de iPad bestaat, maar de eerste commerciële tablet-pc’s werden al eind jaren 90 geïntroduceerd. Niets nieuws dus. Het zijn vooral formaat en connectiviteit die veranderen. Daarnaast zijn de meeste innovatiepogingen er vooral op gericht om IT nog dichter bij onszelf als gebruiker te brengen. Verkleining heeft nu dus ook betrekking op de afstand tot ons als mens. Naast Google Glass die nog steeds hot is, stuitte ik ook via een blogpost van David Evans, Chief Futurist van Cisco, op de SIGMO, een vertaalcomputer die (mits connected) real time spraak vertalingen kan geven vanuit de cloud en in 25 talen. Het ding is klein en reageert op je stem. De kosten zijn bescheiden: rond de 50 dollar.

Het kost blijkbaar relatief weinig geld om iets nieuws te verzinnen dat nog slimmer, sneller en kleiner is dan het voorgaande. De kans dat een innovatie op het vlak van wearable computing de status van iPod krijgt (veel geïmiteerd, nooit geëvenaard) lijkt nogal klein. Elektronische stickers of tatoeages zouden nog een tussenfase kunnen vormen en ook de Proteus smart pill (die, eenmaal ingenomen, een bericht naar een arts kan sturen) biedt nog wel wat medische mogelijkheden. De meeste troep die onder de noemer wearables op ons afkomt heeft dus een uiterst beperkte houdbaarheidsdatum. Ja, net zo als bij het LCD-horloge met rekenmachine.

Zijn wijzelf dan de volgende interface? Het leek er even op met het elektronische drumpak van Cesar Zuyderwijk, drummer van Golden Earring (nee, op YouTube niets te vinden). De Google bril laat zien dat brildragers straks een extra optie hebben: wilt u een gewone of een slimme bril? Of toch liever een  slimme contactlens? Twee onderzoeksgroepen in Duitsland zijn bezig met verschillende programma’s, aldus een Cisco-blog, om te bezien in hoeverre ons lichaam een geschikte interface kan zijn. Aan het Hasso Plattner Institute wordt gewerkt aan een imaginaire telefoon die zich in je handpalm bevindt, maar hiervoor is een camera nodig die de bewegingen van je vingers op je handpalm registreert.

Onderzoekers van de Technical University of Darmstadt ontwikkelden een toepassing waarbij het oor dient als aanraakbare interface voor besturing van een computer. In beide voorbeelden fungeert het lichaam als touch interface en dat biedt zowel een voor- en een nadeel. We hebben ons lichaam altijd bij ons en binnen handbereik. Nadeel: zonder een beeldscherm missen we de visuele feedback van ons commando. Met ons lichaam als touch interface hebben we bovendien altijd minstens één hand (of vinger) nodig en nog een ander stuk van ons lichaam. In de leerfase zullen we eerst naar het touch-gedeelte van ons lichaam kijken en daarna op zoek gaan naar de feedback of wel het resultaat van ons commando.

De ooggestuurde autofocus van de Canon EOS3 is een mooi voorbeeld van hoe lichaamsbewegingen (namelijk het focuspunt waar de fotograaf in de zoeker naar kijkt) ook direct leiden tot een zichtbaar resultaat (een camera die op het bekeken focuspunt scherp stelt). Die toepassing wordt overigens niet meer bij nieuwe camera’s toegepast.

Met die afhankelijkheid van visuele controle acht ik de kans dat we ons lichaam als touch interface gaan gebruiken niet zo groot. Waar dat scherm niet nodig is omdat feedback op een andere manier komt (het licht aan of uit schakelen, een telefoonnummer kiezen) is de toepassing van gebaren of spraakcommando’s is net zo gemakkelijk. En als er wel een scherm is, zijn de mogelijkheden eindeloos: toetsenborden, gebaren en spraak. En dat is weer goed nieuws voor de gadgets.
[wp_twitter]

Need for speed in klantcontact

De belangrijkste eigenschappen van customer service: aanpassingsvermogen en snelheid. Het contactcenter van de toekomst is agile.

Het organiseren van klantcontact wordt steeds complexer. Een jaar of tien geleden kwam het concept multichannel in zwang: de klant wilde de onderneming op alle mogelijke manieren en tijdstippen kunnen bereiken. Chat, e-mail, webformulieren en selfservice: alles moest mogelijk zijn. Voordeel van meer online dienstverlening was dat het ‘service window’ gemakkelijk kon worden uitgebreid naar 24/7. Bedrijven waren echter nog maar amper ingesteld op multichannel (denk aan de klant die telefonisch navraag doet over een eerder verstuurde e-mail) en social media deed zijn intrede. Om te voorkomen dat er vooral over bedrijven werd gepraat, moesten ondernemingen zich in de online dialoog mengen. Bedrijven moeten nu gezellig meedoen op Facebook en gebruikersfora en tijdig reageren op Tweets. En tot slot is het helemaal hip om op je website tegen klanten te kunnen zeggen ‘regel het allemaal zelf online’. De ‘mijn-‘omgeving is geboren.

mijn ING

Klanten zoeken bij vragen en problemen tegenwoordig eerst online naar een oplossing. Ze verwachten daarbij overigens inmiddels dat ze daar ook echt een antwoord op hun vraag vinden. Wanneer de klant in de telefoon klimt, heeft hij al verschillende andere kanalen geprobeerd. De vraag aan de klantenservice medewerker zal over het algemeen dus ingewikkelder zijn. En de klant zelf zal mogelijk al licht geagiteerd zijn. Waarom zitten al die selfservice oplossingen zo slecht in elkaar dat hij nu moet bellen?

Van voice naar texting?

Hoewel je zou verwachten dat de moderne consument alles zelf online wil regelen (en dat ook steeds vaker doet) hebben contactcenters nog niet echt een daling in het aantal telefoontjes gezien. Dat belverkeer gaat vermoedelijk 20130520_154301pas teruglopen wanneer de jongste generatie klanten de overhand heeft. Die jongste generatie wil alles online kunnen oplossen en regelen; als er een vraag rijst, moet een facebook- of whatsapp-berichtje voldoende zijn om de klantenservice in beweging te krijgen.
Tien jaar geleden was het een handicap wanneer je als organisatie telefonisch onbereikbaar was, nu staat een organisatie die gebeld wordt, eigenlijk al op 1-0 achterstand omdat de online support niet toereikend is. Het maakt het werk van de customer service medewerker de komende jaren steeds lastiger.

Nieuwe kanalen komen sneller op

Nieuwe kanalen en nieuwe voorkeuren van consumenten komen sneller dan voorheen op. Dat betekent dat bedrijven opkomende nieuwe interactievormen sneller moeten kunnen adopteren: denk aan click to call, call me now, chat of IM. Een goed voorbeeld is de nieuwe dienst van Amazon, gelanceerd bij de laatste Kindle. Op dat apparaat zit een one-click customer service button met de naam MayDay, die voor direct live video contact met een service-agent zorgt. Amazon zet in op gratis 24/7 dienstverlening met een responstijd van maximaal 15 seconden.

Het tempo zit er bij de meeste bedrijven echter nog niet in. Tempoverschillen bieden kansen aan ondernemingen die wel snel aanhaken op nieuwe servicekanalen, zoals YouTube of Vimeo. Slimme bedrijven bouwen op die plekken een voorsprong op met succesvolle virals en handige servicevideo’s. Het optuigen van zo’n nieuw kanaal lijkt kinderspel (even een account aanmaken), maar daarachter gaat een flinke contentgedreven organisatie schuil en het duurt even voordat je zo’n machine hebt ingericht.
Bedrijven doen er verstandig aan zich voor te bereiden op de opkomst van nieuwe technologie zoals spraakbestuurde websites en de inzet van spraaktechnologie in contactcenters met real time speech analytics, zodat in beide gevallen bijvoorbeeld “cancel my order” kan worden opgevolgd.

Interactie in de keten

Het ecosysteem waarmee het contactcenter te maken heeft, zal de komende jaren uitgebreid worden. Contactcenters zullen moeten leren samenwerken met meerdere partners in ketens (zoals Google Now of Amazon nu doen) en het tempo van die samenwerking heet real time. Het contactcenter van de toekomst werkt niet alleen samen met klanten, maar ook met producten en voorwerpen. Je connected car meldt straks online bij de garage dat de remblokken vervangen moeten worden. Het contactcenter belt vervolgens jou voor het maken van een afspraak.

Wendbaarheid

Het sneller kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen vraagt om snel wendbare klantcontactorganisaties. In klantcontact is het concept ‘snelheid’ echter drastisch aan vernieuwing toe. Snelheid ging tot nu toe vooral over 20131020_115557service levels en responstijden. Snelheid voor de nieuwe consument is echter het aantal clicks waarmee je bij de juiste informatie komt, een bestelling kunt plaatsen of een vraag kunt stellen. Snelheid is ook het tempo waarmee geleverd wordt: real time zoals bij apps voor online bankieren en binnen een half uur als het gaat om fysieke distributie. Waarom is het wel mogelijk dat er binnen een half uur een pizza bij mij wordt afgeleverd, maar niet mijn favoriete boek, smartphone-accessoire of cadeautje?

Klant en medewerker veranderen

Niet alleen consumenten, maar ook de contactcentermedewerkers verwachten snelheid in de dienstverlening. Hun managers kunnen er op wachten dat agents telefonie en online interactie willen combineren en dat zij veel meer autonomie willen. Hoezo social media teams? En hoezo alleen werken vanaf kantoor? En waarom zitten sales en marketing op een andere verdieping? Het opheffen van allerlei – voor contactcenters klassieke –  beperkingen kan het klantcontactwerk – en daarmee de dienstverlening – aanzienlijk verbeteren. Het is niet langer interessant hoe lang een gesprek duurt, het gaat er om te weten wat je kunt doen voor de klant om zo veel mogelijk waarde uit de relatie te halen.

Silo’s slopen

Dat betekent dat er veel meer kennis en informatie beschikbaar moet worden gesteld. Contactcentermanagers en CCO’s moeten een oplossing vinden voor het feit dat in het klassieke contactcenter kennisdeling tussen agents niet tot nauwelijks plaatsvindt, terwijl informatie vaker dan ooit verandert. Niet alleen ‘snelheid’ moet geherdefinieerd worden in de contactcenterwereld. Ook moeten oude obstakels zoals backoffices, verkokering en IT-legacy nog uit de weg worden geruimd. Maar vooral moet worden ingezet op (digitale) samenwerking. Het contactcenter is gewend daarbij enigszins verongelijkt te wijzen naar de silo’s in de organisatie. De eerste silo die gesloopt kan worden is het contactcenter zelf.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]