Digitaal delegeren

Nemen computers de macht over? Nee, wij delegeren steeds meer menselijke taken aan systemen, die we vervolgens gretig voorzien van brandstof: data.

In de sciencefictionfilm Gattaca kiest de hoofdpersoon ervoor iets ‘niet te willen weten’. Ontwerper Daan Roosegaarde zei in het televisieprogramma Zomergasten dat dit in de toekomst “wellicht onze enige vrijheid is, nu de overheid letterlijk in onze inbox blijkt mee te kijken: de vrijheid om iets niet te willen weten.”

Filmscenario’s zijn dankbare etalages van de menselijke fantasie. In films als Westworld, The Matrix en 2001: A Space Odyssey is een belangrijke rol weggelegd voor ‘kunstmatige systemen’ die de macht overnemen. In Westworld verandert Yul Brynner in een niet te stoppen ‘killer robot’ en ook het recalcitrante computersysteem HAL uit Kubricks meesterwerk ‘2001’ kan alleen met grote moeite worden gestopt. In deze scenario’s gaat het steeds om door mensen bedachte systemen, waarbij – na een niet altijd even duidelijk kantelpunt – robots en computers op vijandige wijze de macht van hun eigen scheppers overnemen. Daarna is er alle ruimte voor het bewijzen van de menselijke superioriteit: de mens – intrinsiek goed – overwint het kwaad. Wij bedenken steeds maar weer opnieuw, dat systemen die moreel besef krijgen, zich uitsluitend kunnen ontwikkelen tot Het Kwaad. Systemen die intrinsiek goed willen doen, bestaan niet – of ze komen voor als zwak en bedreigd (bijvoorbeeld de mens). Kortom, technologie wordt pas evil als het zich aan de wil en controle van zijn eigen schepper onttrekt.

Omdat we zo sterk geloven in de goedheid van technologie die wijzelf maken en beheersen, zijn we in onze technologie- en gadget-economie geneigd om potentieel bedreigende technologie als een ‘nieuw’ verschijnsel te zien – iets dat buiten onszelf tot stand komt, en dat in beginsel een neutraal karakter heeft. Reden waarom het Rathenau Instituut met enige regelmaat een tegengeluid laat horen.

Als nieuwe technologie niet onverdeeld positief of neutraal is, maar ook mogelijke negatieve bijverschijnselen zou kunnen hebben, worden de goede eigenschappen in stelling gebracht. Goede eigenschappen dragen immers bij aan de verbetering van de wereld: ze lossen misstanden op, beantwoorden lastige vragen of verrijken ons leven met luxe en gemak. Beloften uit die hoek hebben bijna een religieus tintje: leg je lot in handen van de technologie, geloof er in, geef je er aan over en  het komt goed. Van het internet – intrinsiek een neutraal systeem – is bijvoorbeeld beweerd dat het de democratie zou kunnen versterken.

Kunstmatige rekenkracht wordt steeds sneller, goedkoper en kleiner, waardoor technologie steeds dichter op de mens komt te zitten. Was een pacemaker 40 jaar geleden nog high tech, nu is dat een medische ‘commodity’. Het probleem dat is opgelost door de pacemaker, heeft wel plaats gemaakt voor andere problemen die vragen om een oplossing. Bij al die nieuwe problemen worden telkens nieuwe oplossingen gevonden. Daarbij wordt de harde techniek geleidelijk minder belangrijk; in plaats daarvan wint de kracht van data aan betekenis. En waar zuiver technische oplossingen beperkt zijn in de wijze waarop ze in ons leven ingrijpen – harde techniek is inert –  blijken data juist vloeibaarder te worden. Voeg data toe aan software, laat software de oorspronkelijk rigide techniek aansturen en diezelfde lompe techniek wordt ‘intelligenter’. De auto kan zelf remmen voor plotselinge obstakels, zelf achteruit inparkeren en sneller dan de bestuurder beslissen over de snelste of kortste route.

Onze waarneming (de manier waarop we met onze zintuigen naar de wereld en de mensen om ons heen kijken) vullen we inmiddels aan met – of vervangen zelfs door – technologische hulpmiddelen. We laten onze beslissingen afhangen van derden (welk restaurant is goed?), we laten dagbladen voor wat ze zijn en laten onze informatievoorziening liever bepalen door een partij als Google, we willen instant feedback over calorieën die we verbranden en we willen vermijden dat we nat regenen.

Dat alles wekt de indruk dat we er steeds beter in slagen ons aan te passen aan de omstandigheden waarin we leven. Of is het omgekeerde waar: vertrouwen we steeds minder op onze eigen zintuigen en delegeren we in plaats daarvan steeds meer taken aan systemen?

Met dat laatste neemt het aantal verrassingen misschien af, omdat we beter kunnen anticiperen. Maar ons vermogen tot zelfstandig anticiperen, dus onafhankelijk van systemen, wordt steeds kleiner.

Met meer wearable computing en meer quantified self ontstaan er meer latente verbanden waarbij de discussie geleidelijk verandert: van “hadden we dit kunnen weten?” naar “hadden we dit moeten weten?”.

Ieder verband is straks latent aanwezig: het enige wat we moeten doen (of nalaten) is analyseren. Het maken van fouten in de analyse (dat wil zeggen: verkeerd analyseren, te laat analyseren of helemaal niet analyseren) is nu al vaak onderwerp van gesprek. Ons handelen – en daarmee onze vrijheid – wordt steeds meer digitaal bepaald.

Terug naar de film. Nemen computersystemen onze hersenen over? Nee, wij kiezen er voor steeds meer zaken aan computers te delegeren: zoeken, vinden, adviseren, informeren, suggereren, anticiperen en in toenemende mate ook waarnemen. Niet de computer is het probleem, maar het besluit om de waarneming uit te besteden – en deze te vervangen door analyse van data.

Google Glass – ‘early adopters’

Google begrijpt als geen ander dat voor een succesvolle introductie van Google Glass krachtige argumenten nodig zijn. Er zijn niet veel vergelijkbare producten die voorafgaand aan de lancering al te maken hebben met negatieve connotaties. Glass is een volgende stap in ‘mobiele’ data, met nieuwe toepassingsmogelijkheden en nieuwe privacyvraagstukken.

Qua timing moet Google het opnemen tegen recente privacyschendingen waarbij mensen de verlokkingen van technologie niet kunnen weerstaan. Een goede keus dus van Google om #ifihadglass te gebruiken om wilde ideeën te verzamelen. En de testers van het eerste uur vooral te zoeken in die hoeken van de samenleving waar technologie en menselijke nood bijeenkomen, zoals de gezondheidszorg. In Nederland was Lucien Engelen een van de gelukkigen.

Er wordt veel energie gestoken in het aanbrengen van een associatie tussen Google Glass en het verbeteren van de wereld. Wanneer Google Glass – vanaf begin 2014 en vermoedelijk voor een prijs van rond de 300 dollar – verkrijgbaar is voor de grote massa, is het acceptatieprobleem al grotendeels weggepoetst door toepassingen waar nut en/of noodzaak bij zijn gezocht.

Joshua Topolsky (The Verge) over het gebruik van Google Glass.

 

Google Glass in Operating Room @UMCN

#GoogleGlass in de ANWB-MAA traumahelikopter LifeLiner 3 die vliegt voor het MMT van UMCN .


Google Glass – evil eye?

20130822_133952Is Google evil? De missie van het bedrijf geeft aanleiding tot die gedachte: “Google’s mission is to organize the world’s information and make it universally accessible and useful”. Dat betekent niet dat Google ook eigenaar moet zijn van alle informatie ter wereld. Maar het bedrijf zet wel telkens nieuwe stappen in die richting.

Het internet zorgt er voor dat wetgeving op het gebied van zowel auteursrecht als privacy al jarenlang in de voegen kraakt. Het web maakt opslag, kopiëren en hergebruik van creatieve producten erg gemakkelijk. De mobiel speelt bij een groot deel van ons gedrag een nadrukkelijke rol: we zijn de hele dag online (tijd en locatie), communiceren intensief met anderen en zoeken doorlopend naar informatie. Steeds meer technologieën haken hier succesvol op aan: behavioral targetting (adverteerders achtervolgen je op allerlei websites op basis van je zoek- en surfhistorie), deep packet inspection (telecom providers analyseren je dataverkeer) en predictive analytics (op basis van waarneembare veranderingen in betaalgedrag voorspelt je bank wanneer je in financiële problemen gaat komen). Ook Google weet al lange tijd waar we naar zoeken en waarover wij e-mailen.

Met de lancering van Google Glass komen privacy en auteursrecht opnieuw bij elkaar. De interactieve en connected bril van Google geeft de zoekmachinegigant de mogelijkheid te zien wat wij zien. Tijdens de introductie van de bril werd hierover gespeculeerd, maar sinds 13 augustus weten we het zeker: Google kan niet alleen meekijken maar heeft de technologie hiervoor ook gepatenteerd. Het stadium dat wij absoluut zeker zijn dat wij die functionaliteit  kunnen uitschakelen, zijn we ruimschoots voorbij.

Google heeft een octrooi aangevraagd en gekregen op de technologie die het mogelijk maakt dat het bedrijf ziet waar dragers van een Google Glass naar kijken. Google beschikt daardoor realtime over het beeld van wat de brildrager ziet en data over in welke richting hij of zij kijkt. Het opent de mogelijkheid dat adverteerders aan Google gaan betalen per ‘blik’ in plaats van per ‘click’.

De Googlebril stelt de drager in staat anoniem te registreren wat er gebeurt – zonder dat anderen zien dat registratie plaatsvindt. Met een eenvoudig spraakcommando kan je de bril een foto of video-opname laten maken. Materiaal dat op de juiste tijd en plaats wordt gemaakt en verspreid, heeft waarde – dat blijkt al uit actuele persfotografie of TV-crews die met hun neus bovenop rampverschijnselen zitten. Meestal zijn zij goed herkenbaar en hanteren ze bepaalde gedragscodes. Dat ligt anders wanneer burgers alles gaan registreren wat los en vast zit. Niet omdat er iets gebeurt, maar gewoon omdat het kan en je nooit weet waar het goed voor is – iets dat ook van toepassing is op de dashboard-cams die in Rusland een ware rage zijn. Of aan het lang geleden geïntroduceerde CCTV-netwerk in London (dat uiteindelijk weinig bijdroeg aan de bestrijding van criminaliteit doordat beelden te slecht van kwaliteit bleken).

Wanneer een nieuwe technologie toegepast kan worden, wordt deze vroeger of later ook toegepast – geheel los van de vraag of het noodzakelijk is en of het ethisch verantwoord is. Vaak wordt een antwoord op die laatste vraag bij nieuwe technologie gezocht; omgekeerd – dus: wat zijn de absolute grenzen van wat we nog willen accepteren – wordt die discussie zelden nog gevoerd.

Naast het privacyvraagstuk zorgt de Google bril ook voor een nieuw auteursrechtenvraagstuk. Van wie is het beeld dat de Google bril registreert? De kracht van de Google bril zit straks in zowel de data (content) als de metadata – de gegevens die van data informatie maken. Google Glass is dus veel meer dan een bril om door heen te kijken: het ding produceert vooral data. Niet alleen de beelden kunnen van grote waarde zijn (financieel; in het opzicht van privacy of een combinatie van die twee), ook de bijbehorende data (wie keek wanneer naar wat) worden onderdeel van een business model. Het verschil met het ‘gewone’ gebruik van de camera op ons mobieltje is dat we bij Google Glass niet zeker weten of Google meekijkt en iets vastlegt. Is afplakken van de lens  – een vorm van censuur – de beste remedie? Google Glass is een interessante innovatie – waarmee driftig geëxperimenteerd wordt.

Een ding is duidelijk, Google Glass sluit wonderwel aan op Google’s mission statement.


Connected travellers

Dit voorjaar was ik in Delhi, Hong Kong, Shanghai en New York. Dat rijtje steden is een mooi aanknopingspunt voor een update over alledaagse technologie.

Vanuit de treinverbinding Delhi-Bhopal kan je in twee uur tijd met een soort intercity naar Agra. Tickets voor die reis kan je online boeken, waarmee je direct een persoonlijke, gereserveerde zitplaats hebt. Aan boord wordt ’s ochtends een ontbijt geserveerd en ’s avonds een warme hap – beiden vergelijkbaar met eenvoudige vliegtuigcatering en bij de prijs inbegrepen. Beide zaken – reserveren en catering – zijn niet mogelijk bij de Fyra, de trein die over het HSL-tracé zou gaan rijden.

In Hong Kong zit iedereen in de metro met zijn mobieltje te spelen. De metro is schoon, rijdt snel en op tijd en met een hoge frequentie; eigenschappen die ook van toepassing zijn op de forensentreinen rondom de stad. Het openbaar vervoer werkt met een zogenaamde Octopus kaart, die overal bruikbaar is en gemakkelijk op te waarderen. is. En op ieder perron kan je last minute via een speciale paal je kaart wijzigen van 2e naar 1e klas of andersom. 20130516_144248Niet alles hoeft online en ook dit is een voorbeeld waarbij een ‘offline’ paal op een perron handiger is dan het verrichten van een online transactie. Het Chinese Octopus is niet alleen actief in Azië. Het bedrijf heeft ook de Nederlandse OV-Chipcard ontwikkeld en geïmplementeerd, helaas is daarbij besloten de upgradepalen weg te laten. Ook kunnen Nederlanders hun OV chipkaart niet thuis uitlezen, iets wat in Hong Kong wel kan. Over een tijdje moet de functionaliteit van de OV-chipcard (die gebruik maakt van NFC-technologie) toch gewoon in je smartphone zitten? Of is dat een brug te ver?

Ik zie regelmatig buitenlandse toeristen met hun credit card klungelen bij de kassa van de appie aan het Museumplein. Dicht bij huis, in Frankrijk, is een creditcard een standaardbetaalwijze in de supermarkt. In New York is men een stapje verder en is ook mobiel betalen al behoorlijk ingevoerd. Daarbij is het niet zo zeer de betaler die zijn mobiel gebruikt, maar de ontvanger. Met Square of Cube kan iedereen via de smartphone heel gemakkelijk creditcardbetalingen aannemen. In beide gevallen gaat het om een klein apparaatje dat samen met een account en een app zorgt voor een compleet betaalplatform voor credit cards. Het device werkt op iOS (iPhone, iPad) en op Android. Je treft het aan bij kraampjes voor tweedehands boeken, in pop up stores en bij straatverkopers. Maar Amerikanen gebruiken tools als de Square ook voor privédoeleinden, bijvoorbeeld om onderling te verrekenen na afloop van een zakendiner. Wanneer je een betaling doet, teken je op het scherm van de smartphone; direct daarna kan een kopie van de transactie worden verzonden per e-mail.

In Nederland en zelfs in Europa wil het allemaal nog niet zo vlotten met mobiel betalen. Er zijn apps waarbij via de smartphone alle creditcardgegevens moeten worden ingetikt. In Nederland wordt ook nagedacht over betalen met behulp van NFC technologie, met name relevant door het ter ziele gaan van de Chip Knip. Een NFC-variant is bedoeld voor het betalen van bedragen tot 25 euro (er kan dan worden betaald door de pas met NFC-chip tegen een daarvoor geschikt pin-apparaat aan te houden, er hoeft geen pincode te worden ingetoetst). Ook werkt Rabobank aan Cashless Betalen, waarbij gekozen kan worden voor een simpele NFC-sticker achterop je telefoon of een NFC-chip verwerkt in een ander voorwerp  zoals een sleutelhanger. In veel Android telefoons wordt de NFC-chip standaard ingebouwd, maar niet bij de smartphones van Apple. De acceptatie van betalen via de ‘smartphone wallet’ loopt dan ook ver achter op de verwachtingen.

Betalen via een app, zoals Starbucks doet, is ook een optie, maar het is niet logisch dat mobiele klanten van ieder bedrijf waar ze zaken mee doen een betaalapp op hun smartphone zetten.

De mobiel wordt al voor driekwart als computer gebruikt. Een overboeking doen of je saldo checken: beide zaken geven een gevoel van controle. Maar wanneer onze smartphone ook nog verandert in een echte portemonnee, dan wordt het wel erg eng.


Darwin voor robots

Robots, onze slimme maar mechanische vriendjes, zullen ons nooit inhalen. Ze bewegen houterig, ze beschikken niet over voldoende intelligentie om souplesse en snelheid te combineren. Of is dat een achterhaald beeld?

DARPA, onderdeel van het Amerikaanse ministerie van Defensie, heeft enige tijd geleden een robot – met de toepasselijke naam Cheetah – ontwikkeld die sneller loopt dan een topatleet: meer dan 45 kilometer per uur. Dat betekent dat we bewegelijke objecten zoals robots van voldoende spier- en rekenkracht kunnen voorzien om echte snelheid te bereiken zonder neer te storten of om te vallen.

Nao, een intelligent maar klein kunstmatig mannetje (of vrouwtje), kan zelf opstaan als hij omvalt. Hij is geprogrammeerd om actief gebruik te maken van de omgeving om in actie te kunnen blijven. Net als de grasmaaier die zelf het stopcontact opzoekt voordat hij met lege accu’s ten dode is opgeschreven. De grote en al wat oudere broer van Nao, de robot Asimo, is de laatste jaren ook sneller en slimmer geworden.

Autonomie heeft veel te maken met intelligent omgaan met de omgeving. Voor robots kan het internet of things een gunstige invloed hebben op die autonomie. Voordat robots vastlopen in hun omgeving, moeten ze in staat zijn hulp te organiseren. BigDog, het werkpaard dat het Amerikaanse ministerie van defensie heeft laten ontwikkelen, is uitgerust met verschillende camera’s als ogen. Wanneer een pesterige terrorist het gezichtsvermogen uitschakelt door de lenzen met een verfspuitbus te bewerken, zal BigDog op zijn minst andere hulpmiddelen en informatiebronnen moeten gebruiken om verder te komen. Het ligt voor de hand dat robotontwikkelaars bij hulpmiddelen voor robots denken aan nog meer ingebouwde programmaregels. BigDog zou bij verlies van zijn gezichtsvermogen wellicht de ‘ogen’ van een collega kunnen gebruiken in combinatie met GPS-coördinaten.

Belangrijk voor een robot in nood is te weten wat hijzelf nodig heeft en wie of wat dit kan leveren: informatie, een (reserve)onderdeel, nieuwe energie of externe (mens/robot)kracht. De robot kan zich richting hulp bewegen, de robot kan in specifieke situaties ook hulp naar zich toe halen. Wanneer alles en iedereen connected is, zou het voor de robot een kleine moeite moeten zijn deze behoeften te zoeken – en daarna te vinden. Een voorwaarde is wel dat een robot zelf ook permanent connected is.

Intelligent inspelen op westworldde omstandigheden, dat was helaas niet weggelegd voor de robotvrouw uit de SF-film West World. Zij zat al uren zonder eten of drinken opgesloten in de cel van de lokale sheriff. Toen er een redder-in-nood (een mens van vlees en bloed) langs kwam, begon ze te smeken om water. De robotvrouw in kwestie speelde haar rol goed, maar was wat onhandig geprogrammeerd. Ze nam het water van haar redder aan en liet het in haar keel lopen. De idyllische reddingspoging eindigde uiteraard met kortsluiting.

BigDog en Nao laten beiden zien dat ze zich aan bepaalde situaties kunnen aanpassen. Met spraakherkenning en -analyse aan boord zouden ze in staat moeten zijn om emoties waar te nemen. Je zou een robot zelfs kunnen aanleren om op de juiste manier te kiezen tussen “fight”, “fright” of “flight”. Maar hoe verstopt een robot zichzelf? En als alternatief: wat is een goede vluchtroute? Kan een robot beslissen om eerst maar weg te rennen (en welke kant op?) en ondertussen de beste route te bepalen? Wat deed Robocop eigenlijk toen hij door zijn munitie heen was? Ach ja, dat was een Cyborg, die heeft weinig last van tekortkomingen van robots.


Draagbaar, mobiel

Vaste telefoon, draagbare telefoon, autotelefoon, draadloze telefoon, zaktelefoon, mobiele telefoon en dan nu smartphone. Foon of phone kan over een tijdje gewoon geschrapt worden: het apparaat waar steeds meer mensen de hele dag mee bezig zijn, is vooral een minicomputer. Gewicht en afmetingen maken het ding draagbaar, maar ‘draagbaar’ is een achterhaald concept. Mobiel is het credo.

Pocket vs Flip

Innovaties van nu kunnen juist heel klein zijn; maar draagbaarheid was beslist niet het uitgangspunt bij de belangrijkste nieuwe vindingen van de laatste honderd jaar.

De fotografie begon met chemicaliën op metaalplaten in grote lichtdichte houten kisten. De eerste camera’s waren niet tot nauwelijks te verplaatsen. Pas in de jaren twintig – door vooruitgang in chemie en optiek – konden films en objectieven kleiner worden, waardoor ook de camera in omvang afnam. In diezelfde tijd kwamen de eerste camera’s met de naam ‘pocket’ op de markt: vestzak, broekzak, jaszak.

PolaroidTussendoor zijn in cameraland ook experimenten uitgevoerd die dwars tegen de draagbaarheidstrends ingingen. Onder meer met boxcamera’s: eenvoudig in gebruik, voordelig in aanschaf en productie, waarbij net als in de wereld van de inkt jet printer het geld moest worden verdiend met de verkoop van films. Ook de Polaroid Land-camera – voor het maken van direct-klaar foto’s – was niet bepaald een pocketmodel. En professionals werkten met Hasselblad of andere grotere systemen die alleen in flinke aluminium koffers pasten. Professionals van nu schamen zich niet voor het maken van een foto met hun telefoon, en al helemaal niet wanneer het minilensje toch uit de fabriek van Leitz of Zeiss afkomstig is. Instagram is hip.

Ook de filmcamera voor huis- tuin- en keukengebruik is draagbaar geworden. Van Single en Super 8 film naar videocamera (met allerlei elkaar opvolgende formaten) naar… ja, opnieuw de smartphone. Alternatief voor de smartphone is de Flip: een kleiner, sneller en gemakkelijker te bedienen HD videocameraatje. Aanzetten, een druk op de grote rode knop staat voor ‘REC’.

De Flip was korte tijd een hype omdat je met de bijgeleverde software je videootje snel kon bewerken en kon uploaden. Inmiddels is het vooral de dataverbinding van de smartphone die bepaalt hoe snel je een foto of een video op Facebook krijgt.

De draagbaarheid en het gebruiksgemak van de Flip is vergelijkbaar met die van de Agfa Pocketcamera zoals op de foto. Bij dit cameraatje hoefde niemand bang te zijn voor het verwisselen van een filmpje (want dat zat in een lichtdichte plastic cassette). Met het inschuiven van de camera werd de lens afgeschermd en meteen ook de film getransporteerd, zodat de volgende foto kon worden genomen (rits-rats-klik). Gemak als compensatie voor de angst dat fotografie moeilijk en ingewikkeld zou zijn. Bovenop de Agfa Pocket zitten twee knoppen: een grote ronde rode knop (de ontspanknop voor de sluiter) en een klein schuifje (zon of schaduw). Onverwoestbaar en ideaal voor kinderen, huisvrouwen en bejaarden. Je kijkt met een oog door de ‘doorzichtzoeker’, het andere oog is de lens van de camera. Niets instellen, alles scherp vanaf anderhalve meter en geen batterijen nodig. Hooguit een flitsblokje voor foto’s in de huiskamer.

Van de pocketcamera was het maar een kleine stap naar een andere exoot: de disc camera (waarbij het filmmateriaal op een kunststof ronde schijf zat). Het werd geen groot succes, het innovatievermogen van de foto-industrie was zo langzamerhand opgedroogd.

minox model BEen andere, tweede exoot was de ‘James Bond camera’, de ‘Minox model B’ met instelbare sluitertijden en lichtmeter. Al veel eerder ontwikkeld en in productie genomen (in 1922!) en bovendien de meest kleine en geavanceerde camera ooit gemaakt, maar nooit zo succesvol als de rits-rats-klik camera van Agfa.


Domme data

HAL9000Van kleitablet naar papyrusrol naar perkament naar papier: voor het schrift is een ondergrond nodig en ook geschiedschrijving kan naast taal en tekens niet goed functioneren zonder drager. In de ICT ging het vooral om ponskaarten, tapes en schijven. Dragers waarbij – in tegenstelling tot het handschrift, waarbij vooral de pen beweegt – het medium beweegt en de informatie sequentieel wordt aangebracht. Ook bij de schrijfmachine is het papier dat onder de letters door beweegt.

Nu lijkt de omgeving waarin data worden vastgelegd tot stilstand te zijn gekomen. Daarmee is het verschil met onze hersenen tot een minimum gereduceerd, want ook daar zien we niet veel bewegende onderdelen. Toch is ons brein een stuk dynamischer dan het meest statische geheugen dat op dit moment bestaat: het solid state memory.

Die verandering in datadragers (informatie is toch echt wat anders) biedt ook weer nieuwe hoop voor de liefhebbers van science fiction. Het zou een hele uitdaging worden om een ponsbandlezer of tapestreamer in ons lijf in te bouwen. Of een diskette- of CD-RW-station. Al die technische oplossingen nemen ruimte in, moeten gevoed worden, produceren warmte en maken lawaai. Voor toegang tot het nieuwste geheugen is USB voldoende. Hoe kleiner, hoe onopvallender, dus we weten niet of er al mensen rondlopen met een mini-USB-poort.

In verschillende onderzoekscentra wordt gewerkt aan mens-machine-interactie in de engste zin van het woord. Aan de ene kant van dat onderzoekscontinuüm wordt geprobeerd computers te besturen met denkkracht. En aan de andere kant van het spectrum probeert men ons lichaam te leren luisteren naar computers – bijvoorbeeld door spieren te besturen met software. Tussen deze twee extremen in bevindt zich een enorm gebied waar computers en mensen de hele dag met elkaar bezig zijn. Op dit moment zijn het vooral mensen die zich hiervan bewust zijn en die een opvatting hebben over het eenzijdige karakter van die activiteit, maar het is niet uit te sluiten dat computers ooit zelf bewustzijn opbouwen. HAL 9000 (bedacht door Arthur C. Clarke, auteur van 2010, A Space Odyssey) is hiervan een fraai voorbeeld, maar Watson (IBM) bestaat echt.

Jeroen Tas (CIO Philips) speelt spelletje Jeopardy tegen Watson
Jeroen Tas (CIO Philips) speelt spelletje Jeopardy tegen Watson

Waar HAL slechts de fantasie prikkelt, dwingt Watson ons na te denken over intelligentie. Een belangrijk deel van onze huidige bepaling van intelligentie is gebaseerd op snelheid. Watson wint allerlei intelligentietestjes en quizzen van mensen, omdat het systeem beschikt over heel veel informatie en bovendien in staat is deze razendsnel te verwerken. Daarbij gaat het om algoritmen, om waarschijnlijkheid en om context die aan data is toegevoegd door mensen – metadata. Metadata is informatie over informatie. Ook een computer kan leren om fruit dat aan een boom hangt, te herkennen als fruit. Dat is een kwestie van eigenschappen van het verschijnsel fruit beschrijven. Op het moment dat we nalaten aan te geven dat een grijze appel van beton geen fruit is, kan een computer alleen maar vaststellen dat het om beton in plaats van fruit gaat, als er ook kennis over beton (kleur, gewicht, textuur) aanwezig is.

Mensen, zo is de veronderstelling tot nu toe, leren zelf onwaarschijnlijke combinaties en verbanden te interpreteren. Wij zijn goed in het (veelal onbewust) opslaan en benutten van metadata. Als we peuters laten oefenen op dierenplaatjes en geluiden, zijn we al bijna halverwege.

Om succesvol de strijd aan te gaan met mensen zouden computers meer tijd moeten hebben om zelf non stop metadata te genereren, verzamelen, rubriceren, opslaan en combineren. Ook zou aan enkele andere voorwaarden moeten worden voldaan. Zo moeten computers beter en meer kunnen waarnemen: niet alleen kijken en luisteren, maar ook voelen, ruiken en proeven en dat allemaal simultaan. De informatie die dat oplevert moet gecombineerd kunnen worden gebruikt. Met de nodige snelheid zouden ze dan wellicht met een betekenisvolle respons kunnen komen. Maar om de strijd echt te kunnen winnen moeten computers waarde en betekenis kunnen toekennen aan ideeën en waarnemingen. Om dat te kunnen, moeten ze over zowel een wil als een geweten beschikken. HAL was daarin vergevorderd, maar het betekende ook zijn einde. IBM’s Watson heeft nog een lange weg te gaan en blijft tot die tijd toch echt een zeer snelle rekenmachine.

 

404 – niet gevonden: Kenniseconomie

De JSF, de Fyra en NH-90. Het zijn drie voorbeelden van technologieinvesteringen waarbij we bewijzen over meer geld dan intelligentie te beschikken. Als het (snel) moet rijden of vliegen, gaat het mis. Nederlandse experts beslissen keer op keer niet voor proven technology, maar voor nieuw te ontwikkelen modellen, systemen en tracés.

jsfDe ontwikkelkosten van de JSF zijn al verdubbeld van 24 naar 45 miljard dollar en de kosten voor Nederland zijn opgelopen tot bijna 15 miljard euro. De opbrengsten van de deelname aan het ontwikkelprogramma vallen voor de Nederlandse economie veel lager uit dan de beoogde 8 miljard euro en defensie moet het gezien de exploitatiekosten me veel minder toestellen doen. De bedragen zullen de komende tijd verder moeten worden bijgesteld, aldus de Rekenkamer.

Voor de Fyra zijn investeringen gedaan in een nieuw hogesnelheidsnet (HSL) met een omvang van bijna 8 miljard, de twintig treinstellen kosten 400 miljoen euro en de exploitatie van het tracé heeft inmiddels een tekort opgeleverd van een miljard euro, terwijl zowel treinen als veiligheidssystemen niet deugen.

NH90De NH-90 is een defensiehelikopter waarvoor Nederland eind jaren 90 al is gaan betalen omdat het om een Europees ontwikkelproject ging. In 1998 werd de bijdrage in de ontwikkelkosten geraamd op 300 miljoen euro en werd 1 miljard euro gereserveerd voor de bestelling van 20 toestellen. Iets meer dan jaar later waren de ontwikkelkosten opgelopen met 163 miljoen euro. Begin februari moest de Nederlandse defensie terugvallen op Belgische marinehelikopters wegens aanhoudende gebreken.
Er wordt te weinig geïnvesteerd in het ecosysteem of in randvoorwaarden om de gedane investering ook effectief te kunnen gebruiken. Het is niet zo, dat er geen alternatieven zijn voor de gemaakte keuzen. Bij de NH-90, de JSF en de Fyra waren voldoende alternatieven beschikbaar die in sommige gevallen dichter bij de opgegeven specificaties kwamen.

Kinderziektes en aanloopproblemen horen gewoon bij een ontwikkeltraject, dat is ook zichtbaar bij de uitrol van Boeing’s Dreamliner. Het is voor de KLM, die eenvoudigweg te weinig schaalgrootte en kapitaalkracht heeft, de reden om niet vooraan in de rij te staan bij het bestellen van de fonkelnieuwe en allereerste versie van de 787. KLM is dan ook een bedrijf dat begrijpt dat het met aandeelhouders te maken heeft; de Nederlandse overheid functioneert duidelijk anders. Hoe anders?
Onze kenniseconomie is defect. Al enige tijd worden belangrijke beslissingen genomen op basis van geen, te weinig of verkeerde informatie. Er wordt in ieder geval niet geleerd. Er wordt beter geluisterd naar effectieve lobbycircuits dan naar experts. Ervaringen uit het recente verleden, ruimschoots beschikbaar, tellen niet mee.

In 1990 werd ingeschat dat de Betuwelijn een miljard euro zou kosten. De uiteindelijke kosten bedroegen 4,7 miljard en kwamen tegen de plannen in geheel voor rekening van de belastingbetaler. Ieder jaar wordt er meer dan 100 miljoen euro in de exploitatiepot gestopt, want de lijn draait sinds de start met verlies.
In 2002 startte Amsterdam samen met het Rijk aan de Noord-Zuid-lijn. Die zou 1,4 miljard euro kosten. Amsterdam zou 317 miljoen euro betalen, het Rijk de rest. In 2011 zou het project afgerond zijn. De teller staat nu op 3,1 miljard euro, de Amsterdamse bijdrage is meer dan vervijfvoudigd en de ingebruikname is op zijn vroegst in het najaar van 2017. Die gemeente heeft overigens twee parkeergarages op de planning staan (nabij de Hobbemakade en de Singel, beiden onder een gracht!) voor samen meer dan 100 miljoen euro.

Dus eh, kenniseconomie? Niet hier, maar kijkt u gerust even verder.


Geheugendragers

geheugendragerLinks op de foto is een 620 filmspoel te zien – six-20 in de volksmond. De metalen spoel is de drager voor een type rolfilm van zes centimeter hoog en 75 cm lang. De 620 rolfilm paste in zowel eenvoudige boxcamera’s als in meer geavanceerde klapcamera’s en werd onder meer door Kodak geproduceerd tussen 1932 en 1995. Vergelijkbare formaten zijn de 120-spoel en de 220 spoel. Dat laatste formaat rolfilm wordt al meer dan 110 jaar geproduceerd. Op een rolfilm passen minimaal 8 (6×6 cm) of maximaal 16 (6×4,5 cm) opnamen op middenformaat. Tegenstrijdig maar waar: op een kleinbeeldfilmpje pasten circa 36 opnamen, maar ondanks de lagere capaciteit was de kwaliteit van het middenformaat beter. Op het grotere oppervlak paste veel meer informatie.

Rolfilm heeft iets primitiefs: het bestaat uit een lichtgevoelige kunststoflaag, die beschermd wordt door een papieren schutblad, dat aan de achterzijde een serie oplopende nummers bevat. De meeste camera’s die rolfilm lustten, waren voorzien van een roodgekleurd kijkvenster in de achterwand van de camera. Door behoedzaam aan een knop op de camera te draaien kwam vanzelf het volgende nummer voor – daarmee wist je dat de vorige opname netjes op de andere spoel was gewikkeld en je een nieuwe foto kon nemen. Afhankelijk van de houding van de camera (horizontaal of verticaal) konden liggende of staande beelden worden gemaakt.

Het vervangen van een rolfilm kost de nodige tijd. Rolfilm moest bij voorkeur in het halfduister uit de camera worden gehaald, want de film zat niet in een patroon of cassette. Het uiteinde van de opgerolde filmstrook moest je met een stukje tape vastplakken om te voorkomen dat het geheel weer ontrolde. De film bracht je vervolgens naar de fotozaak waar deze werd ontwikkeld tot een negatief. Het negatief werd vervolgens gebruikt om foto’s af te drukken op lichtgevoelig fotopapier dat opnieuw werd ontwikkeld. In de negentiende eeuw bestond het lichtgevoelig materiaal uit glas met daarop een emulsie. Met de rolfilm is dus het nodige vernieuwd en verbeterd. Chemie maakte al deze vormen van fotografie een beetje smerig, maar ook mysterieus en ongrijpbaar.

Tegenwoordig legt beeld een andere weg af. Vaak stoppen we alleen een USB-kabel in onze camera en halen we de foto’s als files van de camera af. Soms gebruiken we het geheugenkaartje nog als transportmiddel: uit de camera, in de card-reader. In de toekomst lachen we om een concept als card-reader en zal het ons worst zijn wat er in de camera zit: beelden gaan draadloos (via wifi, Bluetooth of NFC) van camera naar ‘fotoalbum’. Dat laatste bevindt zich voor een deel als een soort virtuele schoenendoos in de cloud: we drukken immers lang niet alles af. Sommige beelden belanden uberhaupt niet meer op een stukje papier en komen zelfs niet verder dan het scherm. Sommige beelden belanden op digitale hangplekken zoals Facebook of Flickr.

In het analoge, chemische tijdperk van fotografie waren registreren en onthouden verenigd in het filmmateriaal. Met de opkomst van de beeldchip (CCD) werden registreren en onthouden echter twee verschillende zaken. De beeldchip registreert en vertaalt, de geheugenchip slaat op. Af fabriek is de six-20 spoel uit 1932 overigens even leeg als een nieuw geheugenkaartje uit de ‘online shop’.

Verschillende schakels in de fotografieketen hebben de digitaliseringsslag niet of nauwelijks overleefd. Een aantal fabrikanten, verschillende laboratoria en flink wat middenstanders hebben het loodje gelegd of bestaan nog, maar met de nodige moeite. De kracht van digitaal zit in het overschrijfbare geheugen, hetgeen het vastleggen van een moment een stuk goedkoper maakt. En daarmee ook een stuk vluchtiger. Daar staat tegenover dat het werk van fotografen (van toen en nu) online gemakkelijker onder de aandacht kan worden gebracht. Natuurlijk mis ik zo nu en dan mijn doka, maar fotografie heeft meer met licht te maken dan met duisternis.


Internet of human beings

Wat is echte innovatie – laten we zeggen ‘innovatieve innovatie’? Voor ‘out of the box’ denken is allereerst vereist dat we ons bewust zijn van de grenzen die we hanteren. Die moeten we vervolgens erkennen als obstakels voor vooruitgang – daarmee beginnen we ook te voelen wat de ernst en omvang van die beperkingen, drempels en hindernissen is. Vervolgens kunnen we die obstakels met gemak uit de weg ruimen.
Nee, dit gaat niet over ‘dromen durven doen’ – het evangelie van een goeroe – maar over echte vernieuwing. Dus over innovatieve innovatie of ‘disruptive innovation’, iets dat bestaande markten ingrijpend verandert. Niet de uitvinding van de auto, maar de goedkope en volgens scientific management principes gebouwde T-Ford is een goed voorbeeld. Het ging niet om de technologie, maar om het business model waarmee die technologie werd ingezet. Een recenter voorbeeld is het internet met downloadmogelijkheden, dat als technologie zorgde voor een aardverschuiving in de muziek-business rondom de CD. Overigens nadat de muziekindustrie in een veel eerder stadium zelf had besloten alleen nog complete albums op compact disc uit te brengen en zowel de vinyl- als de CD-single af te schaffen. Zodat consumenten geen losse nummers meer konden kopen.

Het internet heeft voor nog wel meer aardverschuivingen gezorgd, maar het blijft een aaneenschakeling van computers. En computers blijven computers: ‘slimme’ apparaten met een geheugen (wat er niet in zit, komt er over het algemeen ook niet uit) die we via een scherm, een toetsenbord of een muis bedienen. De computer is nog lang geen intelligente entiteit, zoals HAL. Zelfs een computer die we vooraf in staat hebben gesteld om een muziekstuk te componeren, zal dat nooit uit zichzelf gaan doen. In de tijd van de internetbubble was men er heilig van overtuigd dat internet de wereld fundamenteel zou veranderen. De iPad zou ook ons leven veranderen, maar het is en blijft een aanraakbaar en duur computerscherm, de mogelijkheden zitten vooral in de apps. Veel voorspellingen zijn niet uitgekomen, maar toch zijn we nog steeds sterk overtuigd van de mogelijkheden van toegepaste internettechnologie.

Ondanks dat geloof in nieuwe toepassingen lijken we ook last te hebben van onze grenzen. De tijd dat we werkelijk fantastische dingen konden verzinnen – denk aan Jules Verne (beeld) of dichter bij huis Chriet Titulaer – is voorbij.

Patiënten thuis behandelen via telemedicine? Een kwestie van tijd, en het is niet de technologie, maar de maatschappelijke acceptatie die langzaam gaat. Videotelefonie? We lachen er om, we beschikken al jaren over Skype. Robots die kunnen lopen en rennen of viool kunnen spelen? Nog even en de meest praktische problemen zijn opgelost. Maar verder komen we niet. Het intelligente of semantisch web blijft een belofte en dus blijven computers in de kern snelrekenend, maar oud ijzer. Voor de volgende disruptive innovation moeten we ver de kosmos invliegen of juist afdalen richting fundamentele deeltjes.

Vreemd genoeg kan de 3D printer – mits goed doorontwikkeld – leiden tot de volgende disruptive innovatie. De printer zelf is geen nieuw fenomeen; de computer als informatieverwerker en het internet als doorgeefluik zorgen er voor dat we ook dingen van anderen kunnen printen. De kans dat de doorbraak van de 3D printer leidt tot fundamentele economische aardverschuivingen acht ik ook klein.
De kern van de 3D printer blijft transformatie: van digitale informatie naar fysiek object. De 3D printer als reproductiemachine gaat de bestaande orde pas verstoren als er aan de andere kant een 3D scanner staat, die meer kan dan het omzetten van 3D naar 2D informatie. Want wat nu nog ontbreekt is de transformatie van object naar ‘digitale materie’. Is een voorwerp dat uit een 3D printer rolt te zien als voorbode van materialisatie van digitale informatie? Ofwel de omzetting van ‘nullen en enen’ in tastbare materie?

De mens heeft al behoorlijk kunnen oefenen met ingewikkelde omzettingen: denk aan de omzetting van fysiek geluid naar geluidsdrager en van geluidsdrager naar fysiek geluid. Of de variant daarop met stilstaand of bewegend beeld. In beide gevallen is het bronmateriaal (het oorspronkelijke geluid en beeld) een 3D verschijnsel. Het wachten is op het coderen en decoderen van materie: van materie naar informatie en van informatie weer terug naar materie. Dan wordt het internet of things een web of human beings. Overigens wezenlijk anders dan het social web. Maar zeker disruptive voor de nakomelingen van Henri Ford.