Drones: zien en gezien worden

Drones zijn wereldwijd hot, maar voorlopig is het aantal businessmodellen dat werkelijk van de grond komt nog gering. Veelgehoord excuus is dat het vermarkten van innovaties wordt belemmerd door wet- en regelgeving. Als kleine start-up heb je niet meteen tijd, geld en het netwerk om de politiek te bewerken. Maar wat gebeurt er als je als innovator obstakels omzet in kansen? Dat geldt per slot van rekening ook voor drones: je moet er niet tegenop knallen, maar omheen vliegen. Er wordt volop geïnvesteerd en geëxperimenteerd met waarnemingstechnologie. 

Op dit moment moet een professionele drone nog worden aangestuurd door een gecertificeerde piloot die de drone ‘in visual line of sight’ moet bedienen. Deze regel moet bijdragen aan veiligheid in de lucht. Bij de ontwikkeling van de zelfsturende auto schakelen toezichthouders sneller: in de meeste landen mag de zelfsturende Tesla al de weg op, vooropgezet dat de bestuurder achter het stuur zit. Slimme auto’s maken al langer gebruik van allerlei waarnemingstechnologie. De Tesla kan zelf sturen met behulp van systemen voor het waarnemen en herkennen van symbolen en obstakels. Het ligt voor de hand dat vergelijkbare intelligentie ook in drones terecht komt.

DSC_2488Drones en andere vliegende objecten moeten allereerst elkaar kunnen detecteren. In de luchtvaart wordt gebruik gemaakt van Automatic Dependent Surveillance–Broadcast, ADS-B, een soort transpondersysteem. Voor de luchtverkeersleiding is de positie-informatie die een vliegtuig zelf uitzendt veel nauwkeuriger dan de radarinformatie die vanaf de grond wordt verzameld. Door het Europees Parlement is al wel een voorstel voor registratie van drones aangenomen, maar het invoeren van een transpondersysteem voor drones is blijkbaar nog een brug te ver. Die drone-registratie gebeurt straks vermoedelijk met een chip; het achterhalen van de eigenaar kan dus alleen bij een crash of als de drone aan de grond staat. De EC sorteert overigens al wel voor op de ontwikkeling dat drones ook buiten ‘line of sight’ gaan vliegen. Een piloot zou de drone dan ook vanuit een virtueel commandocentrum kunnen aansturen. Met een ‘onzichtbare piloot’ wordt het des te belangrijker dat een drone ook op afstand waarneembaar en te identificeren is: vanaf de grond en in de lucht door andere luchtruimgebruikers.

Voor het vanaf de grond identificeren van rondvliegende drones worden momenteel wel al systemen ontwikkeld. De Nederlandse overheid heeft na een tender met 38 deelnemers besloten om Robin, een spin off van TNO en ESA, aan het werk te zetten met een drone-herkenningssysteem. Bestaande radars zijn daartoe niet of onvoldoende in staat. Robin Radar was al een eind op weg door radartechnologie in te zetten voor het signaleren en herkennen van vogels bij luchthavens en windmolenparken, een ontwikkeltraject dat wordt gefinancierd door INKEF Capital en Mainport Investment Fund (MIF). Dat MIF is een initiatief waar onder meer NS, KLM, Schiphol en Havenbedrijf Amsterdam in participeren.

Drones die virtueel worden aangestuurd of die geheel autonoom gaan vliegen, moeten ook zelf hun omgeving goed kunnen waarnemen – met name belangrijk omdat ze op lage hoogte vliegen en vooralsnog overal moeten kunnen landen. Wanneer de afstandsbesturing wegvalt (door weersomstandigheden of technische problemen) of gehackt wordt en de piloot dus de controle verliest, moet een drone op eigen kracht kunnen terugkeren naar zijn ‘basis’. Met de verwachte toename van het aantal drones zal wellicht ook het vandalisme tegen drones toenemen.

Professionele drones zullen vrijwel altijd met een of meerdere camera’s zijn uitgerust – nodig om objecten te vermijden en om informatie te verzamelen voor de drone-bezitter. Drones die niet bedoeld zijn voor surveillance op het vlak van veiligheid en criminaliteit, zullen tijdens hun vlucht van A naar B ongetwijfeld ook andere zaken waarnemen dan alleen bomen, hoogspanningsmasten en fabrieksschoorstenen. De kans bestaat dat een drone die alleen foto’s maakt of bodemanalyses uitvoert, per toeval ‘stille getuige’ is van een misdrijf. Of van een situatie waar het bevoegd gezag graag meer van wil weten. Van wie is de informatie, waargenomen en vastgelegd door een drone vanuit de lucht?

Samenwerken met slimme systemen roept steeds meer vragen op. Daarbij moeten we voor ogen houden dat het op dit moment nog de technologie is die ons helpt (de auto beslist op basis van eigen waarneming de break assist in te zetten), maar geleidelijk ontstaat ook de situatie dat wij moeten beslissen om de technologie te helpen (bij de zelfsturende Tesla wordt de bestuurder geacht op belangrijke momenten het commando over te nemen). Zowel bestuurder als systeem moeten elk een haarfijn gevoel hebben voor de context, maar zullen ook elkaar moeten leren kennen.

lidar googleDe zelfsturende auto is voor een belangrijk deel afhankelijk van Lidar, een radartechnologie waarbij objecten belicht en geanalyseerd worden door lasers. De verzamelde informatie moet verwerkt worden (wat is de betekenis), er moeten beslissingen worden genomen (wat is het beste besluit in deze situatie) en er moet een actie volgen (welke, tijdsduur, omvang). Dat dit proces begint met een zeer goede ne betrouwbare waarneming mag duidelijk zijn. Dat het denkwerk daarna pas echt begint, wordt nog vaak onderschat. Deze principes gelden voor auto’s, maar in extra mate voor drones. Een aarzelende auto kan je tot stilstand laten komen. Een drone die te lang aarzelt, stort uiteindelijk naar beneden.

testsites FAADaarom is het opmerkelijk dat de Amerikaanse toezichthouder FAA, die innovaties pas de ruimte kan geven als aan voorwaarden op het gebied van veiligheid is voldaan, afgelopen zomer toestemming heeft gegeven aan een drone start-up om in Virginia een pakketje af te leveren.

Let wel, het gaat hier om een experiment, onderdeel van een testprogramma van de FAA met zes vooraf aangewezen locaties. Amazon Prime Air laat dus nog wel even op zich wachten.

Privacy in Europa, achterdeurtjes in de VS

Great_Seal_of_the_United_States_(obverse).svgHet Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 6 oktober de Safe Harbour beschikking van de Europese Commissie ongeldig verklaard. Aanleiding voor deze uitspraak is de zaak die de Oostenrijkse Maximillian Schrems had aangespannen tegen Facebook. Volgens Schrems hebben de onthullingen van Edward Snowden aangetoond dat de VS geen passend beschermingsniveau bieden voor persoonsgegevens tegen Amerikaanse inlichtingendiensten.

De Europese privacywetgeving stelt dat het verboden is om persoonsgegevens terecht te laten komen (voor opslag en/of bewerking) in een land buiten de EU als dat land niet voldoet aan de Europese maatstaven voor privacybescherming.
Omdat Europese bedrijven en burgers massaal zaken doen met Amerikaanse bedrijven is in 2000 het Safe Harbour verdrag gesloten. Amerikaanse bedrijven die de Safe Harbor richtlijnen respecteren, krijgen een uitzonderingspositie. Dat betekent dat Amerikaanse bedrijven – van Apple tot Facebook en van Google tot Amazon – alleen Europese persoonsgegevens mogen verwerken in Amerikaanse datacenters als ze voldoen aan die regels.

safe harbor act patriot actTegenover de Safe Harbor Act staat de in 2001 opgetuigde Patriot Act (een reactie van de Bush-regering op 9/11). Een belangrijke bepaling in de Patriot Act is dat Amerikaanse bedrijven die actief zijn in andere landen, toegang moeten geven tot hun gegevens – zonder gerechtelijk bevel. De Patriot Act en de Safe Harbor Act stonden uiteraard met elkaar op gespannen voet.

Circa 5.500 bedrijven slaan persoonsgegevens op in de VS. Wat de gevolgen zijn van het niet langer geldig zijn van de Safe Harbor Act, is onduidelijk. Het is mogelijk dat nationale privacy-toezichthouders nieuwe eisen gaan stellen aan Amerikaanse bedrijven die gegevens van Europese burgers verwerken, zoals het onderbrengen van data in Europese datacenters. Ze kunnen daartoe worden opgeroepen door Europese burgers en regeringen.

Veel bedrijven hebben de afgelopen jaren gekozen voor het geheel of gedeeltelijk afstoten van hun serverpark waarop data en/of applicaties draaien. Soms is daarbij de overstap gemaakt naar nieuwe, cloudgebaseerde applicaties van Amerikaanse aanbieders die voldoen aan de Safe Harbor Act. Het vervallen van die privacyregelingen zou voor deze bedrijven verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Amerikaans cloudproviders zouden hun datacentercapaciteit in Europa moeten uitbreiden en datasets zouden moeten worden verplaatst naar Europa. Denk daarbij niet alleen aan Google of Apple, maar ook aan Salesforce (een partij die onder meer cloudgebaseerde CRM-platforms levert), of aan Amazon (dat ook in Europa zijn vleugels wil uitslaan). Een alternatief voor de bedrijven die massaal kiezen voor cloudgebaseerde IT-oplossingen, is het terug naar binnenhalen van hun data: opslaan binnen de muren van je eigen bedrijf. Dat betekent: opnieuw investeren in eigen datacenters.
Beide oplossingen gaan veel geld kosten. Het is de vraag of daarmee winst wordt geboekt op het vlak van privacybescherming. Bij het zaken doen met Amerikaanse bedrijven beslist uiteindelijk de Amerikaanse overheid hoe er met onze gegevens wordt omgegaan.

Dit jaar liep de geldigheid van de Patriot Act af. Er is een nieuwe wet aangenomen die – onder andere naar aanleiding van de onthullingen van Edward Snowden – paal en perk moet stellen aan de afluisterpraktijken van Amerikaanse geheime diensten. Met die nieuwe Freedom Act wordt met name het massaal aftappen van datacommunicatie (ook al het internetverkeer van Europeanen) onmogelijk gemaakt, maar Amerikaanse privacy-experts zijn cynisch. De Freedom Act bevat aanvullende bepalingen en uitzonderingen, die de Amerikaanse inlichtingendiensten allerlei mogelijkheden bieden. De VS mogen weliswaar niet meer ongericht aftappen, maar er mag wel gericht in data worden gezocht. En in noodgevallen heeft de Amerikaanse overheid nog steeds de beschikking over ‘back doors’ waarmee toegang kan worden opgeëist tot gegevens zonder rechterlijke toetsing.

achterdeurDie achterdeurtjes zijn cruciaal voor de Amerikaanse inlichtingendiensten. Dat is ook de reden waarom deze diensten een enorme hekel hebben aan de encryptietechnologie van bedrijven als Apple en Google. Sinds de invoering van iOS8, Apple’s besturingssysteem, worden de data van iedere iPhone-gebruiker (dus ook vermeende terroristen) versleuteld opgeslagen. Het gaat dan om foto’s, tekstberichten, contactlijsten en de gesprekshistorie. Als we de techneuten moeten geloven kan ook Apple geen toegang krijgen tot de achterliggende gegevens, zelfs als er een gerechtelijk bevel aan te pas komt.

In de VS is dan ook een sterke lobby aan de gang om volledige encryptie tegen te houden: de inzet is dat techbedrijven een achterdeur moeten kunnen blijven bieden aan veiligheidsdiensten. Een vergelijkbare strijd speelde zich enkele jaren geleden af in India, waar de overheid de fabrikant van Blackberry dwong de encryptiesleutels af te geven. Met zo’n achterdeur is privacy uiteraard geen grondrecht, maar een soort gelegenheidsrecht: per saldo was ook bij Blackberry de opbrengst dat burgers niet meer wisten waar ze aan toe waren.

Het vervallen van de Safe Harbor Act mag wellicht leiden tot allerlei veranderingen, aan de feitelijke situatie rondom privacy verandert weinig. Privacy gaat niet over ‘ik heb niets te verbergen’, maar over de mogelijkheid om zelf te bepalen wie en wanneer welke persoonlijke gegevens mogen worden ingezien; en dat je daarbij kunt vertrouwen op de intenties van degene met wie je je gegevens deelt. Tot nu toe wordt het recht daarover te beslissen primair opgeëist door overheden en de informatieverwerkers zelf. Er zijn twee mogelijkheden voor een tegenwicht: transparanter en kritischer gebruik van clouddiensten – zowel door bedrijven als consumenten – en het gebruik van encryptie. Voor dat laatst is een stevig vertrouwen in de technologiesector nodig. Zijn Amerikaanse techbedrijven bestand tegen de druk van de Amerikaanse overheid? Laten zij de achterdeur op een kier?

Power to the patient

Wie is eigenaar van medische data: de patiënt of de zorgverlener? Zolang deze discussie niet is uitgevochten, blijft het lastig om zorginnovatie door te voeren. En blijft het ingewikkeld om de zorgconsument zelf aan het stuur te zetten. 

We kennen allemaal het cliché van de patiënt die met klachten bij de huisarts komt en op het web al helemaal heeft uitgezocht wat er aan de hand zou kunnen zijn. Zodra ons lijf het ook maar een beetje laat afweten, gaan we googelen. We hebben echter maar beperkte toegang tot informatie, onder andere als gevolg van slechte zoekvaardigheden. Bovendien gaat de informatie die we vinden, niet over ons eigen lichaam of over onze eigen gezondheid: het is algemene gezondheidsinformatie, waarvan we de betrouwbaarheid vaak niet tot nauwelijks kunnen voorstellen. Toch is het internet de ideale basis om tot de juiste informatie te komen, iets wat Watson feilloos aantoont.

Ook de medische sector omarmt het web, maar helaas op een beperkte manier. Ze zien het web vooral als een logistiek systeem dat ze primair voor eigen gebruik kunnen inzetten – ze blijven negeren dat medische gegevens in eerste instantie eigendom van de patiënt zijn. De discussies over patiëntendossiers gaan dan ook vooral om distributievraagstukken en toegangsrechten. Die halsstarrigheid van de medische professionals is wellicht deels te wijten aan het beleid van Minister Schippers van Volksgezondheid. Zij wil dat binnen vijf jaar elke patiënt ‘inzicht’ krijgt in zijn medische gegevens, maar dat is wat anders dan benadrukken de patiënt ook eigenaar is van de data. Het door haar gepromote EPD en LSP kwamen echter niet van de grond.

Foto: Toii - zorgprofessionalsHet gevolg is dat veel ziekenhuizen een eigen patiëntenportal hebben ontwikkeld, waarin alles behalve de patiënt centraal staat. Die lokale portals zijn bovendien beperkt tot de gegevens van het betreffende ziekenhuis: andere zorgverleners zijn niet aangesloten. Samenwerking en efficiency worden dan ook nauwelijks bereikt. Ook nieuwe initiatieven laten zien dat medische professionals nog lang niet klaar zijn om de patiënt werkelijk in het middelpunt te zetten. Whitebox is een decentraal systeem dat huisarts en patiënt volledige controle over de uitwisseling van medische gegevens moet geven, waarbij patiënt en arts gezamenlijk bepalen wie toegang tot welke gegevens krijgt. Whitebox is een fysiek ‘kastje’ dat in de praktijk van de huisarts komt te staan; toegang tot het systeem wordt door de huisarts geregeld. De bedenkers van de Whitebox vinden het systeem een goed alternatief voor het geflopte landelijke schakelpunt (LSP) dat vanuit een centraal punt de informatie-uitwisseling moest regelen – eveneens een logistieke benadering. Ook bij Whitebox zit de patiënt niet zelf aan het stuur en het is dan ook niet voor niets een bedenksel van medische professionals.

Gegevens over patiënten stellen zich niet zelf samen, iemand moet ze verzamelen. Dit roept de vraag op wie de eigenaar is van de gegevens: degene die ze verzamelde of degene die het betreft, aldus Huisarts en Wetenschap. De huidige wetgeving stelt dat de medische gegevensdragers eigendom zijn van de zorgverleners, en dat de patiënt het recht op inzage, op een kopie of op vernietiging van zijn dossier. Maar met al die rechten is de vraag naar het eigenaarschap nog niet beantwoord. In tegendeel, ook artsenfederatie KNMG houdt vast aan ‘inzage’. Vragen naar het eigenaarschap van medische data worden vaak gesteld, maar de uitkomst is vaak dat zorgverleners onderling over straat rollebollen en daarbij de patiënt negeren.

De oplossing ligt in een online dossier dat de patiënt zelf beheert, en waarbij het ook de patiënt is die medische professionals toegang geeft: om gegevens in te zien of toe te voegen. De huisarts zou daarbij gemachtigd kunnen worden om namens de patiënt gegevens te delen. De markt ligt open voor aanbieders en er zijn al verschillende systemen ontwikkeld. Het is aan de zorgsector (zorgverleners en verzekeraars) om standaarden te formaliseren, zodat zorgconsumenten een keuze kunnen maken. Of je nu verhuist, van verzekeraar of huisarts verandert: het dossier is jouw eigendom, net als je e-mail-account en je online bankaccount (je kiest zelf je bank, die je voorziet van een handige online toolbox). Dat zijn zaken die de meeste mensen – ook medische professionals – prima zelf kunnen beheren en regelen. In de lopende politieke discussies gaat alle aandacht uit naar de wijze waarop de patiënt toestemming kan geven voor inzage van het dossier door zorgverleners. Ook daar wordt nog steeds niet gedacht vanuit de patiënt, die weggehouden wordt van eigenaarschap over de inhoud van het dossier.

Het is niet zo zeer de vraag of, en zo ja wanneer de zorgsector zelfstandig tot een standaard komt voor het patiëntendossier. De kans is reëel dat IT-consumerization de medische professie dwingt in beweging te komen. Op de eerste plaats zijn consumenten al volkomen gewend aan persoonlijke web-omgevingen waar zij zelf hun zaken kunnen regelen – met online bankieren wellicht als meest geslaagde voorbeeld. Op de tweede plaats zullen de behoeften van zorgconsumenten zich sneller ontwikkelen dan de zorgsector. Wearables, insideables en injectables kunnen in combinatie met connectiviteit en software data gaan genereren en analyseren. Een mooi voorbeeld is het zelf monitoren van bloedwaarden bij diabetes type I. Jeroen Tas, zelf CEO Healthcare Informatics, Solutions & Services bij Philips, geeft daarbij zijn dochter Kim het podium om – als patiënt – uit te leggen wat technologie kan toevoegen om haar ‘quality of life’ te verbeteren. En ja, Salesforce (als cloudleverancier) komt ook langs – nog mooier was het geweest als de beroepsvereniging van internisten zich openlijk had uitgesproken als voorstander van deze vorm van patiënt empowerment.

Als patiënten meer en meer in staat worden gesteld steeds meer medische data zelf te verzamelen – hier moeten nog wel verbeterslagen worden gemaakt – worden die data vanzelf interessant voor de zorgverleners. Wanneer het digitaal patiëntendossier in handen is van de zorgconsument, wordt het ook gemakkelijker om te innoveren op het vlak van 24/7 eHealth. Zorg-op-afstand wordt beter en gemakkelijker wanneer zorgverleners toegang krijgen tot volledige informatie. Alleen al bij patiënten met chronisch hartfalen (goed voor een jaarlijks kostenpost van een miljard euro, waarvan de helft ziekenhuiszorg) kan op jaarbasis 82 miljoen euro bespaard worden als er wordt ingezet op eHealth en betere samenwerking.

Patiënten kunnen helaas alleen zinvol zaken gaan doen met aanbieders van – gestandaardiseerde en gecertificeerde – online patiëntendossiers als ze ook iets hebben om in dat dossier te stoppen. Het begint dus bij de bereidheid van zorgverleners om de data uit handen te geven. De vraag is wie ze daartoe gaat overhalen, verleiden of dwingen. Vermoedelijk moet de patiënt vertrouwen op de effectieve lobby van zijn eigen patiëntenvakbond NPCF, want afgaand op de discussies ligt de oplossing voorlopig niet bij de politiek.

Waar is de CHRO binnen de overheid?

Falende IT-projecten bij de overheid: vaak is de conclusie achteraf dat het bij topambtenaren ontbreekt aan inhoudelijke kennis. Te zware klussen worden geleid door te lichte leiders. Dat roept vragen op over de selectie, zeker als falende leiders elders verder kunnen blunderen. Waar is de Rijks Chief Officer Human Resources?

Econoom Arnold Heertje stelde al in 1989 in een uitzending van Vara’s Achter het nieuws vast dat alle mislukkingen de overheid jaarlijks één tot anderhalf miljard gulden kostten – een gemiddelde overschrijding van dertig tot vijftig procent, aldus een analyse van De Groene. Meer dan 20 jaar later, in 2011, constateerde de Rekenkamer opnieuw dat er ongeveer 7 miljard euro per jaar werd verspild, maar het leidde niet tot een verandering. De afgelopen vijf jaar kwamen ICT-drama’s lang bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB, minimaal 43,7 miljoen euro), het ministerie van Defensie (Speer, ERP-systeem, 900 miljoen euro) en het ministerie van Veiligheid en Justitie met het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht systeem (103 miljoen euro). En dan hebben we het alleen nog maar over rijksoverheid en ICT.

ICTBij de combinatie ‘overheid en ICT’ komen gebrek aan informatie, communicatie en sturing regelmatig terug in het lijstje van faal-oorzaken. Zo wijt Rijks CIO Hillenaar het falen van de overheids-ICT-projecten aan te weinig bevoegdheden bij de departementale CIO’s. Maar ook het dashboard dat Hillenaar zelf heeft gelanceerd bleek niet betrouwbaar. In tegendeel, de IT-top van de overheid hield zichzelf en elkaar voor de gek: vastlopende projecten kregen vaak extra tijd en extra geld, waarbij nieuwe doelstellingen werden geformuleerd en alle KPI’s weer in het groen stonden.
Het zijn dus niet de systemen, bruggen of tunnels die het laten afweten, maar topbestuurders die wellicht onder politieke druk akkoord gaan met onhaalbare doelstellingen, onrealistische budgetten of deadlines. Tel daarbij op het onvermogen om zelf tijdig voldoende valide informatie te verzamelen of processen gecontroleerd aan te sturen en het recept voor een faalproject is klaar.

Als het gaat om de absolute top binnen de Rijksoverheid, dan hebben we wel een Rijks CIO, maar geen Rijks CHRO ofwel chief human resources officer. In plaats daarvan bestaat de Algemene Bestuursdienst (ABD). Deze dienst functioneert als een detacheringsbureau voor de paar honderd hoogste topambtenaren: secretarissen-generaal, directeuren-generaal, inspecteurs-generaal en enkele hiermee gelijkgestelde functies. Onderdeel van de algemene bestuursdienst is een speciale ‘topmanagement-groep’ van ongeveer 65 managers. Binnen de ABD is het Bureau ABD verantwoordelijk voor het werving- en selectieproces en voor de opleiding en ontwikkeling van de topmanagers en directeuren. Het bureau regelt het loopbaanbeleid, adviseert bij het samenstellen van managementteams en is de spil in het web bij het invullen van vacatures binnen ministeries en (RvB’s van) ZBO’s. Daartoe werkt het Bureau ABD nauw samen met het vacature-houdende departement.

manager at workWaar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt. Maar blunderende of niet-optimaal functionerende topbestuurders die worden weggestuurd, krijgen daarna vergelijkbare functies op andere plekken bij de overheid. Dat leidt regelmatig tot Kamervragen, zoals bij de justitieambtenaar die in 2007 cruciale informatie over de brandveiligheid van het cellencomplex op Schiphol voor zijn minister Ernest Hirsch Ballin verzweeg. Hij maakte promotie. Ook Hans Blom werd in 2010 na negen jaar als directeur communicatie bij het ministerie van Landbouw overgeplaatst naar een andere functie. Oorzaak was de commotie rond het tijdschrift Gerda, het ‘personality magazine’ over minister Verburg. Eerst werd hij (gedurende vijf maanden) adviseur van de bestuursdienst bij LNV, en daarna voor bijna vier jaar hoofd communicatie bij Provincie Noord Holland. Nu hij zelfstandig is, rekent hij diezelfde provincie tot zijn opdrachtgevers.

Een ander voorbeeld. Na het aftreden van Ivo Opstelten en Fred Teeven trad ook de hoogste ambtenaar van het ministerie van Veiligheid en Justitie Secretaris-generaal Pieter Cloo af. Cloo was door Opstelten bij het ministerie naar binnengehaald om zijn licht te laten schijnen over het falende IT-systeem bij de Nationale Politie. Cloo stond al eerder ter discussie bij de reorganisatie van uitkeringsinstantie UWV in 2002. Daarbij ging het nodige mis, bleek uit onderzoek: de herinrichting van twee directie-etages van het nieuwe hoofdkantoor in Amsterdam werd onnodig duur uitgevoerd en daarnaast werden Europese aanbestedingsregels niet gevolgd. Cloo, werkzaam vanuit de algemene bestuursdienst, was ook indirect betrokken bij een recent probleem, opnieuw goed voor Kamervragen: Nicole Stolk, plaatsvervangend secretaris-generaal van het ministerie van Veiligheid en Justitie, kreeg stevige kritiek te verduren omdat te weinig afstand werd gehouden tot leveranciers uit de IT-sector (marktpartijen Quint Wellington Redwood en Oracle). Initiatiefnemer van de kennissessies was Pieter Cloo. Het gebrek aan afstand tussen overheid en markt was al langer een bekend probleem – het kwam aan de orde bij verschillende ministeries (Ordina) en ook bij SVB (Capgemini) – maar toppers binnen de overheid leren blijkbaar weinig bij.

2015-07-20 15.27.36Herhaaldelijk de mist in gaan overkwam ook Jenny Thunissen. In 2008 stuurde toenmalig minister van Financiën De Jager haar weg als hoogste ambtenaar bij de Belastingdienst nadat De Jager daar een chaos had aangetroffen. In 2013 was ze vanuit de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) betrokken bij de problemen rondom de Fyra. Als toezichthouder wist ILT niet of de Fyra wel veilig was toen ILT een vergunning verleende aan de NS. Bij de parlementaire enquête die twee jaar later volgde ging ze opnieuw nat, door vanuit de inspectie geen verantwoordelijkheid te nemen voor de veiligheid van de Fyra. Het spoor is sowieso een lastige business: topmanager Marion Gout-van Sinderen kreeg na een jarenlange loopbaan in de overheid de positie van president-directeur van Prorail, maar stapte in juli 2014 na drie jaar op. Inmiddels heeft de nieuwe ProRail CEO Pier Eringa de (treurige) balans opgemaakt.

Minister Hennis van Defensie stuurde in 2014 vier topambtenaren de laan uit vanwege aanhoudende ICT-problemen bij IV (informatievoorziening) waaronder technische problemen en interne ruzies bij de afdeling ICT. Een van de topambtenaren werd later bij de NZa geplaatst, hetgeen tot Kamervragen leidde. Bij diezelfde NZa werd eerder topman Theo Langejan weggestuurd wegens schandalen over luxe snoepreisjes en interne misstanden. Die waren onthuld door klokkenluider Arthur Gottlieb, maar ook Langejan werkt nog als senior beleidsadviseur bij het Ministerie van BZK.

De ABD stelt dat benoemingen plaatsvinden op basis van kwaliteiten: men wil de beste kandidaat op de juiste plek; op een transparante manier. Op de site van de ABD staan nu 764 topmanagers vermeld. Om vanuit de algemene bestuursdienst te kunnen doorgroeien naar de topmanagementgroep (een groep van 65 toppers), en hier komt de aap uit de mouw, worden speciale eisen gesteld. TMG-leden moeten aan drie van de vier criteria voldoen: ervaring bij minimaal twee departementen; ervaring in minimaal twee van de volgende contexten: beleid, staf, uitvoering, toezicht; internationale ervaring; en ervaring buiten de rijksoverheid.
Die criteria klinken goed, mits ze voor alle betrokken topambtenaren alle vier zouden gelden en er geen faaldossier is opgebouwd. De wijze waarop geschoven wordt met sommige topbestuurders wekt de indruk dat in Haagse kringen HR vooral de rol van schoothondje vervult in plaats van kwaliteitswaakhond. Waar is de CHRO van de rijksoverheid?

Drones voor de samenleving, drones tegen de samenleving

De drone heeft een januskop. Burgers beschermen of bespieden? Infrastructuur inspecteren of saboteren? Hulpverlening bij incidenten in beeld brengen of belemmeren? Een pizza bezorgen of een explosief afleveren? De mogelijkheden van drones zijn eindeloos. Dat dubbele gezicht wordt vooral veroorzaakt door de persoon achter de drone: iemand met de beste bedoelingen, of iemand met minder prettige bedoelingen. Dit dubbele gezicht bepaalt de komende jaren het veiligheidsbeleid rondom drones. 

Janus-VaticanIn augustus 2015 kwam het kabinet (namens De Ministers van Veiligheid en Justitie en EZ, en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu) met een (tweede) brief over drones. Daarin wordt het disruptieve karakter van drones onderschreven: de techniek snelt voort en de impact van drones is nog niet geheel te overzien. Die brief gaat zowel in op economische kansen (denk aan diensten op het gebied van bewaking, inspectie, onderzoek en media), als op risico’s rondom vliegveiligheid, privacy en security. Met dat laatste gaat het om de openbare orde en veiligheid, dus de bescherming van burgers tegen drones.

Dat het kabinet de risico’s van drones serieuzer is gaan nemen, blijkt uit het feit dat er een koerswijziging wordt voorgesteld ten opzichte van eerder beleid. Zo wordt op het vlak van vliegveiligheid nu gesuggereerd dat de bestaande tweedeling in drone-klassen (lichter en zwaarder dan 4 kg) niet voldoet. “De introductie door EASA van een subcategorie onder de 1 kg en de subcategorie onder de 4 kg, elk met een aantal eisen aan piloot en toestel, sluit aan bij de opmerkingen vanuit de drones-sector en de bemande luchtvaart,” aldus de brief – hetgeen de verwachting wekt dat er binnenkort nieuwe regels komen voor verschillende groepen drone-gebruikers.

Het kabinet gaat in de laatste notitie veel verder dan alleen ruimte bieden aan innovatieve toepassingen. Het potentieel misbruik van drones door kwaadwillenden heeft de aandacht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de relevante nationale en internationale veiligheidspartners, aldus de brief. De komende vijf jaar wordt een gezamenlijke aanpak binnen de overheid ontwikkeld, gericht op onder meer het in kaart brengen van de risico’s van misbruik van onbemande systemen, het ontwikkelen van integraal beleid en het stimuleren van ontwikkelingen en kennisdeling ten aanzien van detectie, identificatie en neutralisatie. Drones worden in dit licht gezien als vliegende computers, die ook met kwade bedoelingen kunnen worden ingezet – of overgenomen.

Zelfs met de bestaande wet- en regelgeving van de FAA wordt ingeschat dat de Amerikaanse dronesmarkt de komende drie jaar in omvang ruimschoots zal verdubbelen: van 130 miljoen dollar dit jaar naar 280 miljoen dollar in 2018. Wanneer de FAA de regels versoepelt en drone-operaties ook toestaan buiten de ‘line of sight’, zou het aantal dronevluchten per dag kunnen oplopen tot een miljoen per dag in 2035 – en dan hebben we het over alleen de VS. Als alle voorspellingen uitkomen, wordt de kans dat we ook in Nederland dagelijks drones zien vliegen de komende jaren snel groter. Maar we weten niet precies wat er vliegt.

Juist deze diverse samenstelling – overheidsdrones, commerciële drones en privé-drones – maakt het veiligheidsvraagstuk in de komende jaren groter. Overheid noch burgers kunnen drones niet of niet altijd identificeren, laat staan onschadelijk maken. De herkomst en gebruiksdoelen van de drone zijn niet altijd bekend; dat maakt het gedrag van drones onvoorspelbaar. Hoe weet je zeker dat de bestuurder achter een drone weet wat hij doet, wanneer je alleen een drone ziet? En hoe weet je wat de bedoelingen van de drone zijn? Lloyds is een van de eerste wereldwijde verzekeraars die zich over de risico’s rondom drones heeft gebogen. De belangrijkste risico’s: achteloze piloten die niet stilstaan bij de risico’s in de lucht; inconsistente en achterblijvende regelgeving met gebrekkige handhaving; en de kwetsbaarheid van drone-technologie voor cyberaanvallen.

Die hard drones fans blijven er op hameren dat de risico’s overschat worden en dat serieuze drone-gebruikers zich aan de regels zullen houden. Wanneer je ‘drone’ vervangt door ‘schietwapen’ (er zijn immers ook speelgoedgeweertjes te koop) wordt duidelijk dat deze beloften weinig zekerheid bieden. Bij de bestrijding van bosbranden in de VS zag de FAA zich genoodzaakt een campagne te lanceren om drone-gebruikers die de inzet van blushelikopters belemmerden, weg te houden.  FAA drones

Tot nu toe is het nog geen enkel probleem om op verboden gebied te landen (zoals het Witte Huis) of een drone te voorzien van een schietwapen. Drones kunnen worden ingezet om stijgende of landende vliegtuigen te laten crashen; drones kunnen pakketjes met explosieven of gif droppen boven grote mensenmassa’s of boven verboden gebied. Kortom, de maatschappij kan niet alleen vertrouwen op de blauwe ogen van goedbedoelende hobbyisten en professionals. Keith Kaplan, CEO van de Amerikaanse UAVSA (Unmanned Aerial Vehicle Safety Association, een organisatie van commerciele dronegebruikers) is helder. “Drones are aircraft,” zegt hij. “The simple truth is, if you buy a drone, you’re a pilot.” (…) “Just because there’s no one in the aircraft doesn’t make it a flying video game.” Kaplan pleit dan ook niet voor aanpassing van wet- en regelgeving. Hij vindt dat drones een plaats in de bestaande luchtvaartwetgeving dienen te krijgen.

microdroneEr wordt niet alleen wereldwijd over nieuwe of aangepaste regelgeving nagedacht, maar ook over technische oplossingen waarmee drones ‘onschadelijk’ kunnen worden gemaakt. In het geval van het overtreden van regels of een bedreiging kan je een drone niet zo maar ‘uit de lucht schieten’ – bijvoorbeeld wanneer een drone zich boven een mensenmassa bevindt. Er zijn weliswaar oplossingen bedacht om drones zachtjes te laten landen, maar een meer voor de hand liggende oplossing ligt in het geforceerd overnemen van de besturing van de drone – zodat de drone gecontroleerd kan landen of terugkeert naar de eigenaar. Daarvoor is een zender nodig die het signaal van de eigenaar overtreft zonder dat de drone neerstort als gevolg van elkaar verstorende signalen. Deze techniek, ook wel ‘jamming’ genoemd, is in New York tijdens de jaarwisseling al toegepast.

Andere technische oplossingen zijn de inzet van transponders (waardoor drones identificeerbaar zijn) en software die drones weghoudt bij no fly zones (geo-fencing). De Chinese drone-fabrikant SZ DJI Technology Co Ltd, de maker van de drone die in januari in de tuin van het Witte Huis crashte, neemt deze technologie nu op in nieuwe drones. Het Nederlandse ministerie van Veiligheid en Justitie zoekt samen met de Koninklijke Marechaussee en de politie naar innovatieve oplossingen die kunnen worden gebruikt ter bescherming tegen onbemande mobiele systemen. Via het programma Veilig door Innovatie en in samenwerking met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is hiervoor 1,75 miljoen euro vrijgemaakt. Doel is te komen tot concepten/prototypes voor de bescherming tegen onbemande systemen, met nadruk op bescherming tegen drones. Er wordt op dit vlak ook informatie uitgewisseld met TNO.

No fly zone FAAWijzelf kunnen trouwens ook aan de bak: iedereen kan een eigen no fly zone laten registreren, bijvoorbeeld rondom je huis. Het idee is dat de database met geodata uiteindelijk wordt gebruikt door drones. Maar het probleem van technologische oplossingen is dat ze prima te omzeilen zijn door mensen die geen boodschap hebben aan veiligheidsmaatregelen. Als je een auto kunt hacken (tegenwoordig ook een computer op wielen) dan kan je ook een drone hacken. Ook het stapje van joyriding naar joy-flying is zo gemaakt. Even de drone van papa lenen.

Dit blog maakt deel uit van een drieluik over drones, privacy, flight safety en security.
Het begrip drones wordt hier als generieke verzamelnaam gebruikt voor onbemande en op afstand bestuurde vliegende objecten (RPAS).

 

Overheidsbeleid vergroot kans op ongeluk met drones

Drones zijn te koop in de speelgoedwinkel, maar drones kunnen ook professioneel worden ingezet voor allerlei innovatieve doeleinden. Het verschil is groot, maar in beide gevallen wordt gebruik gemaakt van hetzelfde luchtruim waar zich ook ander vliegverkeer bevindt. De overheid kijkt onvoldoende naar de risico’s die dit oplevert. Tweede deel van een drieluik over drones: over vliegveiligheid.

In de luchtvaart wordt gebruik gemaakt van een kanon waarmee kippen op (stilstaande) vliegtuigen worden afgeschoten, daarmee de botsing tussen vogels en vliegtuigen simulerend. De kippen, met een gewicht van zo’n 2 kg, worden afgevuurd op zowel de ramen van de cockpit als op draaiende motoren – relevant omdat vogels ook bij het opstijgen of landen een vliegtuig in de problemen kunnen brengen.

Die kippentest – uitgebreid nagedaan in een uitzending van televisieprogramma MythBusters – kan een beetje vreemd overkomen, maar ieder vliegtuigonderdeel – motor, elektronica, stoelen – wordt afzonderlijk getest en gecertificeerd en dat geldt ook voor het vliegtuig als geheel. Dit proces, dat in de VS voor ieder nieuw vliegtuigtype zo’n vijf jaar in beslag neemt, heeft als beoogd eindresultaat een certificaat waarmee onderbouwd kan worden dat het vliegtuig luchtwaardig en veilig is. Ook wanneer vliegtuigen gemodificeerd worden, moeten die wijzigingen en hun effecten op het geheel opnieuw getest worden. Dit test- en certificeringsproces wordt uitgevoerd door toezichthouders als de Federal Aviation Agency (in de VS) en in Europa door de EASA.

Deze toezichthouders, die ook op landenniveau bestaan, verplichten luchtvaartbedrijven ook om in hun dagelijkse business ‘safety management systems’ te gebruiken. Die systemen zijn er op gericht om de vliegveiligheid verder te vergroten, onder andere door de risico’s (de mogelijkheid van situaties met ongewenste verschijnselen zoals schade of verlies) te beheersen. Centraal in dit soort veiligheidssystemen staat de risicoanalyse. Een risicoanalyse houdt rekening met enerzijds de kans op een nadelige gebeurtenis en anderzijds de omvang van de nadelige effecten: de impact. Ofwel: risico = kans x impact.

risico matrix

Een degelijke risicoanalyse, die je vooraf maakt, stelt je beter in staat af te wegen welke mitigerende maatregelen je wilt nemen als een risico zich werkelijk voordoet. In de praktijk is dat een afweging tussen risico enerzijds en kosten anderzijds. Het doel is dus niet risico’s uitsluiten, maar keuzes maken: wanneer zijn risico’s onaanvaardbaar, welke risico’s ben je bereid te nemen (inclusief eventuele nadelige effecten) en welke risico’s neem je voor lief zonder dat je extra maatregelen neemt?

Onderzoekers hebben aangetoond dat we anders omgaan met risico’s als we kans hebben op verlies dan wanneer we kans hebben op winst, iets wat met name in de financiële sector duidelijk is geworden. De publieke opinie velt snel een oordeel over risico’s, vaak zonder te kijken naar zowel kans als impact van die risico’s. Als achteraf de impact groot blijkt te zijn, zijn we snel geneigd te stellen dat iets ‘nooit had mogen gebeuren’.
Dit is precies het scenario dat zich dreigt te ontvouwen bij drones. Op dit moment hebben de regels nog een globaal karakter en er is geen risicoanalyse uitgevoerd. De overheid wil eerst ‘ervaring opdoen met het gebruik van drones’. Diezelfde overheid verplicht de luchtvaartsector wel tot uitgebreide risicoanalyses; daar laat iedereen het tegenwoordig wel uit zijn hoofd om eerst wat ervaring op te doen.

In Nederland zijn inmiddels al tienduizend drones verkocht en dat aantal stijgt nog steeds. Nederlandse piloten vrezen dat er steeds meer drone-vliegers zullen zijn die de regels niet goed kennen. Op AT5 spreekt Arthur van den Hudding van Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers zich uit over de risico’s: ‘Een meneer uit de Beethovenstraat die een drone van een kilootje koopt en hem lekker de lucht in laat op de aanvliegroute van baan twee-twee, dat is de aanvliegroute boven de Beethovenstraat. Die realiseert zich niet dat als hij zijn drone honderd meter omhoog laat, dat hij dan precies in de vliegroute zit van Schiphol. De kans bestaat dat zo’n ding dan door de voorruit van een vliegtuig komt.’ Luchtvaartdeskundigen zijn het er over eens dat helikopters het grootste risico lopen op een drone-hit: ‘because they are less stable than planes and operate at low altitudes, where there are more drones’.

drone-sales-2-DRONELIFE

Met de stijgende verkoopcijfers neemt ook het aantal meldingen van piloten dat de Amerikaanse luchtvaartautoriteit registreert, toe. Daarbij worden steeds vaker drones op grotere hoogten gesignaleerd (meer dan honderddertig meldingen in zowel juni als juli op hoogten tot 10.000 voet). Inmiddels heeft de Washington Post een interactieve kaart gelanceerd waar de meldingen te volgen zijn. De toename in het aantal meldingen zegt iets over de kans op ongelukken; de impact wordt vooralsnog het beste geïllustreerd door berichten over vliegoperaties die – onder andere op het vlak van hulpverlening – gehinderd worden door drones of waarbij near misses worden gemeld.

 

Screenshot at aug. 13 18-18-24

Voor veel economische sectoren geldt dat nieuwkomers zelf de risico’s van hun activiteiten in kaart moeten brengen. Dat geldt voor een café dat een terras wil openen of voor een fabriek die een nieuw chemisch proces wil opstarten. Dat is een goede zaak, want bij het nemen van beslissingen hoort ook het nemen van verantwoordelijkheid richting de maatschappij. Van nieuwe deelnemers aan het luchtverkeer zou je mogen verwachten dat zij er alles aan doen om de veiligheid te vergroten en de risico’s te beperken. Voor de luchtvaart vinden we dit dermate belangrijk dat we gekozen hebben voor streng overheidstoezicht. Dat maakt het des te tegenstrijdiger dat diezelfde overheid er tot op dit moment voor kiest om in het geval van drones meer aandacht aan security te besteden dan aan flight safety. In dat opzicht wijkt de Nederlandse overheid sterk af van andere Europese landen, waar het beleid wel is gericht op veiligheid, beveiliging, privacy, gegevensbescherming, verzekering en aansprakelijkheid.

Screenshot at aug. 13 18-17-20

Het Nederlandse beleid wordt ondergeschikt gemaakt aan ‘innovatie’ – onder andere door vanaf 1 juli 2015 de regels voor het gebruik van drones te versoepelen, zodat bedrijven deze technologie eerder kunnen inzetten. Er wordt voor gekozen de scheiding tussen zakelijk/professioneel en particulier gebruik te leggen bij een gewicht van 4 kg, terwijl de technologie voorhanden is om de veiligheid te vergroten – bijvoorbeeld door de inzet van transponders zodat (professionele) drones herkenbaar worden als luchtverkeer. Vanuit het risico-dossier bezien: met het huidige beleid vergroot de overheid bewust de kans dat zich ongelukken gaan voordoen.

Lees ook de andere stukken over kansen en bedreigingen van drones

Dit blog maakt deel uit van een drieluik over drones, privacy, flight safety en security.
Het begrip drones wordt hier als generieke verzamelnaam gebruikt voor onbemande en op afstand bestuurde vliegende objecten (RPAS).

Kenniseconomie met een snelheid van 8 Mbps

In de jaarlijkse Knowledge Economy Index ranking van de Wereldbank neemt ons land wisselende plaatsen in de top tien in. Nederland heeft de ambitie om bij de beste 5 kenniseconomieën van de wereld te behoren. Een gebrekkige ICT-infrastructuur zorgt echter voor een slecht fundament.

kenniseconomieEen jaar geleden liet SER-kroonlid Hans Kamps zien dat hij er weinig van begreep, die kenniseconomie. “We hebben het in Nederland steeds over een kenniseconomie, terwijl 60 procent van de jongeren naar het vmbo gaat,” aldus Kamps in dagblad Trouw. De kenniseconomie is een ecosysteem dat uit veel meer dan alleen hoger onderwijs en onderzoek bestaat. Een kenniseconomie impliceert weliswaar dat een belangrijk deel van de economie op de productiefactor kennis drijft, maar deze kan niet bestaan zonder de andere productiefactoren (arbeid, kapitaal, natuur). Evenmin is er een onder- of bovengrens: wanneer is je economie een echte kenniseconomie?

Typisch een containerbegrip dus, die kenniseconomie. Wel is duidelijk te bepalen wat een kenniseconomie nodig heeft. Zonder ‘ecosysteem’ blijft een kenniseconomie slechts een idee. Het fundament van een kenniseconomie begint bij goed primair en voortgezet onderwijs, waar kennis en informatie vrij kunnen stromen. Mensen moeten zowel in onderwijs als daarna in werk verbonden zijn – met elkaar en met informatie. Een robuuste technologische infrastructuur, ook in het onderwijs, is daarbij uitermate belangrijk. Uiteraard gaat een kenniseconomie pas echt werken als de arbeidsmarkt voldoende flexibel en divers is en het bedrijfsleven in staat is innovaties te vermarkten. Maar het begint bij het onderwijs.

OC&W erkent al jaren dat onderwijsvernieuwing niet zonder technologie kan. In 1995 hanteerde het ministerie van OC&W de doelstelling dat er één computer per 60 leerlingen in het onderwijs (primair en voortgezet) beschikbaar moest zijn. In dat jaar kwam het primair onderwijs uit op een score van een computer per 48 leerlingen, maar het onderwijsveld was ambitieus en wilde zelf graag naar één computer per groep van 28 leerlingen. Let wel, het ging om stand-alone pc’s waar toetsenbord, muis en CD-rom de belangrijkste elementen waren. Er werd een afschrijvingstermijn van zeven (!) jaar gehanteerd. In de jaren daarna is het aantal computers in het primair en voortgezet onderwijs (basisscholen en middelbare scholen) geleidelijk toegenomen:

  • 1995    1 computer per 48 leerlingen
  • 1998   1 computer per 22 leerlingen
  • 2000    1 computer per 10 leerlingen
  • 2005    1 computer per 7 leerlingen
  • 2011    1 computer per 5 leerlingen

Vanaf de millenniumwisseling steeg de leerling-internetratio overigens sneller dan de leerling-computerratio. Vanaf 2013 verschuift het gebruik van computers (in de zin van desktops) definitief naar mobiele apparaten: laptops en tablets.

Inmiddels is het denken in ‘aantallen leerlingen per computer’ volledig gekanteld: nu gaat het om het aantal computers per leerling. Of liever gezegd: devices, want de pc in het klaslokaal is al weer achterhaald. Volgens de laatste onderzoeken heeft bijna negen op de tien basisschoolleerlingen van 12 jaar een smartphone – het omslagpunt ligt tussen het tiende levensjaar (36%) en het twaalfde jaar (85%). Op de middelbare school bezit ruim driekwart van de leerlingen een smartphone en ook in het hoger onderwijs (18-25 jaar) is meer dan 90 procent van de studenten op die manier online. Daarnaast is de iPad bezig met een stevige opmars; bij 31 procent van de middelbare scholen werken leerlingen met een eigen tablet of laptop.

smartphoneHet device lijkt dus geen probleem meer te zijn, maar toch wordt de smartphone nog lang niet overal in het onderwijs gebruikt. Op de helft van de middelbare scholen mag de smartphone wel mee de klas in, maar mag hij alleen worden gebruikt met toestemming van de leraar. Vrijwel alle scholen die de smartphone gebruiken in het onderwijs, laten leerlingen er informatie mee opzoeken. Op eenderde van de scholen communiceren docenten via de smartphone met leerlingen, op eenvijfde wordt de smartphone ingezet om leerlingen te laten samenwerken, aldus Kennisnet.

De uitdaging is verschoven van hardware naar infrastructuur, content en digivaardigheid – met name bij het onderwijzend personeel. Kennisnet – de door het Ministerie van OCW gesubsidieerde organisatie die onderwijs en ICT aan elkaar moet knopen – brengt onder de noemer ‘vier in balans’ jaarlijks rapporten over de stand van zaken in onderwijs en ICT uit. Naast een goede ICT-infrastructuur heb je ook kundige docenten, een degelijke visie en voldoende onderwijscontent nodig, aldus Kennisnet.

De afgelopen jaren is het digitaliseringstempo van het onderwijs echter achtergebleven. In 2007 maakte slechts 15 procent van de leraren gebruik van digitaal lesmateriaal, maar in 2015 is dat nog steeds maar een op de vier. Dat is schrikbarend, mede gezien het aantal devices dat momenteel door leerlingen gebruikt wordt. Eric Slaats, opleidingscoördinator bij ICT opleidingen van Fontys Hogescholen en initiatiefnemer van innovatielab iFontys stelt het als volgt: ‘De gemiddelde student komt met een waanzinnig stuk hardware naar school en wij zeggen dat het niet gebruikt mag worden.’

Niet alleen de mindset in het onderwijs lijkt nog sterk primair analoog – kenmerkend voor een overgangsperiode – maar ook de infrastructuur blijft achter. Nu er voldoende hardware is, gaat het vervolgens mis op het vlak van connectiviteit. Een op de dertien scholen in het primair onderwijs beschikt niet over Wifi en bij een derde deel van de scholen is de bandbreedte ontoereikend. In Friesland heeft 42 procent van de scholen geen toegang tot een snelle verbinding en kan dat zelf niet voor een redelijke prijs regelen. Volgens onderzoek heeft 59 procent van de scholen nu geen toekomstbestendig betaalbaar en snel internet.

Staatssecretaris Dekker spreekt zich in de schriftelijke beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van internetproblemen in het onderwijs uit over wat het onderwijs nodig heeft aan connectiviteit. Voor een doorsnee basisschool is een downloadsnelheid van 8Mbit per seconde (een huidige ADSL-verbinding) te laag. Met een omvang van bijvoorbeeld 200 leerlingen zou zo’n school in 2017 moeten beschikken over een bandbreedte van 25-30 Mbps. En een doorsnee voortgezet onderwijsinstelling (1.500 leerlingen) zou toe moeten kunnen met circa 300 – 320 Mbps. Dekker wacht eerst het onderzoek van Kennisnet nog even af, maar ik vrees dat de inschattingen – tegen de tijd dat we in 2017 zijn beland – aan de lage kant zijn.

Zonder hardware en connectiviteit is het aanpakken van alle uitdagingen in onderwijsvernieuwing tamelijk zinloos. Er zijn scholen die niet afwachten, maar zelf een oplossing regelen, maar eigenlijk is het neerzetten – en doorvoeren – van een excellente standaard natuurlijk een taak van de Staatssecretaris. Hebben ze eigenlijk al internet in Den Haag?

Wat doet die drone boven mijn hoofd?

De cameradrone biedt ongekende mogelijkheden. Een daarvan is het afrekenen met onze privacy. Een ongewenste cameradrone observeert zonder aanspreekbare observator.

telegraaf drones

Sommige mensen gaan heel ver in het bewust openbaren van hun privéleven. Maar wie vindt het prettig als er mensen voor hun huis blijven staan en langdurig naar binnen blijven staren?

Het besef van privacy heeft veel te maken met controle: als informatie over ons handelen wordt vastgelegd, willen we dat graag weten en er invloed op kunnen uitoefenen. Het kan een bewuste keuze zijn om een TV-ploeg in je privéleven toe te laten, waarbij je vooraf duidelijke afspraken hebt gemaakt over wat er wel en niet gefilmd en uitgezonden mag worden. Ook als gebruiker van diensten van Google en Facebook willen we graag zelf aan het stuur blijven zitten. Wanneer de privacy onder druk staat, maar we een goede uitleg krijgen over het waarom (denk aan de trajectcontrole op de A2) dan zijn we bereid veel te slikken. Naarmate de controle verder verschuift van ons naar een andere partij – bijvoorbeeld wanneer Facebook je profielfoto voor advertentiedoeleinden mag gebruiken, zonder dat je weet waar en wanneer – worden we steeds minder enthousiast en verandert ‘waarnemen’ in ‘gluren’.

spionnetje. Foto: Toii.nlVanuit onze woonkamer kijken we graag naar buiten, maar het omgekeerde – het bespieden van bewoners vanaf het trottoir of de straat – is niet gebruikelijk. Ook al zou dat vanuit de openbare ruimte gebeuren (er hangen in Nederland meer dan 200.000 bewakingscamera’s in de openbare ruimte, naast anderhalf miljoen particuliere camera’s), we worden niet graag bewust aangestaard. We staan er met miljoenen smartphones om ons heen niet bij stil dat we ongemerkt vaak op een foto of in een video belanden. Een bewakingscamera kan je vermijden; iemand met een camera in zijn of haar handen is herkenbaar en aanspreekbaar. Maar wanneer we achtervolgd zouden worden door een cameradrone, komen we vermoedelijk in verzet.

Als iemand onze gangen wil volgen, willen we dat graag weten. We willen ook weten wie ons volgt, of daarbij iets wordt vastgelegd (beeld, audio) en wat er met die informatie wordt gedaan. Een cameradrone die in de openbare ruimte vliegt, laat al deze vragen onbeantwoord. We weten niet wie de afzender of eigenaar is, of er iets wordt geregistreerd en zoja, wat, door wie en met welk doel. Kunnen we er op een onverwacht moment nadeel van ondervinden? De kern is: je weet niet of je privacy wordt aangetast – en daarmee is je privacy in principe opgeheven. Privacy lijkt veel op vertrouwen: als je niet weet of je iemand kunt vertrouwen, dan….

Tot nu toe roepen dronefilmpjes op YouTube vooral ‘likes’ op. De vervelende variant van het onverwachte online filmpje is de chantagevideo op Facebook. Om die reden zou een vliegende, maar ongrijpbare camera ons ongerust moeten maken. Niets is gemakkelijker en anoniemer dan vanuit de lucht een object of persoon benaderen, registreren en verdwijnen. Dat biedt overheden allerlei mogelijkheden, maar baart die zelfde overheden ook zorgen. Mensen zijn tamelijk weerloos tegen acties van drones die verder gaan dan een filmpje maken: denk aan het afleveren van een explosief. Daarbij speelt mee dat we nog niet beschikken over tegenmaatregelen: een drone kan snel verschijnen en verdwijnen zonder dat je iets kunt ondernemen. Hier en daar begint al iets door te sijpelen van het ongemakkelijke gevoel of komt men in actie tegen de aantasting van de openbare ruimte.

Toezicht. Foto: Toii.nlIn Nederland hebben we wet- en regelgeving op het gebied van privacy. Daarnaast zijn er sinds 1 juli 2015 aangescherpte regels voor het gebruik van drones, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen particulier en professioneel gebruik. Fans van drones verwijzen vaak naar die regels: ze zouden duidelijk zijn en als iedereen zich er aan houdt is er niets aan de hand. Helaas kent Nederland een zeer beperkte handhavingscultuur en zijn maar weinig Nederlanders bezig met het thema privacy: ze hebben immers niets te verbergen? Of zou dat veranderen wanneer er regelmatig een drone boven hun hoofd verschijnt? Op dat moment wordt namelijk de betekenis van privacy duidelijk: centraal staat dat niet een ander, maar jijzelf beslist dat je (n)iets te verbergen hebt.

Dit blog maakt deel uit van een drieluik over drones, privacy, flight safety en security.
Het begrip drones wordt hier als generieke verzamelnaam gebruikt voor onbemande en op afstand bestuurde vliegende objecten.

Wat weegt zwaarder: drones en risico’s

traumameeuwOp 14 oktober 2011 kwam een traumahelikopter tijdens een vlucht in aanvaring met een meeuw. De vogel ging dwars door het glas van de cockpit heen en kwam terecht op de zitplaats naast de piloot. Normaal zit daar een HEMS-verpleegkundige die de piloot assisteert bij opstijgen en het landen. De vogel had ook de piloot kunnen raken, met een helikoptercrash als meest waarschijnlijke uitkomst. Naast piloot en HEMS-verpleegkundige vervoert de traumaheli ook een trauma-arts en soms gaat er een patiënt mee. Een crash van een traumaheli heeft niet alleen gevolgen voor de mensen aan boord, maar kan ook desastreuze gevolgen hebben op de grond.

Waar meeuwen eigenbelang hebben bij het vermijden van helikopters, zijn gebruikers van drones zich niet altijd bewust van de risico’s die zij nemen; laat staan dat bij hen een levensbelang speelt. Drones worden ingezet bij incidenten – niet alleen door professionals of journalisten, maar ook door omstanders en hobbyisten, zoals de video laat zien.

tweet dronesNiet voor niets werd er kort na het ongeval met kranen in Alphen aan den Rijn een vliegverbod voor drones afgekondigd. Een drone kan de aankomst of het vertrek van een traumahelikopter (of de activiteiten van een politieheli) vertragen – eenvoudigweg omdat piloten niet zeker zijn van een vrij luchtruim – of een crash veroorzaken. Voor dat laatste is ook een drone van 100 gram voldoende.

De groeiende populariteit van drones vraagt om nieuw beleid en de aanzet hiertoe is al gedaan: het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, een onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie) publiceerde in maart 2015 een ‘verkennend onderzoek naar onbemande luchtvaartuigen’. Het belang van die verkenning is duidelijk: zowel burgers, bedrijfsleven als overheid hebben steeds meer interesse in het gebruik van drones: voor de lol, voor bedrijfsmatige toepassingen (inspecties, bezorgen, fotografie) en voor toezicht. Voor de overheid telt ook mee dat zij een rol heeft als toezichthouder op de luchtvaart en zich daarnaast dient in te zetten voor wet- en regelgeving op het gebied van privacy.

Het zijn ook precies die drie elementen – privacy, security en flight safety – die de ruggengraat van nieuw beleid zouden moeten vormen. Op dit moment wordt in de wet- en regelgeving echter een onderscheid gemaakt op basis van het gewicht van een drone. Tot vier kg is privégebruik aan de orde, waarbij verschillende regels gelden. Is een drone zwaarder dan 4 kg, dan gelden strengere regels. Die grens van 4 kg is echter tamelijk arbitrair. Het gewicht van de traumameeuw was circa 270 gram, aldus curator Kees Moeliker die de pechvogel heeft opgenomen in de collectie van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam. Een vederlichte drone is er al voor een paar tientjes, voor serieuzere exemplaren met een prijs van onder de 300 euro loopt het gewicht snel op tot rond de 400 gram. Een professionele drone (waarmee ook de beruchte Domtoren-video werd gemaakt; goed voor een boete van ruim 8000 euro wegens het overtreden van de regels, later verlaagd naar 350 euro) weegt al snel meer dan een kilo. Het is allemaal in de (online) speelgoedwinkel te koop en je kunt er zo mee aan de slag – regels of geen regels.

Helaas pleit WODC-medewerker Bart Custers in het Financieele Dagblad van 1 augustus voor meer ruimte voor ‘lichtere drones’ (met een gewicht van minder dan vier kilogram) en niet voor een grondige analyse van mogelijke risico’s en problemen. Dat is vreemd, want in het mede door hem opgestelde WODC-verkenning wordt wel een overzicht gegeven van de verschillende soorten risico’s van drones. Zo kunnen ze het doel van schade zijn (diefstal van bijvoorbeeld de lading die ze vervoeren), een middel van schade (aanslagen via een crash, inbreuken op de privacy) of een een bron van ‘niet-intentionele effecten’ – denk aan ongevallen als gevolg van een neerstortende drone of een botsing met ander luchtverkeer, bijvoorbeeld wanneer een drone een vliegtuigmotor raakt. “Bij een botsing met een kleine drone zal een verkeersvliegtuig mogelijk niet veel schade oplopen, maar bij een botsing met een grotere drone, bijvoorbeeld wanneer die een van de motoren raakt, ontstaan gevaarlijke situaties waarbij in potentie veel (dodelijke) slachtoffers kunnen vallen.”

In zijn betoog in het FD wekt Custers de verkeerde indruk wanneer hij stelt dat kleine drones doorgaans minder schade opleveren wanneer er iets mis gaat. Ze zouden een kleinere actieradius hebben waardoor botsingen met vliegtuigen onwaarschijnlijk zijn. Maar wat is ‘doorgaans’ en wat is ‘onwaarschijnlijk’? En waar is de risicoanalyse?

Drones worden steeds kleiner, camera’s ook. Privacy is niet langer een kwestie van vrijheid binnen je eigen huis, je zult de gordijnen moeten sluiten en in sommige gevallen ben je niet eens veilig in je eigen tuin – die voor een drone net zo toegankelijk is als de publieke ruimte. Die toegankelijkheid maakt het ook gemakkelijk om een drone in te zetten om een hyperlokale aanslag te plegen, die aan het wakend oog van het traditionele luchtruimtoezicht ontsnapt. Een drone kan bovendien anoniem via internet en camera bediend worden. Technologie zoals nachtzicht en hittezoekende systemen is eveneens beschikbaar. Kortom, beleidsmakers moeten niet naïef zijn.

Een aantal risico’s kan worden beperkt door drones verplicht uit te rusten met een transponder. Waar de zweefvliegsport zich tevergeefs tegen de verplichte invoering van zo’n apparaatje verzette, ligt hier voor de drone-industrie – die zich laat voorstaan op innovatie en daar ook letterlijk ruimte voor opeist – juist een uitgelezen kans om te innoveren. En waar Amazon graag een deel van het luchtruim zou willen opeisen voor drones, richt Google zich inmiddels op een mogelijke rol als ‘drone-verkeersleiding’ en werkt het bedrijf tevens aan de ontwikkeling van een lichtgewicht transponder.

gatenkaasmodelJe kunt met technologie, regels, wetten (en handhaving daarvan) veel problemen proberen te voorkomen, maar de gebruiker is de laatste schakel in een keten die uit verschillende onderdelen bestaat. In de luchtvaart is dit bekend als het gatenkaasmodel; ook in de gezondheidszorg en zelfs in de IT van onder meer de financiële sector wordt dit principe nu stukje bij beetje omarmd om catastrofes te vermijden.

Het verbieden van drones is helemaal niet aan de orde. Lessen trekken uit een ongeluk, veroorzaakt door een drone, dat kan altijd nog. Maar het niet vooraf willen analyseren van risico’s, dat komt neer op het bewust negeren van risico’s. Als dat aan de orde is, zijn de rapen gaar.

Social cowboys

PeerbyDe deeleconomie wint aan populariteit. Het aantal nieuwe concepten groeit: van relatief onschuldig zoals Peerby tot en met het uitlenen van elkaars huis, auto of boot. Waternet, de organisatie die in Amsterdam en omgeving zorg draagt voor de drinkwatervoorziening, riolering en het waterbeheer, wil twee nieuwe initiatieven verbieden: GoBoat en Barqo, beide gericht op het delen van vaartuigen. Het argument van Waternet is dat beide partijen professionele verhuurders zijn die niet zonder vergunning mogen opereren. Je mag wel een boot uitlenen, maar er geen geld mee verdienen, aldus Waternet. GoBoat en Barqo bieden volgens eigen zeggen slechts een platform aan waarbij vraag en aanbod bij elkaar komen. Voor de bemiddeling wordt wel een fee in rekening gebracht. Ondertussen bevinden zich onder de aanbieders van boten ook professionele bedrijven.

Niet voor niets worden beide initiatieven vergeleken met Airbnb, waar particulieren geld kunnen verdienen met tijdelijke verhuur van hun eigen huis of appartement. Airbnb telt alleen in Nederland  al 10.000 locaties, waarvan ruwweg de helft in Amsterdam. Er zijn in Amsterdam duidelijke voorwaarden aan Airbnb gesteld: de verhuurder moet officieel ingeschreven staan op het adres en er ook wonen. Er mogen maximaal vier toeristen aanwezig zijn en de verhuur moet incidenteel van karakter zijn – dus niet bedrijfsmatig. De verhuurder moet bovendien toeristenbelasting afstaan aan de gemeente en zijn of haar inkomsten opgeven bij de fiscus. Verhuurders die deel uitmaken van een Vereniging van Eigenaren (VvE), moeten vooraf toestemming vragen aan de Vereniging. Het via Airbnb verhuren van sociale huurwoningen is verboden.

airbnb kaart

B&W van Amsterdam vinden – na een eerder verbod – dat deze vorm van verhuur past bij een stad als Amsterdam, aldus een notitie van B&W. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat er bij toeristische  verhuur van woningen sprake kan zijn van negatieve gevolgen voor Amsterdam en haar bewoners: overlast, brandonveiligheid en een ongelijk speelveld met partijen die wel aan regels en vergunningen moeten voldoen. Sinds 2012 is de waarde van Airbnb verviervoudigd en hoewel het bedrijf nog nooit omzet- of winstcijfers bekend heeft gemaakt, wordt de waarde ingeschat op meer dan 10 miljard dollar. Airbnb is dus big business, vooral voor de bedenkers.

Een vergelijkbaar initiatief is UberPOP, een onderdeel van Uber waarbij particulieren klanten vervoeren in hun eigen auto voor de helft van de prijs van een taxirit. De eisen van UberPOP: als bestuurder moet je 21 jaar oud zijn, heb je meer dan één jaar rijervaring en bezit je een geldig rijbewijs. Het gebruikte voertuig moet een netto vierdeurs auto zijn, niet ouder dan uit 2005 en met een geldige APK-keuring en geldig verzekeringsbewijs. UberPOP is volgens de Inspectie Leefomgeving en Transport illegaal en heeft gewaarschuwd dat chauffeurs van uberPOP een boete van maximaal 4200 euro kunnen krijgen als ze hun werk voortzetten.

De grote vraag bij deze vormen van social business is, met wie je zaken doet: bij wie je in de auto stapt, in wiens huis je vertoeft of wiens boot je ‘leent’. Wie is waarvoor aansprakelijk? Zowel huurder als verhuurder kunnen voor problemen zorgen en verzekeraars dekken vaak wel de eerste schade, bijvoorbeeld die van de passagiers bij de illegale taxidiensten, maar gaan vervolgens op zoek naar mogelijkheden tot het verhalen van de kosten. De huidige wet- en regelgeving staat bijvoorbeeld niet toe dat particuliere auto’s die niet specifiek als taxi zijn goedgekeurd en uitgerust, worden ingezet door chauffeurs/eigenaars die niet zijn geregistreerd of voorzien van een chauffeurspas. Verzekeraars geven dan ook aan dat zolang de wet- en regelgeving diensten als UberPOP verbiedt, een verzekeraar het risico niet kan dekken. Het is de vraag hoe dit geregeld is in de watersportsector, waar veel mensen de regels niet kennen of ze al dan niet doelbewust overtreden.

Waar hebben we dit eerder gezien? In de entertainment business is jaren geleden een vergelijkbare industrie ontstaan voor het ‘gratis’ ophalen of ‘delen’ van content – met als belangrijkste argument dat de wet achterhaald is. Denk aan The Pirate Bay, dat het mogelijk maakte om illegaal films en muziek te downloaden. De downloader werd (in Nederland) gedoogd, de uploader was strafbaar. Inmiddels zijn beide activiteiten strafbaar, al is handhaving lastig en het fenomeen onuitroeibaar. Je kunt alleen achteraf een civielrechtelijke procedure starten als je benadeeld bent. Inmiddels heeft de entertainmentindustrie  een transformatie doorgemaakt en zijn er initiatieven ontstaan waarbij gebruikers wel betalen, denk aan Spotify en Netflix.

goboat

Social business cowboys claimen dat ze de business willen veranderen, bestaande markten willen openbreken en overtuigd zijn van de pluspunten van de deeleconomie. Ze gebruiken het negeren van de wet daarbij als hefboom. Noch The Pirate Bay, noch Spotify of Netflix hebben er echter voor gezorgd dat illegale downloaders stoppen; er blijven grote groepen die niet willen betalen voor content. Het inzetten op een verdienmodel waarbij de wet wordt uitgedaagd (Barqo: “We willen dan ook in gesprek gaan met de gemeente Amsterdam om de wetgeving te veranderen”) is prima. Alleen de volgorde is fout. Het ongeduld van cowboys laat zien dat het vooral gaat om gemakkelijk geld verdienen. Of zoals de ultieme ‘disclaimer’ bij de FAQ’s van Barqo: “Wij zijn dan ook in geen enkel geval aansprakelijk voor eventuele overtreding van de regels.”

[wp_twitter]