Van megakantoor naar OfficePOD

Mensen die kiezen voor (gedeeltelijk) thuis werken, nemen meestal hun toevlucht tot hun eigen bureau in een werkkamer in hun eigen huis. Kleinbehuisden werken misschien aan de keukentafel of in de woonkamer – omdat er niet meer ruimte is of omdat het gewoon gezellig is. Het alternatief is naar kantoor, waar collega’s rondlopen: er lijkt dus weinig keuze. Maar nieuwe vormen zijn in opkomst. Wat is het alternatief voor het klassieke kantoor?

megakantoorNederland kent de hoogste kantoorleegstand in Europa, aldus een publicatie in NRC Handelsblad. In 2013 stond gemiddeld vijftien procent van alle kantoren leeg, goed voor zeven miljoen vierkante meter aan kantoorruimte. In Amsterdam stond zelfs achttien procent van de kantoorruimte leeg, een percentage dat in Europa alleen wordt overtroffen door Athene. Uit onderzoek blijkt dat het aanbod niet aansluit op de vraag: niet alleen als het gaat om hoeveelheid, maar ook toepassing en locatie. Terwijl er nog in een gestaag tempo wordt doorgebouwd omdat bedrijven door groei of reorganisaties op zoek gaan naar grotere of juist kleinere behuizing, neemt de vraag naar nieuwe kantoren doorlopend af. Eind 2014 stond circa 17,5 procent van de kantorenvoorraad in Nederland te huur of te koop. De voorspelling is dat in 2040 een kwart van de kantoorruimte leeg staat. Die kantoorruimte is voor het overgrote deel gebaseerd op het klassieke model van bedrijfsvoering: omvang staat voorop, niet flexibiliteit.

office of koffietent?In het ontwerp van moderne kantoorruimtes wordt steeds vaker rekening gehouden met verschillende soorten werkruimten, die geschikt zijn voor verschillende taken en omstandigheden. Dat is een beetje een luxeprobleem, maar vast staat dat het lastig vergaderen is in de traditionele kantoortuin, zelfs met de inzet van hologrammen en video-conferencing. En voor bepaalde klussen heb je eerder behoefte aan stilte en afzondering dan aan een vergaderzaal. Die verschillende soorten werkruimten komen tegemoet aan verschillende werkstijlen, maar vasthouden aan ‘iedereen op kantoor’ doet afbreuk aan het idee van slimmer werken.

Ondertussen groeit ook het aanbod aan flexibele kantoorruimte. De meest klassieke oplossing wordt geboden door de grote verhuurders van tijdelijke en flexibele kantoorruimtes. De meest flexibele variant lijkt Seats to meet, waarbij je beschikt over internet en koffie en waarbij je – heel trendy – per uur betaalt. Nieuwe varianten zijn bedrijfsverzamelgebouwen voor starters, waarbij netwerken even belangrijk is als een goede en inspirerende ligging, bijvoorbeeld in of nabij een stadscentrum in plaats van een zichtlocatie op een bedrijventerrein langs een snelweg. De mobiele werker kan natuurlijk altijd terecht in een restaurant of koffietentje maar zodra je meer rust en ruimte wil, ontkom je niet aan een vorm van huren.

HNW marketingWanneer bedrijven ‘size does matter’ loslaten en optimaal gaan inspelen op mobiel en flexibel werken (namelijk tijd- en plaats-onafhankelijk, met randvoorwaarden die afhankelijk zijn van het soort werk en het profiel van de medewerker) ontstaan vele nieuwe mogelijkheden. Het cliché uit de ICT-sector is dat medewerkers met hun laptop in het park op het gras zitten. Dat heeft, net als bij werken in je space wagon, weinig te maken met (ergonomisch) verantwoord ondernemen of werken. Daarvoor is toch echt een tafel, een stoel, een stopcontact en een goede internetverbinding nodig. Die basisvoorzieningen zijnLaunchdesk overigens genoeg om normaal je werk te kunnen doen en worden (zo weet ik uit ervaring) geleverd door Launchdesk. Dit Amsterdamse bedrijf maakt het voor huurders van kantoorruimte mogelijk hun restcapaciteit te onderverhuren. Huurders betalen over het algemeen voor een werkplek (tafel/stoel/internet) en kunnen per twee maanden opzeggen. Enigszins vergelijkbaar zijn de oplossingen van Spaces, kantoorverzamelgebouwen op hippe plekken, waar ook de netwerk- en ecosysteemfunctie nadrukkelijk mee telt.

Je kunt ook zelf een nieuwe werkplek creëren. In het Verenigd Koninkrijk is de OfficePOD ontwikkeld: een gemakkelijk plaatsbare en afsluitbare kantoorruimte. Hoewel het design er een stuk beter uitziet, is het concept vergelijkbaar met een portakabin. Je zou het gevaarte in je tuin of op je officePoddakterras kunnen laten plaatsen, maar bedrijven als BBC en Google zetten ze gewoon in hun bestaande kantooromgeving. Nu nog vorm en inhoud combineren. Want Deloitte mag dan wel een ‘slim gebouw’ in gebruik hebben genomen vol met fancy technologie, echt slim is een kantoor dat past bij de omvang van je organisatie. Met duizend werkplekken voor 2.200 medewerkers moet de helft van het Deloitte-personeel elders werken. Zo’n knip in je organisatie leggen, dat gaat niet altijd vanzelf, maar afgezien daarvan blijft het de vraag wat de toegevoegde waarde is van 1.000 medewerkers in één gebouw.

The drone that saved me/killed me (2)

droneIn Nederland zijn er volgens cijfers van het FD (tot december 2014) ongeveer 60.000 drones verkocht. Een klein aantal daarvan staat bij Skeye, een commerciële drone operator uit Leiderdorp. Dit bedrijf mag, net als alle andere zakelijke drone vliegers, niet hoger dan 120 meter vliegen, niet boven dichtbevolkte gebieden en niet in de buurt van vliegvelden. Er is bovendien een ontheffing nodig van de inspectie ILenT. Als landen al regels hebben opgesteld voor het gebruik van drones, dan lijken ze in veel gevallen op de Nederlandse voorschriften. Maar nu ook de overheid steeds meer mogelijkheden voor drones ziet, gaat het kabinet – in tegenstelling tot andere landen – de regels in Nederland verruimen.

In de VS heeft de FAA behoorlijk doortastend gereageerd op de toenemende belangstelling voor het vliegen met drones. Bedrijven die drones inzetten, worden beschouwd als commerciële piloten en dienen een test af te leggen via de FAA, aldus het nieuwe beleid. Zij hebben daarnaast een soort vliegbrevet nodig dat iedere twee jaar moet worden vernieuwd. Er worden geen eisen gesteld aan het volmaken van vlieguren, maar wel aan de minimum leeftijd: 17 jaar. Operators mogen niet meer dan een drone tegelijk besturen en vallen onder het toezicht van de FAA. Ze mogen bovendien niet hoger vliegen dan 500 voet, alleen overdag. Belangrijk voor de futuristen in e-commerce: de drones moeten zichtbaar voor de gebruiker bestuurd worden. Amazon moet dus nog even geduld hebben, tenzij het bedrijf een oplossing vindt voor ‘home delivery by drones’. Daar staat tegenover dat in de VS de drones voorlopig nog vrij spel hebben: de nieuwe FAA-richtlijnen moeten nog worden goedgekeurd.

In het Verenigd Koninkrijk houden ze van vergezichten: daar wordt aan de drones een flinke groeimarkt toegeschreven met minimaal 150.000 nieuwe banen in Europa tot 2050. Ondanks dat economisch enthousiasme pleiten de Britten voor een vergelijkbaar beleid als in de VS: verplichte registratie, in eerste instantie voor commerciële gebruikers en daarna ook voor consumenten. De Britten denken verder aan het chippen van een drone (zodat iedere drone een duidelijke identiteit heeft) en het toepassen van geofencing om te voorkomen dat drones boven gevoelige gebieden vliegen. Een initiatief dat hierop aansluit is NoFlyZone, een online toepassing die het mogelijk maakt om het luchtruim boven je eigen grondgebied af te schermen voor drones. Daarnaast wordt gedacht aan een open database, toegankelijk via een app, waarmee de Britse autoriteiten individuele vliegbewegingen van drones kunnen vastleggen en traceren. Handig voor het moment dat de eerste ongelukken zich voordoen.

Waar andere landen pleiten voor aanscherping van de regelgeving, worden in Nederland de komende tijd de regels verruimd. Het argument daarvoor wordt gezocht in de grote rol die drones kunnen gaan spelen: bij hulpverlening, opsporing en handhaving van de openbare orde en de onbemande luchtvaartuigen bieden economische en maatschappelijke kansen voor bedrijven en overheden. Het kabinet gaat voortvarend van start: politie en brandweer hebben vanaf 1 juli toestemming om boven gebouwen of mensenmenigten te vliegen, ook na zonsondergang. Voor journalisten en media blijft voorlopig een ontheffing nodig. Particulieren en bedrijven dienen zich te houden aan de Regeling modelvliegen uit 2005. De komende periode wordt nader gekeken naar behoeftes, mogelijkheden, privacyaspecten en het gebruik van drones voor recreatief gebruik. De risico’s van drones worden tot nu toe vooral gezocht in de inzet van de onbemande vliegtuigen door kwaadwillenden: de angst voor drone terreur.

Het kabinet heeft in een brief aan de Tweede Kamer het nieuwe beleid toegelicht. In die brief wordt over veiligheid en bedreigingen het volgende gezegd: “Aangezien er vooralsnog nog relatief weinig statistische informatie beschikbaar is over de exacte impact van drones op de veiligheid, zullen ze geleidelijk in het luchtruim worden toegelaten. Hierdoor is het mogelijk voor zowel de autoriteiten als de sector om op een veilige manier aan dit nieuwe fenomeen in de luchtvaart te wennen en wordt het reeds in een vroeg stadium mogelijk gemaakt om vluchten met drones te kunnen uitvoeren. De operationele ervaring die hiermee wordt opgedaan, begint informatie op te leveren over de impact van drones op het luchtverkeer en de kans op ongelukken met drones.”

Deze trial en error benadering klinkt op het eerste gezicht begrijpelijk: het ontbreekt aan ervaring en geen enkele politicus wint punten met het pleiten voor nieuwe regels. Maar toch is opmerkelijk dat nieuwe luchtvaartactiviteiten op deze manier worden benaderd. De overheid eist – ook op Europees niveau – al jaren lang van de luchtvaartsector om bij nieuwe activiteiten proactief beleid te formuleren waarbij risico’s vooraf in kaart zijn gebracht en mitigerende maatregelen zijn omschreven. Door de keuze van de overheid weten we nu in ieder geval welke problemen we kunnen verwachten.

Iedereen kan momenteel met een drone voor andermans raam gaan hangen en naar binnen kijken met een camera. Het ‘ophangen’ van camera’s in de openbare ruimte is voor alsnog een (niet geheel onomstreden) overheidsprivilege. Drones hebben geen identiteit of registratie, je kunt als drone-slachtoffer weinig beginnen. Dat privacy-risico ligt ook in het gebruik van drones door de overheid: iedereen kan zijn drone voorzien van blauwe zwaailichten en een politielogo. Het verschil met een politieauto is het ontbreken van een politieman/vrouw.

Het tweede risico ligt in een crash met bemande luchtvaartuigen. In de brief aan de Tweede Kamer wordt voorgesteld dat bij het trial en error beleid begonnen met “het toestaan van operaties in gebieden waar een relatief laag risico voor de luchtvaartveiligheid is (buitengebieden). Ook bij gebruik van drones voor publieke taken op zee zijn er relatief minder risico’s voor de veiligheid.” Het buitengebied klinkt als iets veiligs, maar het is niet gedefinieerd. Bovendien wordt over het hoofd gezien dat ‘de buitengebieden’ worden gebruikt door helikopters van de politie en defensie en traumahelikopters. Bij de inzet van deze vliegmachines telt iedere seconde – wanneer een helikopterpiloot (met daarnaast een arts en verpleegkundige aan boord) bij vlucht, landen en stijgen rekening moet houden met drones, scheelt dat kostbare tijd, voor zo ver de drones al opgemerkt worden. Een verplichte transponder aan boord zou helpen, net als anti collision software. Omgekeerd heeft een drone operator vaak geen idee wat er in ‘zijn’ luchtruim speelt.

Het derde risico ligt in de aansprakelijkheidssfeer. Wanneer een drone schade veroorzaakt, hoe wordt dan zonder registratie de operator achterhaald? Waar in de VS de belangrijkste drone-producenten bereid zijn om mee te werken aan de ontwikkeling van veiligheidsstandaarden, lijken we in Nederland te kiezen voor een pre-Tenerife tijdperk: risico’s niet serieus nemen. Met het voorgenomen beleid zet de overheid de veiligheid in de luchtvaart twintig jaar terug in de tijd.

Innovatie opnieuw uitgevonden (2)

Als het om innovatie gaat, is disruptie het buzzword. Maar ook incrementele innovaties doen het nog steeds goed en zelfs voor retro-innovatie (ofwel: retrovatie) is een markt. Over fietsen en camera’s, verbeteren en opnieuw uitvinden.

Een fietser krijgt te maken met lekke banden, rammelende spatborden en kettingkasten, haperende verlichting, iets dat doet denken aan Franse en Italiaanse auto’s uit de jaren zeventig. Een van de eerste onderdelen die sneuvelen, is het achterlicht. Parkeerschade, hufterigheid? Ook de bedrading is een zwakke plek, net als de hopeloos verouderde dynamo aan je voorwiel. Hebben fietsen die zwakke plekken omdat de eigenaren nooit periodiek onderhoud plegen, zoals autobezitters meestal wel doen? Of zit het toch echt in het ontwerp, waarin robuustheid ontbreekt?

Dat de fietsverlichting het als eerste begeeft, biedt ook weer nieuwe kansen. Het losse LED-fietslichtje hang je zo aan je stuur. Dat het niet waterdicht is, daardoor snel vanzelf leegloopt en uiteindelijk als klein chemisch afval aan je stuur blijft hangen, is weinig duurzaam. Sommige fietsen hebben een dynamo in de naaf ingebouwd, andere fietsontwikkelaars bedachten dat voor- en achterlicht onderdeel moesten worden van de ‘carrosserie’ (het Amsterdamse Van Moof). Het zijn en blijven variaties op een thema: hoe maken we fietsverlichting beter?

Glow in the dark fietsHet hele verlichtingsprobleem zou je kunnen oplossen als de fiets als geheel lichtgevend wordt. Nissan heeft een glow in the dark variant van de Leaf (de elektrische auto van Nissan) ontwikkeld. Na een dagje zonlicht blijft de auto 10 uur nagloeien. Dat is een stuk beter dan de lichtgevende glow in de dark fiets: wanneer je daar na een uurtje na zonsondergang op springt, is hij al lang uitgegloeid.

Wel innovatief, maar niet wereldschokkend, is de intelligentie die is toegevoegd aan de VanHawk. De Canadese ontwikkelaars van deze fiets stellen dan ook: “You’re connected, why shouldn’t your bike be?” Van VanHawk-fiets heeft sensoren die via haptische feedback in het stuur waarschuwen voor objecten in je blinde hoek. Op het stuur zijn tevens LED’s aangebracht die – aangestuurd door de navigatiesoftware in je smartphone – aangeven hoe je moet navigeren. Natuurlijk heeft de fiets een eigen app, die informatie geeft over je fietsgedrag. VanHawk is een startup gefinancierd door Kickstarter.

polaroidVoorlopig is er niets beters en dus is de fiets ondanks zijn zwakheden een onverslaanbaar blijvertje. Sommige innovaties houden het minder lang vol en verdwijnen stilletjes naar de achtergrond. Zoals de directklaarfotografie, in 1947 uitgevonden door Edwin Land. Inmiddels is het concept ‘directklaar’ ingepikt door de smartphone. De vooruitgang is duidelijk: de smartphone is sneller en heeft meer capaciteit, het resultaat kan bovendien wereldwijd gedeeld worden. Wie wil er nu nog een papieren foto vasthouden als het fototoestel ook meteen je fotoalbum is? Die vasthoudendheid aan papier en chemicaliën, de oorsprong van fotografie, betekende in 2012 bijna het einde van Kodak. Dat bedrijf werkt inmiddels aan een doorstart met telefoons en zakelijke printoplossingen.

Ook Polaroid ging vrijwel ten onder aan ‘digitaal’. Het bedrijf stopte in 2008 met de productie van haar directklaarfilms (onder meer in Enschede), maar van de beroemde Polaroid-camera’s zijn er nog vele miljoenen in omloop. Twee ondernemers namen in 2008 de productiefaciliteiten van Polaroid in Enschede over en wisten een aantal voormalige Polaroid medewerkers aan zich te binden. Onder de naam ‘The Impossible Project’ – een verwijzing naar de uitdaging van Edwin Land – werd in 2010 de productie van nieuw ontwikkeld filmmateriaal voortgezet. In datzelfde jaar werd ook een begin gemaakt met de verkoop van refurbished Polaroid camera’s (35.000 stuks per jaar). Vanuit Berlijn wordt een gericht inkoopprogramma gemanaged, gericht op de VS en Europa. De klassieke Polaroid camera’s worden opgelapt in werkplaatsen in Enschede en New York. Inmiddels is ‘Impossible’ een hip lifestyle merk met een actieve online community, events en accessoires.

polaroid socialmaticHet succes van The Impossible Project is niet voorbijgegaan aan Polaroid zelf. Het Amerikaanse bedrijf, dat tot voor kort alleen nog met zonnebrillen met polariserende glazen actief was, heeft zich opnieuw op de directklaarfotografie gestort. Zo is er nu de Polaroid Socialmatic Instant Digital Camera. Deze nieuwe directklaarcamera is uitgerust met een (touch)screen, twee megapixelcamera’s, GPS, BlueTooth en Wifi en een ingebouwde ZINK-printer die in staat is direct foto’s af te drukken. ZINK staat voor Zero Ink, een nieuwe thermische afdruktechniek. En natuurlijk zijn de oude Polaroid Landcamera’s weer ‘in ere hersteld’ en door Polaroid.com aangeboden. Als je er een wilt bestellen, kom je bij het tweedehands aanbod van particulieren uit op Amazon.com uit.

Saillant detail 1: deze ‘refurbished’ Polaroid-camera’s werken met het nieuwe directklaar-fotomateriaal van Impossible. Beide bedrijven werken ‘vriendschappelijk’ samen. Saillant detail 2: Ook The Impossible Project was een startup, gefinancierd door Kickstarter, net als de connected fiets van VanHawk.

Robot says no (2). Zelflerende robots of robotschool?

robotschool
NASA Space center, Houston

Robots worden slimmer. Hoe blijven we ze de baas? Robots moeten luisteren, zich aan regels houden en zich al helemaal niet tegen de mens keren. Maar dan moeten we ze wel zodanig programmeren. Kunnen we hiervoor regels opstellen, of zijn de meest belangrijke robotwetten al geschreven?

Als we robots in bedwang willen houden, op wie dienen wetten en regels dan betrekking te hebben? (link blog 1)? Waar we bij softwarematige handelingen nog kunnen kiezen voor ‘undo’ of ‘herstel’, zijn fysieke handelingen van een robot meestal niet ongedaan te maken. Het straffen van een robot heeft geen zin, een robot heeft geen ethisch besef.

Het zullen niet de robots zijn die we in bedwang moeten houden, maar hun scheppers en gebruikers of opdrachtgevers. Robots zijn – net als technologische vooruitgang – het resultaat van menselijk handelen. En hoewel we goed zijn in het opstellen van regels voor mensen, blijkt ook dat we als mensen niet altijd even veel invloed hebben op technologische ontwikkelingen. Dezelfde software die ons moet helpen om ons werk sneller of beter te kunnen doen, kan er in een verbeterde versie voor zorgen dat we onze baan kwijtraken. Voorlopig is het vergroten van de intelligentie van systemen nog een menselijke taak. Er wordt echter hard aan gewerkt om robots zelflerend te maken. Dat maakt het opleggen van regels aan robots een stuk lastiger.

Tot nu toe is het echter al een hele uitdaging om een robot real time mensen te laten nadoen, maar leren heeft meer om het lijf dan alleen imiteren. Leren is het verwerven van nieuwe of het aanpassen van bestaande kennis, gedrag, vaardigheden of waarden en kan synthetiseren van verschillende soorten informatie inhouden. Robots kunnen leren door ze bijvoorbeeld gebruik te laten maken van kennisbanken (zoals Watson, Eve en Amelia nu al doen), waarbij ze zelf op zoek gaan naar informatie om een probleem op te lossen of een vraag te beantwoorden. Daarbij hoort ook het in kaart brengen van de context van het probleem en daarvoor is het kunnen werken met semantiek een pluspunt.

Naast feitelijke informatie kan ook fysiek gedrag dat de robot in zijn omgeving waarneemt, over te nemen; in dat laatste geval bijvoorbeeld door zelf te beslissen om bepaalde handelingen die in een video zichtbaar zijn, na te doen of zelf te beslissen dat het nadoen van mensen bijdraagt tot de beste oplossing.

Wetenschappers aan de Universiteit van Oslo experimenteren driftig om de kloof tussen het leervermogen van een robot (door middel van simulatieprogramma’s) en de echte wereld als leerplek te verkleinen. Zij denken daarbij aan robots die zelf oplossingen kunnen verzinnen voor het reageren op onvoorziene obstakels, denk aan het zelf bedenken en vervolgens 3D-printen van extra onderdelen waarmee ze het probleem kunnen oplossen.

De keerzijde van robots met een echt leervermogen is dat alle informatie die vindbaar is, kan dienen als leermateriaal voor imitatie; dus ook gedrag dat mensen negatief vinden (het neerschieten van mensen die er afwijkend uitzien) of gedrag dat ineffectief is (het verplaatsen van meubels omdat de huisrobot een voorkeur heeft voor het bewegen in rechte lijnen). Dat maakt de mate van controle over het leervermogen een stuk kleiner; een zelflerende robot zou – net als bij mensen – wel selectief moeten leren. Een mens dat in de geschiedenisles leert over gewapende conflicten, gaat niet meteen over tot schieten bij het eerstvolgende conflict. Leren dus met in achtneming van waarden en normen. Een school voor robots?

 

Robot says no (1)

DSC_8614Robots worden slimmer en dreigen hun territorium (fabriekshallen, science fiction films en speelgoedwinkels) te verlaten. Naarmate de afstand tussen mens en robot kleiner wordt, gaan we ons meer zorgen maken over de eigenschappen van intelligente apparaten. Robots moeten luisteren, zich aan regels houden en zich al helemaal niet tegen de mens keren. 

In het FD van 19 januari schreef Franka Rolvink Couzy dat wij geen idee hebben hoe snel de ontwikkelingen zullen gaan, ook al zijn er mensen die een beetje moeten lachen om het idee van een zelfdenkende robot. Couzy haalt daarbij de Wet van Moore aan en stelt: na tien jaar groei is alles mogelijk, wie weet besturen robots over tien jaar onze bedrijven! Volgens Couzy moet een belangrijke robotwet dan ook zijn dat een robot moet doen wat de mens wil. Of zoals andere voorstanders van robotwetgeving stellen: robots moeten uiteindelijk door mensen kunnen worden uitgeschakeld. Elon Musk gaat een stap verder dan filosoferen: hij heeft 10 miljoen dollar geïnvesteerd in onderzoek naar de vraag hoe we kunstmatige intelligentie veilig kunnen houden.

Tot voor kort was kunstmatige intelligentie inert: als computer vastgeklonken in mainframes, of als robot vastgeschroefd aan een assemblagelijn in een fabriekshal. Met de komst van laptops, tablets en smartphones is hard- en sofware mobiel geworden. We slepen intelligentie overal achter ons aan, met het internet of everything stoppen we het straks ook overal in. Robots nemen in deze softwareproliferatie een aparte positie in. Onze smartphone is weliswaar al een mobiele computer, maar de robot is tot veel meer in staat. De nieuwe robot kan zichzelf verplaatsen en is vaak in staat tot het verrichten van fysieke handelingen. Dat betekent dat een robot zelf zijn werkingsgebied kan gaan bepalen. Dat biedt opties voor de zorg, de horeca, het transport, defensie, kortom alles waar verplaatsing een wezenlijk onderdeel van het kernproces vormt. Maar mogen robots zelf de hort op om in te grijpen in menselijke processen? Wanneer gaat ‘helpen’ over in ‘bepalen’? En wanneer gaat ‘ondersteunen’ over in ‘uitschakelen van obstakels’? De vraag of robots mogen doden, is al vaak gesteld (en ook vaak met ‘nee’ beantwoord) maar moet misschien vooraf worden gegaan door een andere vraag; kunnen robots doden? Een zelfsturende auto die bij dreigend ongeval moet uitwijken en daarbij moet kiezen tussen een moeder met kind of een peloton wielrenners, moet een beslissing nemen over levens.

Robot NASA
NASA Space Center, Houston

Bij het maken van robots gaan we er van uit dat de schepper van de robot bepaalt wat de robot kan en mag. Een robot is een apparaat waarbij we er vanuit gaan dat het aan- en uit te zetten is. Maar de mens kan ook eigenschappen in de robotsoftware inbouwen die menselijke interventie of manipulatie juist voorkomen. Jaarlijks worden er miljarden besteed aan het beveiligen van software en hardware: denk aan het kopiëren van data, oneigenlijk gebruik van programma’s, ongeoorloofde toegang et cetera.

Ook robots zullen, naarmate hun taken meer impact op mens en maatschappij krijgen, al in de ontwerpfase aan regels moeten voldoen. Zwakheden in de software kunnen er voor zorgen dat ze gemakkelijk gehackt kunnen worden, waarmee ze net als bij een vliegtuig of auto een moordwapen kunnen veranderen. Het lijkt me dan ook niet onverstandig om robots, net als bij auto’s en vliegtuigen, ze door een goedkeurigs- of certificeringsproces te laten gaan voordat ze de markt op mogen.

Feit is dat veel processen in onze economie (en ook in onze bedrijven) al worden aangestuurd door robots; ze bewegen weliswaar niet, maar zijn actief in de vorm van algoritmen. De financiële sector drijft er op, succesvolle online retailers zoals Bol.com realiseren het grootste deel van hun omzet op basis van algoritmen en onze internetzoekmachines doen een groot deel van het denkwerk voor ons. Google presenteert gegevens, afgestemd op individuele kenmerken van de gebruiker zoals leeftijd, geslacht, locatie en zoekgeschiedenis. Het probleem is niet zo weer het gebrek aan transparantie – het precieze denkwerk van onze huisarts is ook niet altijd helder – maar dat het systeem niet ter verantwoording is te roepen. Dat geldt ook voor de losgeslagen robot die niet meer naar zijn baasje luistert.

westworldRobot-ontwikkelaar Ishiguro, ook de bedenker van het concept uncanny valley, vraagt zich af of er robots te ontwikkelen zijn, die de indruk wekken dat ze echt leven. Ishiguro noemt dit sonzai-kan ofwel aanwezigheid. Ligt de kern van menselijk gedrag in onze manier van aankijken (de ogen) of in iets anders? Als filmkijker laten we ons niet snel in de maling nemen. In Star Trek weten we zeker dat de robot genaamd Data gespeeld wordt door een mens. Maar in de film West World worden zowel kijker als hoofdrolspelers op het verkeerde been gezet. Welke filmacteurs spelen mensen en welke acteurs spelen robots die in een pretpark als echte mensen acteren? Kan je robots vertrouwen?

Dino’s in de retail – vijf over twaalf voor V&D

Traditionele retailers die te laat online zijn gegaan, hebben geringe overlevingskansen. Retailers kunnen zich niet meer onderscheiden op product of prijs, wel op service en klantinteractie. Het reddingsplan van warenhuis V&D – kosten reduceren, lonen verlagen, schrappen van arbeidsplaatsen – is niets meer dan uitstel van executie. Dat maakt het even onzinnig als asociaal.

Disruptieve business modellen hebben vaak weinig last van organisatorische ballast. Bedrijven zoals Uber of Instagram realiseren een enorme impact met een klein team van medewerkers. Soms lijkt het wel alsof een goed idee, een app en een datacenter voldoende is voor een stevig succes. In de retail is de concurrentie hoog en zijn de marges laag, maar succesvolle retailers hebben hun business model hier op aangepast en zijn tijdig online actief geworden.

Online retailer bol.com bestaat sinds 1999, heeft nu ongeveer 800 medewerkers en realiseert daarmee een omzet van ongeveer 680 miljoen euro. Het online warenhuis is goed vindbaar en de naam is een sterk merk. Ook goed vindbaar en voorheen eveneens een sterk merk is warenhuis V&D. De webshop van V&D is echter pas opgetuigd in 2008 en kan de ballast van de 63 fysieke V&D-filialen waar 10.000 personen werken, niet goed maken. De omzet van V&D is lager dan die van bol.com, maar belangrijker is dat V&D al lange tijd geen winst maakt. Het business model van V&D is net als bij bol.com gebaseerd op efficiency en schaalvoordeel, een van de kernprincipes van het warenhuismodel. Maar bol.com heeft de afgelopen jaren een enorme online intelligentie opgebouwd en heeft een geheel andere kostenstructuur.

Private equity speler Sun Capital nam V&D in 2010 over voor circa 70 miljoen euro. Sinds die tijd lopen de verliezen op (tot 40 miljoen euro per jaar) en is het een komen en gaan van CEO’s. De bezuinigingsoperatie die afgelopen week is aangekondigd, wekt de indruk dat de investeerders er niet veel vertrouwen meer in hebben. De lonen worden eenzijdig verlaagd met 5,8 procent, er worden banen geschrapt en huurcontracten moeten worden opengebroken. Het klantcontact – van cruciaal belang voor een online retailer – is geen onderdeel van de reorganisatie, maar op het servicecenter in Amsterdam verdwijnen wel 50 van de 450 arbeidsplaatsen. In 2013 werden al 169 banen geschrapt; in 2003 werd het aantal vestigingen teruggebracht waarbij 1.800 banen verdwenen. In die periode werd al gekeken naar nieuwe basisconcepten voor de winkels, maar nu meer dan tien jaar later blijkt dat dat geen groot succes heeft opgeleverd.

Nieuwe plannen en ideeën voor V&D leven ook bij de tijdelijke CEO Don Roach – hij wordt per 1 maart opgevolgd door John van der Ent, nu nog CEO van Etam Groep die ook met verliezen te kampen heeft. Met nieuwe plannen zou V&D moeten kunnen aansluiten op de huidige trends en marktontwikkelingen. Naast de aangekondigde kostenbesparingen ligt het voor de hand dat investeerder Sun Capital opnieuw voorstelt restaurantformule La Place (de kip met de gouden eieren) te verkopen. Als dat plan deze keer wel wordt doorgevoerd, blijft V&D als een verouderd en vermagerd bedrijf over. Het is dan de vraag of de 63 vestigingen er na een opfrisbeurt in slagen voldoende klanten te trekken.

De kans bestaat dat de reorganisatie leidt tot incrementele aanpassingen in plaats van ingrijpende wijziging van de koers, bijvoorbeeld 100% online of een 100% shop-in-shop formule. V&D kan niet profiteren van een sterke positionering zoals HEMA of Bijenkorf. In het middensegment waar V&D actief is, is de toegevoegde waarde van fysieke retail ten opzichte van online retail sterk afgenomen, een verschijnsel waaraan bijvoorbeeld Mexx ten onder is gegaan. Die schifting in hoger en lager segment heeft bijgedragen aan het verdwijnen van 22.000 winkels in Nederland sinds 2008, het overgrote deel na faillissement. In 2014 gingen naast Mexx ook andere landelijke ketens als Halfords, Henk ten Hoor Textiel, BS Budgetstore, De Block, De Harense Smid, Free Record Shop, Polare, De Slegte en Siebel failliet.

Met het doorvoeren van alleen kostenbesparingen nemen flexibiliteit en wendbaarheid van het bedrijf in ieder geval niet toe. En een hyperefficiënt brick & mortar warenhuis is geen gemakkelijk vertrekpunt voor het creëren van customer intimacy.

De overlevenden en nieuwe toetreders in retail (Zara, Primark) vertonen kenmerken van high performing organisaties. High performing organizations zijn goed in anticiperen op bijvoorbeeld veranderend consumentengedrag of opkomende mark­ten. Ze zijn omgevingsbewust: goed in staat om trends waar te nemen, te analyseren en te vertalen naar concrete bedrijfsvoering. Daarnaast hebben deze bedrijven het vermogen hun processen en structuren aan te passen. Daarbij zorgen succesvolle bedrijven tijdig voor het juiste talent in de orga­nisatie, wisselen ze ideeën sneller uit en komen ze eerder in actie dan hun concurrenten. Maar het belangrijkste is dat high performing organizations uitermate responsief zijn: gericht op snel beslissen en vlot reageren, in plaats van afwachten.

Hoog of laag segment, beide hebben een relatie met het kunnen bieden van toegevoegde waarde aan de klant. Sterk investeren in winkels en personeel (of juist niet) kan best uit, maar dan moet er wel iets tegenover staan voor de klant. In de gemiddelde Apple store – waar de marge op producten extreem hoog is – lopen meer winkelmedewerkers rond per product en vierkante meter dan in een doorsnee V&D-vestiging. Apple heeft enige tijd geleden zelfs ingezet op versterking van de fysieke retail: met per vestiging minder producten en meer medewerkers. Er zijn 101 Apple Retail Stores in Europa, in iedere Store werken gemiddeld 100 mensen.

Het bezoeken van een Apple-store is een beleving, het winkelen bij bol.com is (over het algemeen) gemakkelijk, plezierig en probleemloos. Maar als je aan de ene kant De Bijenkorf hebt (met exclusieve merken) en aan de andere kant de HEMA (met kwalitatief goede en voordelige producten), waarom zou je dan in godsnaam nog een vestiging van V&D bezoeken?

Wikipedia’s worstelingen

wales dv
Jimmy Wales, founder Wikipedia

Wikipedia vierde gisteren z’n veertiende verjaardag in het Amsterdamse Trippenhuis met een seminar over ‘Wikipedia als research tool’ en Wikipedia-oprichter Jimmy Wales was er bij. Wikipedia staat voor nieuwe uitdagingen, maar het online gaan van Afrika biedt de nodige kansen.

Wales deed een rondje Nederland: zo kreeg hij een dag eerder een eredoctoraat van de Universiteit Maastricht, en zou aan het einde van de avond te horen krijgen dat de Erasmusprijs 2015 aan zijn stichting wordt toegekend. Daarna moest hij snel door voor de nodige marketingtalk bij RTL Late Night met Umberto Tan.

Wikipedia’s uitdagingen

Die extra aandacht voor Wikipedia kan geen kwaad. De online encyclopedie startte in 2001 en maakte met name tussen 2004 en 2008 een enorme groeispurt door, maar sinds 2008 zakt het aantal contributors echter gestaag.

Ook de relatie met Google lijkt minder vanzelfsprekend te worden. Google zorgde tot voor kort voor een hoge ranking van wikipedia-pagina’s bij informatieve, maar niet-commerciële zoekopdrachten. Daardoor is Wikipedia de enige non-profit website in de 100 best bezochte websites en neemt de online encyclopedie qua bezoekersaantallen de zevende plaats in. Maar sinds de lancering van Google Graph (de kaders aan de rechterzijde met bondige informatie over je zoekterm) knabbelt de zoekmachine aan de traffic van Wikipedia. Saillant detail: Google Knowledge Graph gebruikt voornamelijk informatie afkomstig van Wikipedia. Wales noemt de relatie tussen Wikipedia en Google ‘symbiotisch’, maar ziet door de opkomst van Google Graph wel aanleiding “voor een gesprek met Google.”

Google Knowledge Graph

Wikipedia als object van onderzoek

Wikipedia is niet alleen een online encyclopedie die doorlopend ‘under construction’ is. Ook het Wiki-concept zelf wordt doorlopend vernieuwd en uitgebouwd. Hoewel de Wiki-experts het graag over kennis hebben, blijft het een informatieportal waarbij vooral achter de schermen hard wordt gewerkt. Daar vinden de discussies plaats tussen auteurs en editors: over welke bronnen gebruikt mogen worden, welke feiten en beweringen worden opgenomen. Erik Borra en Esther Weltevrede doen onderzoek naar die achterkant van Wikipedia: de discussies, de onderhandelingen en de wijze waarop beslissingen worden genomen over de inhoud van lemma’s aan de voorkant. Met het tool Contrapedia hebben ze bijvoorbeeld inzichtelijk gemaakt dat het lemma over global warming tussen 2005 en 2008 sterk ter discussie stond, maar dat daarna consensus werd bereikt (of dat opponenten zijn afgehaakt?) over de tekst en de belangrijkste beweringen en conclusies ten aanzien van klimaatverandering. Zoals: ‘er is grote zekerheid over de relatie tussen menselijke activiteiten en opwarming’. Vervolgens werd tussen 2010 en 2013 de controverse over klimaatverandering  minder groot. Volgens de onderzoekers laten hun analyses zien hoe kennis (informatie dus) tot stand komt; Wales kiest voor een andere invalshoek: “Ik adviseer journalisten altijd te kijken naar de edit history van lemma’s te kijken in plaats van naar de gewone wiki-pagina’s. Daar ontdek je welke vragen je moet stellen.”

Collectief geheugen ter discussie

Wikipedia heeft na veertien jaar inmiddels een prima betrouwbaarheid opgebouwd. Uit allerlei onderzoeken komt steeds opnieuw terug dat de online encyclopedie niet meer fouten bevat dan normaal is – ook in vergelijking met andere gevestigde bronnen –  en dat fouten snel opgemerkt of hersteld worden. Het zijn niet alleen de tienduizenden redacteuren die op vrijwillige basis het portal bijhouden. Belangrijker zijn de bots, die toezien op vandalisme en die wijzigingen melden aan redacteuren. Die bots zorgden er voor dat de ‘koninklijke edit’ over het verleden van Mabel Wisse Smit (in 2006, het IP-adres verraadde het koninklijk huis als afzender) snel ongedaan werd gemaakt.
Andere zwakheden zitten nog steeds in het basisontwerp van Wikipedia: afhankelijk van het land waarin de pagina is ‘geschreven’, laten auteurs uit Bosnië, de UK en Nederland verschillende soorten informatie zien over Srebrenica, variërend van ‘massacre’ tot ‘val van de enclave’ en met verschillende aantallen slachtoffers. Ook hier blijkt uit onderzoek dat in dit soort situaties weinig gebruik wordt gemaakt van precies dezelfde bronnen, cijfers en zelfs beelden. Dat roept vragen op over het politieke gehalte van het collectief geheugen, aldus UvA-onderzoeker Richard Rogers. Het legt ook genadeloos bloot dat Wikipedia – ondanks alle discussies, controles en reviews aan de achterkant – in essentie onbetrouwbaar is, tenzij je zelf als lezer zorgt voor voldoende checks.

Jimmy WalesWie is de baas over Wikipedia?

Uit het publiek kwamen vergelijkbare dilemma’s naar voren: in hoeverre zorgt de redactionele structuur van Wikipedia er voor dat artsen bepalen hoe informatie over schizofrenie wordt opgesteld? Waarom worden ervaringen van patiënten soms verwijderd? Wales heeft wel een antwoord: de informatie moet zo neutraal mogelijk blijven. En ja, de hiërarchische structuur van editors heeft invloed op de toetreding van nieuwe contributors en de kwaliteit van de inhoud; maar zo lang die overwegend positief uitpakt, voorziet Wales geen problemen.

Nieuwe gebruikers uit Afrika

De toekomst van Wikipedia zit vooral in uitbreiding van het bereik. Wales legt uit dat de toenemende bandbreedte en de dalende prijzen voor smartphones in Afrika (tot enkele tientjes) er voor zorgen dat het continent snel connected wordt. In Nigeria is in iets meer dan tien jaar tijd dertig procent van de bevolking online gekomen en de verwachting is dat dit snel westerse niveaus bereikt. De aanschaf van een mobieltje is echter wat anders dan het betalen voor data; in Afrika is daarom een uitgebreide en succesvolle campagne gestart om providers te bewegen de Wikipediapagina’s zonder datakosten (Wikipedia Zero) beschikbaar te stellen aan het publiek – en met name aan jongeren in het onderwijs.

“We gaan er ten onrechte van uit dat iedereen die online komt, ook Engels beheerst”, stelt Wales. Een grote inspanning wordt daarom geleverd om content te vertalen naar allerlei lokale talen. Een Noors artikel is voor een Koreaanse gebruiker ontoegankelijk; als Engels als tussenvertaling wordt geleverd, gaat het al een stuk gemakkelijker. Daarnaast zijn speciale vrijwilligersinitiatieven opgestart om overzichtelijke medische informatie – bijvoorbeeld over Ebola – te vertalen en beschikbaar te stellen in lokale talen, omdat juist in deze regio’s de informatievoorziening wordt beheerst door kranten, die zich laten leiden door de waan van de dag. Geautomatiseerd vertalen is volgens Wales volstrekt geen optie. Daarvoor is de context van de lokale cultuur van te grote invloed op de informatie.

Oral history

De ‘developing countries’ stellen Wikipedia ook voor een nieuwe uitdaging. In de westerse wereld beschikken auteurs vaak over veel verschillende geschreven bronnen. In sommige delen van de wereld speelt ‘oral history’ echter een overheersende rol en is schriftelijke informatie vaak niet beschikbaar of nog niet ontsloten. Maar ach, in een Wikipedia-artikel over Britney Spears verwacht je ook niet meteen dat alle informatie gestaafd is met academisch onderzoek, aldus Wales.

Ecosystemen goed voor innovatie in de bouwsector

In de architectuur komen alle disciplines terug: van kunst tot productontwerp, van stedenbouw tot technologie en van maatschappelijk doel tot en met financiering. Bouw van een ontwerp vergt de inzet van veel verschillende partijen. Het werken in een ecosysteem met gelijkwaardige partners lijkt voor de hand te liggen.

Voor een succesvolle innovatie is meer nodig dan alleen tijd en een goed idee: de realisatie van plannen vereist naast kapitaal vaak ook verschillende competenties. Hoewel er in Nederland een uitgebreid stelsel bestaat van ondernemersloketten, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, incubators, valorisatie-instellingen, innovatie- en acceleratorprogramma’s en verschillende financieringsvormen, is het lastig voor startende of innoverende ondernemingen om op gang te komen. De voorzieningen zijn onoverzichtelijk en je moet van goede huize komen om je weg te vinden.

Ecosystemen in economische bedrijvigheid zijn zelfsturende netwerken en partnerschappen die organisch tot stand komen en gevormd en gedreven worden door de onderdelen. Silicon Valley is een van de oudste voorbeelden van een business ecosysteem. Het is, naast een geografische regio waar technologie-startups het goed doen, ook een samenspel van kapitaal, technologie, creativiteit, kennis, kunde en arbeidsmarkt. Ook bestaande complexe economische systemen zien steeds vaker de meerwaarde van onderlinge samenwerking. Een goed voorbeeld hiervan in het Havenbedrijf Rotterdam, beschreven door Mariël van der Linden in Outsourcing Performance 2015. Bij het laad- en losproces van een schip zijn gemiddeld 16 tot 20 bedrijven betrokken, waarbij geen enkele partij zicht heeft op de volledige keten. Vertragingen bij één speler uit de keten hebben grote gevolgen voor alle andere betrokken bedrijven. In 2010 leidde de traditionele benadering van schepen (‘first in, first serve’) in de Rotterdamse haven tot circa 310.000 wachturen (gelijk aan 35 mensjaren). Nu wordt gewerkt aan een ecosysteem waarbij alle ketenpartners samenwerken tot ver buiten de haven, waardoor schepen zeker weten dat ze op de geplande aankomsttijd ook meteen terecht kunnen in Rotterdam. Omdat schepen hierdoor langzamer kunnen varen, scheelt dit (brandstof)kosten en CO2-uitstoot, hetgeen de concurrentiepositie van Rotterdam versterkt.

Bedrijven die zich organiseren als ecosystemen zijn flexibel en veelzijdig georiënteerd en vergroten daarmee hun overlevingskansen. Begrijpelijk dus dat ook startups en innovators het concept omarmen. Dat kan door toenadering te zoeken tot een bestaand ecosysteem dat (startende) bedrijven ondersteunt, maar een alternatief is dat een onderneming zelf een nieuw ecosysteem optuigt, waarin een gedeelde doelstelling centraal staat.

Janjaap Ruijssenaars, in 1999 afgestudeerd in Delft als architect en oprichter van Universe Architecture, heeft een ecosysteem opgezet rondom een van zijn belangrijkste projecten, het Landscape House. Dat ecosysteem is min of meer on the fly ontstaan, onder meer door het inschakelen van buro van Ons, waarmee Ruijssenaars in eerste instantie de identiteit van Universe Architecture in kaart bracht. Het ‘Landscape House’ zou je evengoed een kunstwerk kunnen noemen: het werd de manier om de oneindigheid van landschap te vangen in een gebouw; het ontwerp is gebaseerd op een dubbele möbiusring waarbij vloer en plafond in elkaar overgaan.

Landscape HouseOm de haalbaarheid van het ontwerp na te gaan, schakelde Ruijssenaars een wiskundige in. Deze heeft het ontwerp doorgerekend en vervolgens in een ontwerpprogramma gezet, zodat alle variabelen (de dikte van de vloeren, de verdraaiing van de driehoek, de dikte van de trappen) onderling afhankelijk werden. Dit maakte inzichtelijk dat het ontwerp complexe krommingen bevatte: het zou bewerkelijk worden om het object met traditionele bouwtechnieken te realiseren. De wiskundige, tevens kunstenaar, bracht Ruijssenaars in contact met de Italiaan Enrico Dini, een expert in 3D-steenprinten. Daarmee moest onderzocht worden in hoeverre het complete ontwerp kan worden geprint zonder dat zichtbaar is waar het begin of eind van het gebouw is.

“Normaal gesproken vertrek je als architect bij een locatie, een gebruiksdoel, een financier en een opdrachtgever. Dit was een onorthodox project: een ontdekkingstocht in omgekeerde vorm. Ik zou na het reken- en tekenwerk een aannemer nodig hebben, daarna locatie, een ontwikkelaar en een gebruiker. Hoe ga je de brug slaan als je niet meteen kunt realiseren? Er moesten bovendien kosten voorgefinancierd worden.”

Een ecosysteem met verschillende partners zou de kans kunnen vergroten om van concept tot totale realisatie te komen. Ruijssenaars is daarom vanaf 2012 verschillende partijen gaan benaderen die allemaal een eigen rol zouden kunnen gaan spelen in de realisatie, maar ook allemaal hun eigen knowhow en innovatievermogen zouden kunnen inbrengen. Een voordeel was dat op dat moment de belangstelling voor 3D-printen in de bouw toenam. Ook hielp het dat verschillende media, waaronder Time Magazine, al aandacht aan het bijzondere project timehadden besteed. Deze exposure is gebruikt om de aannemer over de streep te trekken en een commitment te vragen. Het aanhaken van bouwondernemer BAM werkte als een katalysator voor het instappen van andere partners op het gebied van verlichting, energie, ontwikkeling, de gebruiker en de locatie (de stad Amsterdam). Ruijssenaars: “We hebben voor dit project tien founding fathers bedacht; op elk gebied willen we de beste partner hebben, dus een sterk merk. Zo doet TUDelft mee in het testen van glas- en gevelconstructies en is Vitra ingestapt voor het interieur. Iamsterdam en ABNAMRO gaan ons helpen om de verbinding tussen functie, cultuur en zakenleven te leggen. Naast het orkestreren van het ecosystemen komen er nu ook steeds meer bedrijven uit eigen beweging op ons af. Het Landscape House leent zich er uitstekend voor om allerlei innovatieve technieken toe te passen. Denk aan verlichting in de vorm van een eindeloze LED-lijn of aan innovatief energiebeheer waarbij warmtewisseltechniek wordt ingezet.”

Iedere partner koopt zich voor een relatief laag bedrag in. In ruil daarvoor krijgen ze de exclusiviteit voor de uitvoering van hun onderdeel: hun naam wordt mee geprint in het eindresultaat. “Wat we terugvragen is deelname aan de workshops, die wij heel zorgvuldig plannen en organiseren. Die zijn bedoeld om tot realisatie te komen. Er vindt veel kennisuitwisseling plaats, waar we foto’s en filmpjes van maken. De partners kunnen dat materiaal en alle andere documenten gebruiken, waardoor ze mogelijk andere business binnenhalen. In iedere fase van dit project heeft een andere partner een dominante rol, de exacte route is nog niet bekend. Iedereen is verantwoordelijk voor het eigen deel, maar het ecosysteem zorgt voor een goed vertrouwen bij de verschillende partijen. Daarnaast hebben we veel gesprekken met de verschillende partners. Die gaan soms alle kanten op, maar de vorm van het Landscape House blijft een baken.”

Ruijssenaars denkt dat de ecosysteembenadering de opmaat kan zijn naar een nieuwe vorm van ontwikkeling. “Bouwprojecten zijn altijd optelsommen van partnerships, maar nu hebben we te maken met een organisch proces met een onzekere eindbestemming en onzekere technieken. Het is allemaal erg vloeibaar, maar er zit wel richting in: uiteindelijk stolt alles in het gebouw. Er is geloof in de innovatie, in het ontwerp en in de samenwerking. Het Landscape House gaat er komen. We gaan er nu vanuit dat we in 2016 starten met de bouw. Met een kleine slag om de arm, want bij een project dat over oneindigheid gaat, moet je wel zorgvuldig zijn.”

Janjaap Ruijssenaars tijdens TEDx Maastricht 2014
 
 

Inzet van virtuele agents vraagt om empowered medewerkers

Het kan niemand ontgaan zijn: de drie grote Nederlandse banken hebben flinke reorganisaties aangekondigd. De noodzaak daarvoor schrijven ze toe aan de oprukkende automatisering en de veranderde klantinteractie. Een belangrijk deel van het werk dat bij financiële transacties hoort, verschuift van het bankgebouw naar de mobiel van de klant. Wat is de volgende stap?

2014-11-14 17.17.39Bedrijven zetten massaal in op selfservice voor klanten. Voor het afgelopen jaar voorspelde ING al dat ruim 85 procent van alle ING-klantcontacten online zal plaatsvinden. ING heeft als eerste bank in Europa een begin gemaakt met spraakgestuurd bankieren. en ‘Inge’ geïntroduceerd, waarmee het mogelijk is om – via de bestaande ING-app – te bankieren via spraak. Een tweede voorbeeld is Rabobank, dat in november 2014 een discussieforum als co-creatieplatform voor zijn klanten zal openen, waar rekeninghouders elkaar kunnen gaan helpen. Volgens de Rabobank kan het programma ‘Denk mee met je bank’ ervoor zorgen dat er minder vragen bij customer service terecht komen. Rabobank wil deze vorm van social service uiterlijk eind 2016 afronden.

De keuze voor zelfredzaamheid betekent in feite echter dat we de klant aan het werk zetten. Dat werkt alleen goed als de klant ondersteund wordt door ‘slimme’ systemen zoals FAQ’s, webselfservice, automatische formulieren, chatbots en interactieve fora. Ook taal- en spraaktechnologie wordt daarbij ingezet, getuige het voorbeeld van ING. Met andere woorden, bedrijven voorzien in tools, maar het is de klant die het werk doet. Wanneer de tools tekort schieten, valt de klant terug op een contactcenter of een kantoorvestiging.

De volgende stap dient zich aan: slimme systemen veranderen van ‘hulpmiddelen voor klanten’ in virtuele assistenten. Het onderscheid is wellicht klein, maar heeft grote consequenties. Waar klanten nu nog een app bedienen (waarmee ze een financiële transactie invoeren), zullen ze in de nabije toekomst het systeem benaderen met spraak. Spraakbesturing maakt het mogelijk het onderscheid tussen transacties en het stellen van vragen op te heffen; het enige wat de klant in de toekomst doet is het uitspreken van een verzoek, waarna de virtuele assistent voor je aan het werk gaat.

Dit zal er toe leiden dat verschillende contactkanalen in betekenis zullen afnemen. Waarom nog naar een website van een bank gaan, als je iedere vraag kunt inspreken? Waarom nog naar Twitter gaan als je je virtuele assistent de opdracht geeft een vraag te stellen aan de bank? Het grote nadeel van selfservice is het gebrek aan interactie en intelligente opvolging. Het geklaag op Twitter (#fail) is daarvan het grootste bewijs. Het grote voordeel van virtuele assistenten is dat de klant eindelijk weer de organisatie aan het werk kan zetten.

Een tweede belangrijke consequentie voor klantcontact is dat het ‘kenniswerk’ dat agents nu nog doen (bestaand uit snel combineren van verschillende soorten informatie: context, contacthistorie, emotie, soort vraag of opdracht) nog verder naar systemen verlegd zal worden. Dat dit geen toekomstmuziek is, maar work in progress, valt op te maken uit het feit dat er inmiddels minimaal drie grote spelers bezig zijn met het automatiseren van dit kenniswerk, waarbij het dus om veel meer gaat dan alleen het op een andere manier verwerken van transacties. WDS werkt aan een intelligente virtuele customer care agent, IBM heeft (nadat Watson naar de cloud is verhuisd) op verschillende gebieden vooruitgang geboekt en ook Amelia, de virtuele agent van IPsoft leert in een hoog tempo bij. Zoals Gerard Smit, Chief Technology Officer Benelux van IBM, verklaart op Klantcontact.nl: “De toepassing van Watson binnen contact centers, is het begin van een revolutionaire shift van selfservice naar client engagement”.

Deze virtuele agenten beschikken allemaal over een belangrijke eigenschap: ze zijn zelflerend, maken daarbij gebruik van hun (menselijke) omgeving en weten wanneer ze vastlopen en dus de klantvraag moeten overdragen aan een menselijke collega.

Op weg naar smarter customer interactions

Screenshot at dec. 12 10-55-23Screenshot at dec. 12 10-54-59Banken die transacties verplaatsen naar digitale kanalen kunnen hun efficiency aanmerkelijk vergroten, zo blijkt uit onderzoek van McKinsey . Digitalisering vergroot bovendien voor consumenten het gemak en de snelheid bij het doen van financiële transacties. McKinsey constateert echter ook dat klanten die vaker dan eenmaal per week gebruik maken van mobiel en online bankieren, een hogere toegevoegde waarde van menselijke interactie verwachten.

Dit betekent dat het werk van menselijke agents binnen afzienbare tijd in een nieuwe fase belandt. Op de eerste plaats zal het volume sterk afnemen, op de tweede plaats zal de complexiteit nog verder toenemen en op de derde plaats zal de klant nog meer dan nu al het geval is, een hogere toegevoegde waarde verwachten van de agent. Agents zullen moeten voortborduren op het werk dat hun kunstmatig intelligente collega niet kon oplossen. De tijd is daarom rijp voor smarter customer interactions, waarbij deze medewerkers volledig toegerust en empowered zijn – zodat ze voor de klant een gezond tegenwicht zijn voor systemen die alleen op basis van business rules en algoritmen konden en mochten handelen. Inderdaad, dat was tot voor kort ook zo ongeveer de regelruimte voor medewerkers. Wanneer robots een deel van het werk gaan overnemen, gaan klanten toch echt meer van customer service medewerkers verwachten. Niet in volume, maar in inhoud.

PS: Leestip voor klantcontactprofessionals die denken dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen.

Dit blog verscheen eerder op Klantcontact.nl

Airbnb en Uber zetten stakeholder model op achterstand

artikel josDe modellen van Airbnb en Uber hebben een sterke aantrekkingskracht op consumenten: lage prijzen, weg met de gevestigde orde en schijt aan regels of de omgeving. Beide bedrijven zijn disruptief, maar met hun strategie zetten ze een stap terug in moderne economische ontwikkeling. Ze kiezen niet voor het stakeholdersmodel waarbij oog is voor de balans tussen verschillende belangen, maar voor het oude vertrouwde shareholdermodel. Was die korte termijn graai-economie nu niet juist de ontstaansbasis voor de deeleconomie? En was de nieuwe prosument niet op zoek naar meer transparantie?

Uber en Airbnb, datadriven ondernemingen, zijn beiden te beschouwen als nieuwe bemiddelaars tussen klant en aanbieder. In deze nieuwe modellen, die door goeroes worden doodgeknuffeld, is het niet de klant, maar de aanbieder van diensten die bijdraagt aan de winst van beide megagroeiers. In ruil daarvoor krijgt de aanbieder via het platform alleen business toegespeeld (tegen een lager tarief dan elders), maar het platform neemt verder geen verantwoordelijkheid in welke zin dan ook. In traditionele bemiddeling zoals bij het uitzendbureau betaalt de opdrachtgever de bemiddelaar. De inlener betaalt voor het vinden van een uitzendkracht een hogere prijs, maar in ruil daarvoor krijgt hij naast verschillende diensten van het uitzendbureau (dat bijvoorbeeld regels naleeft en investeert in opleidingen) ook meer flexibiliteit. Ook de handelswaar, in dit geval de uitzendkracht, krijgt volgens een normale cao betaald. Overigens lijkt ook dit model zijn langste tijd te hebben gehad – kijk maar naar de opkomst van online marktplaatsen waar sec gehandeld wordt in beschikbare skills en waarbij het platform geen extra waarde toevoegt. In nieuwe, online bemiddeling is de keten ‘platgeslagen’.

Ook Uber rekent de taxichauffeurs beslist niet tot zijn stakeholders. In tegendeel, de taxichauffeurs zijn de hefboom om de markt te betreden; een hefboom die op termijn de chauffeurs zelf uitschakelt. CEO Travis Kalanick, aangehaald in Harvard Business Review, stelt dan ook dat qua tarief de bodem nog niet is bereikt: “Once we get rid of the dude in the car [the driver] Uber will be cheaper”. Uber zet daarbij in op de zelfrijdende auto van Google. Echt slimme taxichauffeurs gaan dus niet in zee met Uber, maar scholen zich direct om. De toekomst zal uitwijzen hoe ‘betrokken’ Uber in andere markten is. Er zijn voldoende plannen, zoals Uber Essentials en Uber Kitten laten zien.

In een recente uitzending van VPRO’s Tegenlicht stelt politicoloog Robin Fransman de opgebouwde waarde van Airbnb (meer dan tien miljard dollar) en Uber (40 miljard euro) aan de orde. Zo’n snelle waardestijging vergroot volgens hem de kans dat de oprichters snel voor een exit zullen kiezen via een beursgang of een overname. Ook dat cashen heeft weinig te maken met idealisme, social business of deeleconomie.

Net als Uber benadrukt ook Airbnb graag het ‘sociale’ karakter van zijn activiteiten. Het bedrijf lanceerde een flitsende website over de economische waarde van Airbnb voor de stad Berlijn, met niet-onderbouwde quotes als “82% of guests choose Airbnb because they want to explore a specific neighbourhood” of “86% of guests want a kitchen, an extra room, or other amenities not provided by hotels”. Volgens Airbnb zetten alle Berlijnse ‘hosts’ samen ruim 31 miljoen euro per jaar om. De cijfers zouden completer zijn als hierbij ook werd geschetst wat de omvang van gederfde inkomsten voor de lokale horeca is, hoe groot de lokale overlast is en wat het surplus is dat in de zakken van Airbnb verdwijnt.

In Amsterdam, waar Airbnb voor zo ver bekend 3400 woningen aan de markt onttrekt, moet de gemeente als gevolg van de groei van Airbnb voor handhaving en het verwerken van meldingen rondom overlast en illegale activiteiten een half miljoen euro extra beschikbaar stellen. Airbnb draagt hieraan niet bij. Airbnb wil alleen kwijt dat het bedrijf “in de straten waar Het Parool klachten heeft opgevangen, geen meldingen van overlast bekend zijn”, aldus het dagblad. Airbnb beschikt wel over alle gegevens van verhuurders, maar online zijn alleen schuilnamen en straatnamen beschikbaar en Airbnb werkt niet met de gemeente mee. Terwijl Amsterdam extra investeert om overlast tegen te gaan, investeert de promotieorganisatie van Nederland voor het internationale toerisme, NBTC Holland Marketing, juist in samenwerking met Airbnb.

airbnbEven Heggernes, country manager Nederland Airbnb, houdt desondanks vast aan het concept van de deeleconomie, met een ronkend marketingverhaal: “Wij zijn blij met deze unieke samenwerking. NBTC laat hiermee zien dat zij betrokken zijn bij de groei van de ‘sharing economy’ en dat ze voorop lopen op het gebied van innovatie. De gasten van Airbnb verblijven op plekken waar de locals leven en willen authentieke ervaringen opdoen. Ze brengen hun tijd vaak door in de lokale buurten en maken daar gebruik van de voorzieningen. Op die manier zorgt Airbnb ervoor dat het toerisme zich verspreid over de hele stad, waar lokale buurten, restaurants en winkels van profiteren. Wij kijken uit naar de samenwerking met NBTC en de bijdrage die wij kunnen leveren aan de lokale buurten.”
Tsja, die aandacht voor lokale buurten komt inderdaad duidelijk naar voren uit Airbnb’s klachtenprocedure.