Connected travellers

Dit voorjaar was ik in Delhi, Hong Kong, Shanghai en New York. Dat rijtje steden is een mooi aanknopingspunt voor een update over alledaagse technologie.

Vanuit de treinverbinding Delhi-Bhopal kan je in twee uur tijd met een soort intercity naar Agra. Tickets voor die reis kan je online boeken, waarmee je direct een persoonlijke, gereserveerde zitplaats hebt. Aan boord wordt ’s ochtends een ontbijt geserveerd en ’s avonds een warme hap – beiden vergelijkbaar met eenvoudige vliegtuigcatering en bij de prijs inbegrepen. Beide zaken – reserveren en catering – zijn niet mogelijk bij de Fyra, de trein die over het HSL-tracé zou gaan rijden.

In Hong Kong zit iedereen in de metro met zijn mobieltje te spelen. De metro is schoon, rijdt snel en op tijd en met een hoge frequentie; eigenschappen die ook van toepassing zijn op de forensentreinen rondom de stad. Het openbaar vervoer werkt met een zogenaamde Octopus kaart, die overal bruikbaar is en gemakkelijk op te waarderen. is. En op ieder perron kan je last minute via een speciale paal je kaart wijzigen van 2e naar 1e klas of andersom. 20130516_144248Niet alles hoeft online en ook dit is een voorbeeld waarbij een ‘offline’ paal op een perron handiger is dan het verrichten van een online transactie. Het Chinese Octopus is niet alleen actief in Azië. Het bedrijf heeft ook de Nederlandse OV-Chipcard ontwikkeld en geïmplementeerd, helaas is daarbij besloten de upgradepalen weg te laten. Ook kunnen Nederlanders hun OV chipkaart niet thuis uitlezen, iets wat in Hong Kong wel kan. Over een tijdje moet de functionaliteit van de OV-chipcard (die gebruik maakt van NFC-technologie) toch gewoon in je smartphone zitten? Of is dat een brug te ver?

Ik zie regelmatig buitenlandse toeristen met hun credit card klungelen bij de kassa van de appie aan het Museumplein. Dicht bij huis, in Frankrijk, is een creditcard een standaardbetaalwijze in de supermarkt. In New York is men een stapje verder en is ook mobiel betalen al behoorlijk ingevoerd. Daarbij is het niet zo zeer de betaler die zijn mobiel gebruikt, maar de ontvanger. Met Square of Cube kan iedereen via de smartphone heel gemakkelijk creditcardbetalingen aannemen. In beide gevallen gaat het om een klein apparaatje dat samen met een account en een app zorgt voor een compleet betaalplatform voor credit cards. Het device werkt op iOS (iPhone, iPad) en op Android. Je treft het aan bij kraampjes voor tweedehands boeken, in pop up stores en bij straatverkopers. Maar Amerikanen gebruiken tools als de Square ook voor privédoeleinden, bijvoorbeeld om onderling te verrekenen na afloop van een zakendiner. Wanneer je een betaling doet, teken je op het scherm van de smartphone; direct daarna kan een kopie van de transactie worden verzonden per e-mail.

In Nederland en zelfs in Europa wil het allemaal nog niet zo vlotten met mobiel betalen. Er zijn apps waarbij via de smartphone alle creditcardgegevens moeten worden ingetikt. In Nederland wordt ook nagedacht over betalen met behulp van NFC technologie, met name relevant door het ter ziele gaan van de Chip Knip. Een NFC-variant is bedoeld voor het betalen van bedragen tot 25 euro (er kan dan worden betaald door de pas met NFC-chip tegen een daarvoor geschikt pin-apparaat aan te houden, er hoeft geen pincode te worden ingetoetst). Ook werkt Rabobank aan Cashless Betalen, waarbij gekozen kan worden voor een simpele NFC-sticker achterop je telefoon of een NFC-chip verwerkt in een ander voorwerp  zoals een sleutelhanger. In veel Android telefoons wordt de NFC-chip standaard ingebouwd, maar niet bij de smartphones van Apple. De acceptatie van betalen via de ‘smartphone wallet’ loopt dan ook ver achter op de verwachtingen.

Betalen via een app, zoals Starbucks doet, is ook een optie, maar het is niet logisch dat mobiele klanten van ieder bedrijf waar ze zaken mee doen een betaalapp op hun smartphone zetten.

De mobiel wordt al voor driekwart als computer gebruikt. Een overboeking doen of je saldo checken: beide zaken geven een gevoel van controle. Maar wanneer onze smartphone ook nog verandert in een echte portemonnee, dan wordt het wel erg eng.


Draagbaar, mobiel

Vaste telefoon, draagbare telefoon, autotelefoon, draadloze telefoon, zaktelefoon, mobiele telefoon en dan nu smartphone. Foon of phone kan over een tijdje gewoon geschrapt worden: het apparaat waar steeds meer mensen de hele dag mee bezig zijn, is vooral een minicomputer. Gewicht en afmetingen maken het ding draagbaar, maar ‘draagbaar’ is een achterhaald concept. Mobiel is het credo.

Pocket vs Flip

Innovaties van nu kunnen juist heel klein zijn; maar draagbaarheid was beslist niet het uitgangspunt bij de belangrijkste nieuwe vindingen van de laatste honderd jaar.

De fotografie begon met chemicaliën op metaalplaten in grote lichtdichte houten kisten. De eerste camera’s waren niet tot nauwelijks te verplaatsen. Pas in de jaren twintig – door vooruitgang in chemie en optiek – konden films en objectieven kleiner worden, waardoor ook de camera in omvang afnam. In diezelfde tijd kwamen de eerste camera’s met de naam ‘pocket’ op de markt: vestzak, broekzak, jaszak.

PolaroidTussendoor zijn in cameraland ook experimenten uitgevoerd die dwars tegen de draagbaarheidstrends ingingen. Onder meer met boxcamera’s: eenvoudig in gebruik, voordelig in aanschaf en productie, waarbij net als in de wereld van de inkt jet printer het geld moest worden verdiend met de verkoop van films. Ook de Polaroid Land-camera – voor het maken van direct-klaar foto’s – was niet bepaald een pocketmodel. En professionals werkten met Hasselblad of andere grotere systemen die alleen in flinke aluminium koffers pasten. Professionals van nu schamen zich niet voor het maken van een foto met hun telefoon, en al helemaal niet wanneer het minilensje toch uit de fabriek van Leitz of Zeiss afkomstig is. Instagram is hip.

Ook de filmcamera voor huis- tuin- en keukengebruik is draagbaar geworden. Van Single en Super 8 film naar videocamera (met allerlei elkaar opvolgende formaten) naar… ja, opnieuw de smartphone. Alternatief voor de smartphone is de Flip: een kleiner, sneller en gemakkelijker te bedienen HD videocameraatje. Aanzetten, een druk op de grote rode knop staat voor ‘REC’.

De Flip was korte tijd een hype omdat je met de bijgeleverde software je videootje snel kon bewerken en kon uploaden. Inmiddels is het vooral de dataverbinding van de smartphone die bepaalt hoe snel je een foto of een video op Facebook krijgt.

De draagbaarheid en het gebruiksgemak van de Flip is vergelijkbaar met die van de Agfa Pocketcamera zoals op de foto. Bij dit cameraatje hoefde niemand bang te zijn voor het verwisselen van een filmpje (want dat zat in een lichtdichte plastic cassette). Met het inschuiven van de camera werd de lens afgeschermd en meteen ook de film getransporteerd, zodat de volgende foto kon worden genomen (rits-rats-klik). Gemak als compensatie voor de angst dat fotografie moeilijk en ingewikkeld zou zijn. Bovenop de Agfa Pocket zitten twee knoppen: een grote ronde rode knop (de ontspanknop voor de sluiter) en een klein schuifje (zon of schaduw). Onverwoestbaar en ideaal voor kinderen, huisvrouwen en bejaarden. Je kijkt met een oog door de ‘doorzichtzoeker’, het andere oog is de lens van de camera. Niets instellen, alles scherp vanaf anderhalve meter en geen batterijen nodig. Hooguit een flitsblokje voor foto’s in de huiskamer.

Van de pocketcamera was het maar een kleine stap naar een andere exoot: de disc camera (waarbij het filmmateriaal op een kunststof ronde schijf zat). Het werd geen groot succes, het innovatievermogen van de foto-industrie was zo langzamerhand opgedroogd.

minox model BEen andere, tweede exoot was de ‘James Bond camera’, de ‘Minox model B’ met instelbare sluitertijden en lichtmeter. Al veel eerder ontwikkeld en in productie genomen (in 1922!) en bovendien de meest kleine en geavanceerde camera ooit gemaakt, maar nooit zo succesvol als de rits-rats-klik camera van Agfa.


404 – niet gevonden: Kenniseconomie

De JSF, de Fyra en NH-90. Het zijn drie voorbeelden van technologieinvesteringen waarbij we bewijzen over meer geld dan intelligentie te beschikken. Als het (snel) moet rijden of vliegen, gaat het mis. Nederlandse experts beslissen keer op keer niet voor proven technology, maar voor nieuw te ontwikkelen modellen, systemen en tracés.

jsfDe ontwikkelkosten van de JSF zijn al verdubbeld van 24 naar 45 miljard dollar en de kosten voor Nederland zijn opgelopen tot bijna 15 miljard euro. De opbrengsten van de deelname aan het ontwikkelprogramma vallen voor de Nederlandse economie veel lager uit dan de beoogde 8 miljard euro en defensie moet het gezien de exploitatiekosten me veel minder toestellen doen. De bedragen zullen de komende tijd verder moeten worden bijgesteld, aldus de Rekenkamer.

Voor de Fyra zijn investeringen gedaan in een nieuw hogesnelheidsnet (HSL) met een omvang van bijna 8 miljard, de twintig treinstellen kosten 400 miljoen euro en de exploitatie van het tracé heeft inmiddels een tekort opgeleverd van een miljard euro, terwijl zowel treinen als veiligheidssystemen niet deugen.

NH90De NH-90 is een defensiehelikopter waarvoor Nederland eind jaren 90 al is gaan betalen omdat het om een Europees ontwikkelproject ging. In 1998 werd de bijdrage in de ontwikkelkosten geraamd op 300 miljoen euro en werd 1 miljard euro gereserveerd voor de bestelling van 20 toestellen. Iets meer dan jaar later waren de ontwikkelkosten opgelopen met 163 miljoen euro. Begin februari moest de Nederlandse defensie terugvallen op Belgische marinehelikopters wegens aanhoudende gebreken.
Er wordt te weinig geïnvesteerd in het ecosysteem of in randvoorwaarden om de gedane investering ook effectief te kunnen gebruiken. Het is niet zo, dat er geen alternatieven zijn voor de gemaakte keuzen. Bij de NH-90, de JSF en de Fyra waren voldoende alternatieven beschikbaar die in sommige gevallen dichter bij de opgegeven specificaties kwamen.

Kinderziektes en aanloopproblemen horen gewoon bij een ontwikkeltraject, dat is ook zichtbaar bij de uitrol van Boeing’s Dreamliner. Het is voor de KLM, die eenvoudigweg te weinig schaalgrootte en kapitaalkracht heeft, de reden om niet vooraan in de rij te staan bij het bestellen van de fonkelnieuwe en allereerste versie van de 787. KLM is dan ook een bedrijf dat begrijpt dat het met aandeelhouders te maken heeft; de Nederlandse overheid functioneert duidelijk anders. Hoe anders?
Onze kenniseconomie is defect. Al enige tijd worden belangrijke beslissingen genomen op basis van geen, te weinig of verkeerde informatie. Er wordt in ieder geval niet geleerd. Er wordt beter geluisterd naar effectieve lobbycircuits dan naar experts. Ervaringen uit het recente verleden, ruimschoots beschikbaar, tellen niet mee.

In 1990 werd ingeschat dat de Betuwelijn een miljard euro zou kosten. De uiteindelijke kosten bedroegen 4,7 miljard en kwamen tegen de plannen in geheel voor rekening van de belastingbetaler. Ieder jaar wordt er meer dan 100 miljoen euro in de exploitatiepot gestopt, want de lijn draait sinds de start met verlies.
In 2002 startte Amsterdam samen met het Rijk aan de Noord-Zuid-lijn. Die zou 1,4 miljard euro kosten. Amsterdam zou 317 miljoen euro betalen, het Rijk de rest. In 2011 zou het project afgerond zijn. De teller staat nu op 3,1 miljard euro, de Amsterdamse bijdrage is meer dan vervijfvoudigd en de ingebruikname is op zijn vroegst in het najaar van 2017. Die gemeente heeft overigens twee parkeergarages op de planning staan (nabij de Hobbemakade en de Singel, beiden onder een gracht!) voor samen meer dan 100 miljoen euro.

Dus eh, kenniseconomie? Niet hier, maar kijkt u gerust even verder.


Geheugendragers

geheugendragerLinks op de foto is een 620 filmspoel te zien – six-20 in de volksmond. De metalen spoel is de drager voor een type rolfilm van zes centimeter hoog en 75 cm lang. De 620 rolfilm paste in zowel eenvoudige boxcamera’s als in meer geavanceerde klapcamera’s en werd onder meer door Kodak geproduceerd tussen 1932 en 1995. Vergelijkbare formaten zijn de 120-spoel en de 220 spoel. Dat laatste formaat rolfilm wordt al meer dan 110 jaar geproduceerd. Op een rolfilm passen minimaal 8 (6×6 cm) of maximaal 16 (6×4,5 cm) opnamen op middenformaat. Tegenstrijdig maar waar: op een kleinbeeldfilmpje pasten circa 36 opnamen, maar ondanks de lagere capaciteit was de kwaliteit van het middenformaat beter. Op het grotere oppervlak paste veel meer informatie.

Rolfilm heeft iets primitiefs: het bestaat uit een lichtgevoelige kunststoflaag, die beschermd wordt door een papieren schutblad, dat aan de achterzijde een serie oplopende nummers bevat. De meeste camera’s die rolfilm lustten, waren voorzien van een roodgekleurd kijkvenster in de achterwand van de camera. Door behoedzaam aan een knop op de camera te draaien kwam vanzelf het volgende nummer voor – daarmee wist je dat de vorige opname netjes op de andere spoel was gewikkeld en je een nieuwe foto kon nemen. Afhankelijk van de houding van de camera (horizontaal of verticaal) konden liggende of staande beelden worden gemaakt.

Het vervangen van een rolfilm kost de nodige tijd. Rolfilm moest bij voorkeur in het halfduister uit de camera worden gehaald, want de film zat niet in een patroon of cassette. Het uiteinde van de opgerolde filmstrook moest je met een stukje tape vastplakken om te voorkomen dat het geheel weer ontrolde. De film bracht je vervolgens naar de fotozaak waar deze werd ontwikkeld tot een negatief. Het negatief werd vervolgens gebruikt om foto’s af te drukken op lichtgevoelig fotopapier dat opnieuw werd ontwikkeld. In de negentiende eeuw bestond het lichtgevoelig materiaal uit glas met daarop een emulsie. Met de rolfilm is dus het nodige vernieuwd en verbeterd. Chemie maakte al deze vormen van fotografie een beetje smerig, maar ook mysterieus en ongrijpbaar.

Tegenwoordig legt beeld een andere weg af. Vaak stoppen we alleen een USB-kabel in onze camera en halen we de foto’s als files van de camera af. Soms gebruiken we het geheugenkaartje nog als transportmiddel: uit de camera, in de card-reader. In de toekomst lachen we om een concept als card-reader en zal het ons worst zijn wat er in de camera zit: beelden gaan draadloos (via wifi, Bluetooth of NFC) van camera naar ‘fotoalbum’. Dat laatste bevindt zich voor een deel als een soort virtuele schoenendoos in de cloud: we drukken immers lang niet alles af. Sommige beelden belanden uberhaupt niet meer op een stukje papier en komen zelfs niet verder dan het scherm. Sommige beelden belanden op digitale hangplekken zoals Facebook of Flickr.

In het analoge, chemische tijdperk van fotografie waren registreren en onthouden verenigd in het filmmateriaal. Met de opkomst van de beeldchip (CCD) werden registreren en onthouden echter twee verschillende zaken. De beeldchip registreert en vertaalt, de geheugenchip slaat op. Af fabriek is de six-20 spoel uit 1932 overigens even leeg als een nieuw geheugenkaartje uit de ‘online shop’.

Verschillende schakels in de fotografieketen hebben de digitaliseringsslag niet of nauwelijks overleefd. Een aantal fabrikanten, verschillende laboratoria en flink wat middenstanders hebben het loodje gelegd of bestaan nog, maar met de nodige moeite. De kracht van digitaal zit in het overschrijfbare geheugen, hetgeen het vastleggen van een moment een stuk goedkoper maakt. En daarmee ook een stuk vluchtiger. Daar staat tegenover dat het werk van fotografen (van toen en nu) online gemakkelijker onder de aandacht kan worden gebracht. Natuurlijk mis ik zo nu en dan mijn doka, maar fotografie heeft meer met licht te maken dan met duisternis.


Internet of human beings

Wat is echte innovatie – laten we zeggen ‘innovatieve innovatie’? Voor ‘out of the box’ denken is allereerst vereist dat we ons bewust zijn van de grenzen die we hanteren. Die moeten we vervolgens erkennen als obstakels voor vooruitgang – daarmee beginnen we ook te voelen wat de ernst en omvang van die beperkingen, drempels en hindernissen is. Vervolgens kunnen we die obstakels met gemak uit de weg ruimen.
Nee, dit gaat niet over ‘dromen durven doen’ – het evangelie van een goeroe – maar over echte vernieuwing. Dus over innovatieve innovatie of ‘disruptive innovation’, iets dat bestaande markten ingrijpend verandert. Niet de uitvinding van de auto, maar de goedkope en volgens scientific management principes gebouwde T-Ford is een goed voorbeeld. Het ging niet om de technologie, maar om het business model waarmee die technologie werd ingezet. Een recenter voorbeeld is het internet met downloadmogelijkheden, dat als technologie zorgde voor een aardverschuiving in de muziek-business rondom de CD. Overigens nadat de muziekindustrie in een veel eerder stadium zelf had besloten alleen nog complete albums op compact disc uit te brengen en zowel de vinyl- als de CD-single af te schaffen. Zodat consumenten geen losse nummers meer konden kopen.

Het internet heeft voor nog wel meer aardverschuivingen gezorgd, maar het blijft een aaneenschakeling van computers. En computers blijven computers: ‘slimme’ apparaten met een geheugen (wat er niet in zit, komt er over het algemeen ook niet uit) die we via een scherm, een toetsenbord of een muis bedienen. De computer is nog lang geen intelligente entiteit, zoals HAL. Zelfs een computer die we vooraf in staat hebben gesteld om een muziekstuk te componeren, zal dat nooit uit zichzelf gaan doen. In de tijd van de internetbubble was men er heilig van overtuigd dat internet de wereld fundamenteel zou veranderen. De iPad zou ook ons leven veranderen, maar het is en blijft een aanraakbaar en duur computerscherm, de mogelijkheden zitten vooral in de apps. Veel voorspellingen zijn niet uitgekomen, maar toch zijn we nog steeds sterk overtuigd van de mogelijkheden van toegepaste internettechnologie.

Ondanks dat geloof in nieuwe toepassingen lijken we ook last te hebben van onze grenzen. De tijd dat we werkelijk fantastische dingen konden verzinnen – denk aan Jules Verne (beeld) of dichter bij huis Chriet Titulaer – is voorbij.

Patiënten thuis behandelen via telemedicine? Een kwestie van tijd, en het is niet de technologie, maar de maatschappelijke acceptatie die langzaam gaat. Videotelefonie? We lachen er om, we beschikken al jaren over Skype. Robots die kunnen lopen en rennen of viool kunnen spelen? Nog even en de meest praktische problemen zijn opgelost. Maar verder komen we niet. Het intelligente of semantisch web blijft een belofte en dus blijven computers in de kern snelrekenend, maar oud ijzer. Voor de volgende disruptive innovation moeten we ver de kosmos invliegen of juist afdalen richting fundamentele deeltjes.

Vreemd genoeg kan de 3D printer – mits goed doorontwikkeld – leiden tot de volgende disruptive innovatie. De printer zelf is geen nieuw fenomeen; de computer als informatieverwerker en het internet als doorgeefluik zorgen er voor dat we ook dingen van anderen kunnen printen. De kans dat de doorbraak van de 3D printer leidt tot fundamentele economische aardverschuivingen acht ik ook klein.
De kern van de 3D printer blijft transformatie: van digitale informatie naar fysiek object. De 3D printer als reproductiemachine gaat de bestaande orde pas verstoren als er aan de andere kant een 3D scanner staat, die meer kan dan het omzetten van 3D naar 2D informatie. Want wat nu nog ontbreekt is de transformatie van object naar ‘digitale materie’. Is een voorwerp dat uit een 3D printer rolt te zien als voorbode van materialisatie van digitale informatie? Ofwel de omzetting van ‘nullen en enen’ in tastbare materie?

De mens heeft al behoorlijk kunnen oefenen met ingewikkelde omzettingen: denk aan de omzetting van fysiek geluid naar geluidsdrager en van geluidsdrager naar fysiek geluid. Of de variant daarop met stilstaand of bewegend beeld. In beide gevallen is het bronmateriaal (het oorspronkelijke geluid en beeld) een 3D verschijnsel. Het wachten is op het coderen en decoderen van materie: van materie naar informatie en van informatie weer terug naar materie. Dan wordt het internet of things een web of human beings. Overigens wezenlijk anders dan het social web. Maar zeker disruptive voor de nakomelingen van Henri Ford.


Technologie voor very early adaptors

In de tweede helft van 2013 presenteert speelgoedfabrikant LEGO producten die verder gaan dan gewone blokjes, wieltjes, raampjes of dakpannetjes. Op consumentenbeurs CES 2013 heeft LEGO producten aangekondigd waarmee robotica gemaakt kan worden die aangestuurd wordt via Android of iOS en waarvoor apps beschikbaar komen. In de reeds bestaande productlijn Mindstorm (robotica toepassingen) komt een kleine programmeerbare computer uit (‘Intelligent brick’) met een ARM9-processor, die op Linux draait. Het bouwelement bevat 16 Mb Flashgeheugen, 64 Mb werkgeheugen, een infraroodcamera, een SD-slot en een USB-poort. De brick kan motoren aansturen en feedback van sensors verwerken zoals een bewegingssensor, een lichtsensor, een gyrosensor en een tastsensor. LEGO Mindstorm wordt al jaren gebruikt als studiemateriaal op technische hogescholen en universiteiten. Vaak wordt LEGO daarbij gecombineerd met een andere, iets meer robuustere variant van constructiespeelgoed, fishertechnik.

fishertechnik bestaat al sinds halverwege de jaren zestig en wordt gemaakt door de Duitse fabrikant van onder meer de bekende fisher pluggen. fishertechnik startte al in de jaren zeventig – veel eerder dan LEGO, dat toen nog moest beginnen met pneumatiek – met mechanica- en elektronicasets, waarin geëxperimenteerd kon worden met motoren, relais en flipflop’s; maar ook sensoren voor licht, temperatuur, infrarood en vocht. In tegenstelling tot LEGO maakt fishertechnik geen reclame en het is sinds halverwege de jaren negentig zelfs uit de speelgoedwinkels verdwenen. Nu is het vooral online  verkrijgbaar. De huidige importeur heeft een rudimentaire webshop, waar zelfs een ruilbeurs in de vorm van een forum op aanwezig is. Ook fishertechnik speelt in op nieuwe trends en technologie. Zo is er een bouwdoos voor een brandstofcel en zijn er sets waarmee zelfstandig opererende robots met onder meer kleurherkenningssensoren kunnen worden gebouwd. De fabrikant levert ook een controller met een 32 bit ARM9 processor met een 2,4 GHz Bluetooth interface met een bereik van ca. 10 meter en verschillende aansluitingen.

Geheel in lijn met moderne internettechnologie zette ik enkele jaren terug mijn twee dozen fishertechnik op Marktplaats. En geheel tegen de verwachting in kwam er snel een koper op af, een oudere man die het spul voor zijn kleinkind kocht.

Constructiespeelgoed vereist dat je kunt spelen – en dat is iets anders dan uren achter een Playstation of Xbox zitten. De uitermate terughoudende marketingstrategie van fishertechnik roept de vraag op of creatief spelen nog hot is. LEGO, met een omzet van ruim anderhalf miljard euro in 2009, laat gelukkig het tegenovergestelde zien.


The internet of printed things

Het internet zou de wereld veranderen. Informatie zou meer gedeeld worden en beter toegankelijk zijn voor iedereen: het internet als openbare wereldbibliotheek. Door beter geïnformeerd te zijn worden burgers wijzer, en dat is goed voor de democratie, zo was de gedachte. In het Midden-Oosten bleken sociale media inderdaad een belangrijk communicatie- en organisatiemiddel te zijn voor protesterende groepen. Met een paar drukken op de knop bleek die infrastructuur echter uitschakelbaar. Het internet en alles wat het heeft voortgebracht is uitermate kwetsbaar. Die infrastructuur biedt overigens ook onderdak aan porno en aan extremistische groepen. Alles wat in real life bestaat, eist ook zijn plekje op het web op. Dat geldt ook voor online retail, dat bijdraagt aan de teloorgang van (boek)winkels. Of voor telecombedrijven, die van ‘tikken’ naar ‘online services’ gaan. Ja, internet verandert de wereld.

In werkelijkheid is het niet ‘het internet’ zelf dat onze levens verregaand heeft gedigitaliseerd. Die digitale samenleving ontwikkelt zich met name door nieuwe toepassingen met nieuwe, afwijkende kenmerken, die alleen met behulp van internet kunnen functioneren. Die toepassingen functioneren in veel gevallen met een ander tempo: snel of real time. Ze functioneren bovendien wereldwijd – behalve daar waar Google de resultaten te veel filtert of verandert of in landen waar de overheid het internet censureert. En de toepassingen functioneren op ieder moment van de dag: het internet is altijd open en staat altijd aan.

Een andere belangrijke eigenschap is de onzichtbaarheid van internet. We hoeven de deur niet meer uit om een petitie te tekenen (het slacktivism van Andrew Keen) of om ons (on)genoegen te uiten op social media en fora. Hoewel het ook dertig jaar geleden al mogelijk was om telefonisch artikelen te bestellen bij postorderaars en homeshopping via televisie een beetje gedateerd aandoet, kunnen films of muziek nu direct thuis worden ‘afgeleverd’ en is online retail een enorme groeimarkt. De klant is niet meer (fysiek) zichtbaar, maar de internettechneuten hebben gerealiseerd dat er meer dan ooit over de winkelende klant bekend is.

Tegelijkertijd is het internet het vehikel waarmee landen kennis proberen te vergaren over elkaars samenlevingen en burgers. Op macroniveau noemen we dat antropologie, op microniveau is het een bedreiging van onze privacy. Het eerste leidt tot nieuwe en hopelijk zinvolle kennis, het tweede leidt tot blijvend verlies van individualiteit (wat we stapsgewijs aan privacy inleveren, krijgen we nooit meer terug). Met internet kunnen we elkaar op afstand in de gaten houden of zelfs verzorgen, waardoor bewaking en gezondheidszorg goedkoper worden. We kunnen er ook iets geniepigs van maken door elkaar heimelijk af te luisteren, te bespieden en te volgen – al dan niet door systemen te kraken.

Internetfetisjisten roepen dat – na het internet zelf – de wereld opnieuw op zijn kop wordt gezet door de opkomst van de 3D-printer. Wanneer je beschikt over de blauwdrukken van een object, kan je met zo’n printer het object zelf maken. Klassieke mechanismen in productie en handel zullen hierdoor  fundamenteel van karakter veranderen. Met andere woorden: het gaat om een disruptive innovatie. Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich voorgedaan in de informatiesector (muziek, software, media) waar bestaande businessmodellen onder druk zijn gezet doordat internet het auteursrecht permanent op de proef stelt.

Kennis en informatie delen is grosso modo een nobel streven, maar niet zonder (ethische) grenzen. Op het internet bestaat de Kahn Academy, die academische kennis verspreid, zonder obstakels als afstand, tijd en kosten. Ook de Open Access beweging streeft dat doel na, al is het lastig om wetenschappers wakker te schudden met het idee dat ze de samenleving dienen in plaats van hun eigen ego. Op school leer je echter niet hoe je wapens in elkaar moeten zetten, hoe je een bom bouwt of een etnische groep uitroeit. Het internet als koksmes: om een geweldig gerecht mee te bereiden of een brute moord meer te plegen.

De 3D-printer breidt de mogelijkheden van het web aanzienlijk uit. Iedereen die over een printer en de juiste informatie beschikt, kan thuis, met de gordijnen dicht, bestaande wapens in kunststof uitprinten en vervolgens gebruiken. Het vergunningenstelsel voor vuurwapens wordt daarmee net zo nutteloos als een imaginair vergunningenstelsel voor huis-, tuin en keukenmessen. Metaaldetectoren op scholen en plekken waar grote groepen mensen bijeenkomen, merken alleen het metalen antiek op – de rest kan moeiteloos mee naar binnen.

Het ‘internet of things’ krijgt zo een extra dimensie. Na de markt voor digitale informatie (muziek, films, foto’s, teksten en software) zijn nu de analoge objecten aan de beurt. Objecten kunnen daarbij niet alleen via het internet data produceren, verspreiden of uitwisselen, maar objecten kunnen zichtzelf ook (re)produceren. Met een 3D printer is het mogelijk een tweede 3D printer te fabriceren: de printer moet daarvoor beschikken over de juiste informatie (via internet) en grondstoffen (plastic).

De 3D print techniek staat nu nog in de kinderschoenen, maar de ontwikkelingen gaan snel. Voorlopig kunnen consumenten alleen printen in plastics. Maar er wordt hard gewerkt aan printers die ook elektronica kunnen maken.

Met een blik in de verre toekomst is het wellicht mogelijk dat printers objecten produceren die vervolgens een eigen leven gaan leiden: aangestuurd door embedded software of op afstand. En wanneer we de printer vervangen door een minilaboratorium en de grondstof plastics vervangen door meer organische materialen, dan hebben we binnenkort onze eigen voedselproductie thuis en hoeven we alleen nog maar grondstoffen in te kopen.


Nederland verliest innovatieve karakter en werkgelegenheid

Nederland innoveert matig en heeft een zorgelijke positie met betrekking tot werkgelegenheid in de hightech industrie en -dienstverlening.

Nederland kan zich op het gebied van innovatie nauwelijks nog meten met de twintig andere hoog geïndustrialiseerde landen in de wereld. De investeringen in onderzoek en ontwikkeling zijn sterk gedaald gezien als percentage van het BBP. In 2010 lagen deze uitgaven zelfs lager dan in de periode 2001 tot 2005. Het heeft een negatieve weerslag op de concurrentiepositie van Nederland als innovatieland, meldt Trouw.nl op basis van het rapport ‘Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers 2012′ van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

Lees verder