Het internet zou de wereld veranderen. Informatie zou meer gedeeld worden en beter toegankelijk zijn voor iedereen: het internet als openbare wereldbibliotheek. Door beter geïnformeerd te zijn worden burgers wijzer, en dat is goed voor de democratie, zo was de gedachte. In het Midden-Oosten bleken sociale media inderdaad een belangrijk communicatie- en organisatiemiddel te zijn voor protesterende groepen. Met een paar drukken op de knop bleek die infrastructuur echter uitschakelbaar. Het internet en alles wat het heeft voortgebracht is uitermate kwetsbaar. Die infrastructuur biedt overigens ook onderdak aan porno en aan extremistische groepen. Alles wat in real life bestaat, eist ook zijn plekje op het web op. Dat geldt ook voor online retail, dat bijdraagt aan de teloorgang van (boek)winkels. Of voor telecombedrijven, die van ‘tikken’ naar ‘online services’ gaan. Ja, internet verandert de wereld.
In werkelijkheid is het niet ‘het internet’ zelf dat onze levens verregaand heeft gedigitaliseerd. Die digitale samenleving ontwikkelt zich met name door nieuwe toepassingen met nieuwe, afwijkende kenmerken, die alleen met behulp van internet kunnen functioneren. Die toepassingen functioneren in veel gevallen met een ander tempo: snel of real time. Ze functioneren bovendien wereldwijd – behalve daar waar Google de resultaten te veel filtert of verandert of in landen waar de overheid het internet censureert. En de toepassingen functioneren op ieder moment van de dag: het internet is altijd open en staat altijd aan.
Een andere belangrijke eigenschap is de onzichtbaarheid van internet. We hoeven de deur niet meer uit om een petitie te tekenen (het slacktivism van Andrew Keen) of om ons (on)genoegen te uiten op social media en fora. Hoewel het ook dertig jaar geleden al mogelijk was om telefonisch artikelen te bestellen bij postorderaars en homeshopping via televisie een beetje gedateerd aandoet, kunnen films of muziek nu direct thuis worden ‘afgeleverd’ en is online retail een enorme groeimarkt. De klant is niet meer (fysiek) zichtbaar, maar de internettechneuten hebben gerealiseerd dat er meer dan ooit over de winkelende klant bekend is.
Tegelijkertijd is het internet het vehikel waarmee landen kennis proberen te vergaren over elkaars samenlevingen en burgers. Op macroniveau noemen we dat antropologie, op microniveau is het een bedreiging van onze privacy. Het eerste leidt tot nieuwe en hopelijk zinvolle kennis, het tweede leidt tot blijvend verlies van individualiteit (wat we stapsgewijs aan privacy inleveren, krijgen we nooit meer terug). Met internet kunnen we elkaar op afstand in de gaten houden of zelfs verzorgen, waardoor bewaking en gezondheidszorg goedkoper worden. We kunnen er ook iets geniepigs van maken door elkaar heimelijk af te luisteren, te bespieden en te volgen – al dan niet door systemen te kraken.
Internetfetisjisten roepen dat – na het internet zelf – de wereld opnieuw op zijn kop wordt gezet door de opkomst van de 3D-printer. Wanneer je beschikt over de blauwdrukken van een object, kan je met zo’n printer het object zelf maken. Klassieke mechanismen in productie en handel zullen hierdoor fundamenteel van karakter veranderen. Met andere woorden: het gaat om een disruptive innovatie. Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich voorgedaan in de informatiesector (muziek, software, media) waar bestaande businessmodellen onder druk zijn gezet doordat internet het auteursrecht permanent op de proef stelt.
Kennis en informatie delen is grosso modo een nobel streven, maar niet zonder (ethische) grenzen. Op het internet bestaat de Kahn Academy, die academische kennis verspreid, zonder obstakels als afstand, tijd en kosten. Ook de Open Access beweging streeft dat doel na, al is het lastig om wetenschappers wakker te schudden met het idee dat ze de samenleving dienen in plaats van hun eigen ego. Op school leer je echter niet hoe je wapens in elkaar moeten zetten, hoe je een bom bouwt of een etnische groep uitroeit. Het internet als koksmes: om een geweldig gerecht mee te bereiden of een brute moord meer te plegen.
De 3D-printer breidt de mogelijkheden van het web aanzienlijk uit. Iedereen die over een printer en de juiste informatie beschikt, kan thuis, met de gordijnen dicht, bestaande wapens in kunststof uitprinten en vervolgens gebruiken. Het vergunningenstelsel voor vuurwapens wordt daarmee net zo nutteloos als een imaginair vergunningenstelsel voor huis-, tuin en keukenmessen. Metaaldetectoren op scholen en plekken waar grote groepen mensen bijeenkomen, merken alleen het metalen antiek op – de rest kan moeiteloos mee naar binnen.
Het ‘internet of things’ krijgt zo een extra dimensie. Na de markt voor digitale informatie (muziek, films, foto’s, teksten en software) zijn nu de analoge objecten aan de beurt. Objecten kunnen daarbij niet alleen via het internet data produceren, verspreiden of uitwisselen, maar objecten kunnen zichtzelf ook (re)produceren. Met een 3D printer is het mogelijk een tweede 3D printer te fabriceren: de printer moet daarvoor beschikken over de juiste informatie (via internet) en grondstoffen (plastic).
De 3D print techniek staat nu nog in de kinderschoenen, maar de ontwikkelingen gaan snel. Voorlopig kunnen consumenten alleen printen in plastics. Maar er wordt hard gewerkt aan printers die ook elektronica kunnen maken.
Met een blik in de verre toekomst is het wellicht mogelijk dat printers objecten produceren die vervolgens een eigen leven gaan leiden: aangestuurd door embedded software of op afstand. En wanneer we de printer vervangen door een minilaboratorium en de grondstof plastics vervangen door meer organische materialen, dan hebben we binnenkort onze eigen voedselproductie thuis en hoeven we alleen nog maar grondstoffen in te kopen.