Geheugendragers

geheugendragerLinks op de foto is een 620 filmspoel te zien – six-20 in de volksmond. De metalen spoel is de drager voor een type rolfilm van zes centimeter hoog en 75 cm lang. De 620 rolfilm paste in zowel eenvoudige boxcamera’s als in meer geavanceerde klapcamera’s en werd onder meer door Kodak geproduceerd tussen 1932 en 1995. Vergelijkbare formaten zijn de 120-spoel en de 220 spoel. Dat laatste formaat rolfilm wordt al meer dan 110 jaar geproduceerd. Op een rolfilm passen minimaal 8 (6×6 cm) of maximaal 16 (6×4,5 cm) opnamen op middenformaat. Tegenstrijdig maar waar: op een kleinbeeldfilmpje pasten circa 36 opnamen, maar ondanks de lagere capaciteit was de kwaliteit van het middenformaat beter. Op het grotere oppervlak paste veel meer informatie.

Rolfilm heeft iets primitiefs: het bestaat uit een lichtgevoelige kunststoflaag, die beschermd wordt door een papieren schutblad, dat aan de achterzijde een serie oplopende nummers bevat. De meeste camera’s die rolfilm lustten, waren voorzien van een roodgekleurd kijkvenster in de achterwand van de camera. Door behoedzaam aan een knop op de camera te draaien kwam vanzelf het volgende nummer voor – daarmee wist je dat de vorige opname netjes op de andere spoel was gewikkeld en je een nieuwe foto kon nemen. Afhankelijk van de houding van de camera (horizontaal of verticaal) konden liggende of staande beelden worden gemaakt.

Het vervangen van een rolfilm kost de nodige tijd. Rolfilm moest bij voorkeur in het halfduister uit de camera worden gehaald, want de film zat niet in een patroon of cassette. Het uiteinde van de opgerolde filmstrook moest je met een stukje tape vastplakken om te voorkomen dat het geheel weer ontrolde. De film bracht je vervolgens naar de fotozaak waar deze werd ontwikkeld tot een negatief. Het negatief werd vervolgens gebruikt om foto’s af te drukken op lichtgevoelig fotopapier dat opnieuw werd ontwikkeld. In de negentiende eeuw bestond het lichtgevoelig materiaal uit glas met daarop een emulsie. Met de rolfilm is dus het nodige vernieuwd en verbeterd. Chemie maakte al deze vormen van fotografie een beetje smerig, maar ook mysterieus en ongrijpbaar.

Tegenwoordig legt beeld een andere weg af. Vaak stoppen we alleen een USB-kabel in onze camera en halen we de foto’s als files van de camera af. Soms gebruiken we het geheugenkaartje nog als transportmiddel: uit de camera, in de card-reader. In de toekomst lachen we om een concept als card-reader en zal het ons worst zijn wat er in de camera zit: beelden gaan draadloos (via wifi, Bluetooth of NFC) van camera naar ‘fotoalbum’. Dat laatste bevindt zich voor een deel als een soort virtuele schoenendoos in de cloud: we drukken immers lang niet alles af. Sommige beelden belanden uberhaupt niet meer op een stukje papier en komen zelfs niet verder dan het scherm. Sommige beelden belanden op digitale hangplekken zoals Facebook of Flickr.

In het analoge, chemische tijdperk van fotografie waren registreren en onthouden verenigd in het filmmateriaal. Met de opkomst van de beeldchip (CCD) werden registreren en onthouden echter twee verschillende zaken. De beeldchip registreert en vertaalt, de geheugenchip slaat op. Af fabriek is de six-20 spoel uit 1932 overigens even leeg als een nieuw geheugenkaartje uit de ‘online shop’.

Verschillende schakels in de fotografieketen hebben de digitaliseringsslag niet of nauwelijks overleefd. Een aantal fabrikanten, verschillende laboratoria en flink wat middenstanders hebben het loodje gelegd of bestaan nog, maar met de nodige moeite. De kracht van digitaal zit in het overschrijfbare geheugen, hetgeen het vastleggen van een moment een stuk goedkoper maakt. En daarmee ook een stuk vluchtiger. Daar staat tegenover dat het werk van fotografen (van toen en nu) online gemakkelijker onder de aandacht kan worden gebracht. Natuurlijk mis ik zo nu en dan mijn doka, maar fotografie heeft meer met licht te maken dan met duisternis.