Digitale opwarming

Een bizarre tegenstelling: overal om ons heen is zichtbaar hoe IT steeds dieper in de haarvaten van ons leven doordringt. Niet alleen bedrijven, maar ook overheden digitaliseren volop en burgers/consumenten doen vrolijk mee. In die digitaliseringsrace volgen de komende jaren nog grote stappen: het internet of things wordt het internet of everything; en een vergrijzende samenleving dwingt verdere digitalisering van de gezondheidszorg af.

Tegenover die digitalisering staan twee andere verschijnselen die ons de komende tijd gaan wakker schudden: legacy en security. Afgelopen jaar constateerde Ernst & Young (via onderzoek onder bijna 2.000 senior executives) dat bij slechts 17 procent van de bedrijven de informatiebeveiliging aansluit op de werkelijke behoeften. De rest van de organisaties – bedrijven en instellingen waar we allemaal dagelijks mee te maken hebben – heeft te maken met een achterstand in security. Slechts de helft van die achterblijvers neemt in 2014 maatregelen om de noodzakelijke inhaalslag te maken. Aan de andere kant geeft 65 procent van de respondenten aan, dat het budget niet toereikend is om de groeiende risico’s te bestrijden. Voor dit jaar (2014) is slechts 14 procent van het IT-budget gereserveerd om beveiligingslekken (waarbij onzorgvuldig handelen door medewerkers als één van de belangrijkste veroorzakers wordt genoemd) het hoofd te kunnen bieden.

Het gebrek aan budget komt overeen met het beeld dat voortkomt uit onderzoek van Harvey Nash: ‘kosten besparen’ stond tussen 2009 en 2013 bovenaan de agenda van de CIO. Het goede nieuws is dat sinds de kredietcrisis dit jaar voor het eerst de IT-budgetten weer stijgen. Het slechte nieuws is dat er vooral wordt geïnvesteerd in nieuwe IT die de efficiency verder vergroot: digitale marketing, klantgerichte systemen en innovatieprojecten; allemaal gericht op het verhogen van de omzet.

Ook door de overheid wordt ingezet op meer efficiency, maar automatisering blijkt hier een permanent drama. De overheid is de controle over IT kwijt: budgetten worden overschreden terwijl de opbrengsten – in termen van geslaagde en degelijke projecten – achterblijven. DigiD, DUO, UWV, de Belastingdienst, Rijkswaterstaat: systemen zijn verouderd, vernieuwing loopt uit op mislukking en per saldo neemt de achterstand en kwetsbaarheid toe. IT debt wordt ook hier een steeds serieuzer probleem. Volgens hoogleraar Henk Akkermans (UvT) zullen cruciale systemen in de toekomst steeds vaker uitvallen door instabiliteit of kwetsbaarheid. In dit opzicht is het de overheid zelf die op de achtergrond druk bezig de voorwaarden te scheppen voor digitale rampen. Onze digitale samenleving heeft een slecht fundament en wordt op een vulkaan gebouwd.

blog 1 beeldGelukkig adviseert de Rijksoverheid ons over risico’s. Voor een goed beeld van de plaatsgebonden risico’s kan je je postcode intikken. Dat leidt tot een kaartje van je woonomgeving met ‘kwetsbare objecten’ (zoals gebouwen waar veel mensen verblijven of LPG-stations). Om goedvoorbereid te zijn op rampen moet je in ieder geval eten, drinken, identiteitspapieren en contant geld in huis hebben, aldus Vadertje Staat. Het in huis hebben van een paar honderd euro (cash = king) is inderdaad geen slecht advies. Maar een digitaal rampscenario? Daarvoor hebben ambtenaren te weinig fantasie.blog 1 beeld2

 

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met Cisco

[wp_twitter]

Wie haalt zorginnovatie van de handrem?

Het totaal aantal mobiele abonnementen is wereldwijd in 2013 opgelopen tot 6,6 miljard stuks, aldus het Ericsson Mobility Report van november 2013. De grootste groei ligt echter niet meer in West-Europa, maar in Afrika. Over de afgelopen vijf jaar is het aantal mobiele abonnementen met jaarlijks 18 procent toegenomen en daarmee is het de sterkst groeiende regio. Een jaar geleden waren er 253 miljoen unieke abonnees en was de mobiele sector al goed voor zes procent van het Afrikaanse bruto nationaal product. In 2020, zo verwacht GSMA Intelligence, zal dit zijn opgelopen tot acht procent. Mobiel was in 2013 goed voor 3,3 miljoen banen, in 2020 zal dat verdubbeld zijn.

IDC-Tablet-Sales-Forecast-1024x713In West-Europa zal vanaf 2014 de groei in tablets en hybride mobiele apparaten afvlakken, aldus IDC. In deze regio zal groei de komende jaren daarom vooral te zien zijn in (innovatieve) diensten. Online retail zal volgens Shopping2020 in 2020 goed zijn voor een derde van de Nederlandse consumentenbestedingen. De meeste aankopen zullen dan gedaan worden via mobiele apparaten zoals smartphones (21 procent) en tablets (33 procent).

Voor veel andere sectoren is mobiel nog een greenfield. Afgaand op maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing en de terugtredende overheid liggen de kansen vooral op het gebied van zorg en mobiliteit. Innovaties in de zorg zullen met name succesvol zijn als ze door schaalgrootte wezenlijk bijdragen aan kostenreductie – rechtstreeks, door substitutie (dure, intramurale zorg vervangen door goedkopere zorg op afstand die aansluit op mantelzorg en zelfzorg) en indirect, door verbeteringen in efficiency en productiviteit.

Deloitte maakte in 2012 al inzichtelijk dat in de zorgsector de nodige uitdagingen liggen. Om tot mobiele innovatie in de zorg te komen, moeten met name hobbels op het gebied van vertrouwen overwonnen worden. Het zorgstelsel is – ook in ons land – te zien als een ecosysteem met meerdere partijen, waarin verschillende soorten data aan de orde zijn: financiële gegevens, klinische data en data over het individueel gedrag en de gezondheid van mensen/patiënten. Uit het rapport van Deloitte komt naar voren dat mensen (nog) veel vertrouwen hebben in de medische sector (artsen, ziekenhuizen). Onderaan de lijst echter bungelen andere belangrijke ketenpartners zoals farmaceuten en zorgverzekeraars. Ze worden zelfs voorgegaan door een partij als Google.

Met de enorme penetratie van mobile devices ligt er een perfect platform klaar voor de zorgsector. De markt voor ‘mHealth’- of ‘eHealth’-applicaties begint zich dan ook al te ontwikkelen en zal in 2017 een wereldwijde omvang hebben van 26 miljard dollar, aldus het Global Mobile Health Market Report 2013-2017. Het is alleen de vraag waar deze groei vandaan zal komen. In snelgroeiende regio’s zoals Afrika zullen er minder obstakels voor innovatie zijn, eenvoudigweg omdat de minder complexe zorgstelsels ook minder legacy kennen. Aan de andere kant zorgt het gebrek aan de legacy van een onbetaalbaar zorgstelsel in deze regio’s voor een kleinere sense of urgency.

In Nederland is het beeld tegenovergesteld. De sense of urgency is hoog, maar er liggen tal van obstakels om tot innovatie te komen. Het ontbreekt aan regie in de zorgketen waardoor partijen op elkaar wachten of elkaar niet aanvullen. Er is geen volledige marktwerking in de zorg waardoor investeringen uitblijven; het ontbreekt bovendien aan de juiste prikkels in de keten (zorgverleners worden aangemoedigd zo veel mogelijk te leveren binnen de gestelde financiële kaders en dat is iets anders dan slimme zorgverlening realiseren). Er zijn – als het gaat om data – evenmin trusted parties in de Nederlandse zorg. Tot slot zijn ook patiënt en zorgverlener debet aan deze stagnatie. De patiënt heeft bijvoorbeeld nog niet het eigenaarschap opgeëist van de data die hij zelf genereert en gedraagt zich dus nog niet als regisseur van zijn eigen gezondheid; de zorgverlener op zijn beurt is liever bezig met cure dan met care en preventie.

Bij de gedeeltelijke marktwerking zoals die tot nu toe in de zorg is doorgevoerd, ligt het accent bij spelers als overheid en verzekeraars; en bij onderwerpen als financiële kostenbesparing. De belangrijkste vraag is dan ook wanneer overheid en verzekeraars ontdekken financial engineering in de zorg is uitgewerkt en werkelijke innovatie de ruimte moet krijgen. Door hun gedrag tot nu toe hebben beide partijen echter de kans verkeken om als trusted party het voortouw te nemen. Het wachten is op het opbloeien van een sluitend ecosysteem dat de ruimte krijgt van overheid en verzekeraars. Aan andere stakeholders zal het niet liggen: de technologie is beschikbaar, patiëntenorganisaties zijn welwillend, onze infrastructuur is uitmuntend en het kapitaal staat in de wachtkamer.

 

[wp_twitter]

Apps en sensorservices – wie vult het gat tussen data en actie?

In 1990 schreef John Naisbitt zijn bestseller Megatrends 2000. Dat boek heeft inmiddels een Chriet Titulaer status, maar een uitspraak is al die tijd overeind gebleven: “We are drowning in information but starved for knowledge.” Je kunt nog zo veel data bezitten, maar als het vermogen ontbreekt om er chocola van te maken, dan wordt de databerg een nutteloze informatiebrij.

Informatieprofessionals, netjes verenigd in de KNVI maar voortgekomen uit de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen en Bibliotheekambtenaren, roepen al jaren dat er het een chaos  is in informatieland. Bedrijven en organisaties hebben moeite de stap te maken van informatie naar kennis. Ontlezing, e-books, gebrekkige informatievaardigheden en Google waren lange tijd de grootste vijanden van de NVB.

KNVI 2Daar zijn twee nieuwe vijanden bijgekomen: big data en het Internet of Things. Het is de vraag wat de informatiespecialisten daar mee gaan doen. Vooralsnog weinig, afgaand op de KNVI-zoekmachine. Dat wordt straks schrikken voor die informatiespecialisten. Want de informatie-tsunami die veroorzaakt werd door web 1.0 en 2.0, wordt in een rap tempo opgevolgd door het veel grotere IoT.

Dat IoT is al lang gekaapt door de technologiesector. Die bracht ons eerder tablets en apps, smartphones met nog meer apps, permanente bandbreedte en een hele hoop dataverkeer. De connected cars, het smart home en de wearables doen inmiddels geleidelijk hun intrede. Totdat sensoren overal en altijd zijn en leuke maar onhandige wearables zoals Google Glass zijn ingehaald door insidables.

insidables

Al deze sensoren produceren enorme hoeveelheden data en dat betekent werk aan de winkel voor de app-ontwikkelaars. Een tijdje terug was het monitoren van je slaap/waakritme nog iets voor de gezondheidsfanaten. Straks krijgen we de beschikking over een permanente stroom aan real time data, niet alleen over onze bezittingen en onze omgeving, maar ook over ons eigen lichaam. Veel van die databronnen zullen blijven spuiten zonder dat iemand er naar omkijkt. Net als bij apps: sommige blijken na verloop van tijd niets toe te voegen, andere apps sterven direct na de lancering een stille dood.

Apps die ons informeren over onszelf, over onze bezittingen of over onze woonomgeving, moeten het leven aantoonbaar gemakkelijker maken. Ze nemen data in en geven informatie terug, maar we hadden toch al een overload aan info? De toekomst is daarom aan apps die rekening houden met de gebruiker – en met de interactie met die gebruiker. Ze zijn of goed configureerbaar (wilt u meldingen ontvangen?) of geven alleen informatie wanneer drempelwaarden worden overschreden (uw bloeddruk is nu echt te hoog).

IFTTT probeert hier op in te spelen door verschillende web- en app-toepassingen aan elkaar te knopen. Daarmee kan je een standaard e-mail naar de politie sturen op het moment dat je WeMo een beweging in je verder lege huis meldt. Een melding van Buienradar is ook fijn, maar bij de melding van een hoosbui wordt geen paraplu geleverd.

De komende jaren zal de waarde van veel apps sterker bepaald worden door de achterliggende dienstverlening. Voor normale digitale mensen is het straks niet meer bij te houden welke sensoren, data, apps en informatie we in de gaten moeten houden.
Monitoring en opvolging wordt de next big thing. De connected car biedt wat dat betreft een goede blik in de toekomst. De auto regelt straks zelf dat er een afspraak wordt gemaakt met het onderhoudsbedrijf. De data uit de connected car zijn goud waard en de vraag is dus van wie ze zijn en waar we ze opslaan.

Dezelfde vragen gaan ook spelen voor onszelf als connected human being. Met de smartphone als multisensor kunnen we in actie komen wanneer Alzheimer patiënten (of kleine kinderen) aan de wandel gaan. Patiënten met diabetes kunnen via een smart contactlens een melding krijgen wanneer het tijd wordt voor een injectie. Chronisch zieken of patiënten kunnen anytime, anyplace gemonitord worden en een bericht ontvangen dat ze zich bij een arts moeten melden omdat voorspeld kan worden dat er klachten komen. Dat scheelt veel dure medische controles in ziekenhuizen. De connected tandenborstel zorgt voor korting op je ziektekostenverzekering, maar niet eerder dan dat je de poetsadviezen ook werkelijk langere tijd opvolgt. Daar wordt iedereen beter van.

De komende jaren is er ruimte voor nieuwe makelaars tussen data en opvolging; met name in de gezondheidszorg. Daar tussenin ontstaan kansen voor partijen die sensorgebaseerde apps aanbieden, de data monitoren en analyseren en je al dan niet preventief te hulp schieten als het echt nodig is. In woord of daad. Maar ook in andere sectoren zijn er mogelijkheden. Wat mij betreft mag Appie mij best een goede aanbieding doen als ze in Zaandam aan mijn koelkast kunnen aflezen dat het bier op is. Zo lang ik maar zelf kan kiezen met wie ik mijn data deel.

Bekijk ook de video over digitalisering in de zorg.

[wp_twitter]

Digitale vernielzucht

google beeld bushokjesMalware kan je webcam aan en uit zetten, dat hebben we geleerd van Landelijk officier van justitie Cybercrime Lodewijk van Zwieten. Hij gaf een tijdje terug alle Nederlanders het advies om de ingebouwde webcam af te plakken. Een goed advies, zo bleek later, want naast criminelen maken ook overheden handig gebruik van webcams. Het gebruik maken van bestaande infrastructuur is een stuk voordeliger dan investeren in nog meer cameratoezicht en drones.

Ook gewone computergebruikers kunnen hun webcam overigens op afstand aan en uit zetten, bijvoorbeeld met Splashtop CamCam (verkrijgbaar in iTunes). Wanneer je er in slaagt de webcam van een andere computer te hacken, kan je met wat extra software meteen zien wat iemand doet, maar ook denkt.

Langzaam maar zeker wekt dit alles de indruk dat er een permanente strijd wordt gevoerd om de macht en dat die machtsstrijd zich heeft verplaatst naar je internetaansluiting. De nieuwste mogelijkheden zijn in dat opzicht weinig constructief. AutomatiseringGids kwam met het alarmerende bericht dat het niet lang meer duurt voordat malware ook je computer op afstand kan vernietigen. Dmitri Alperovitch, CTO van systeembeveiligingsbedrijf CrowdStrike gaf tijdens de RSA Conference in San Francisco ter plekke een demo, waar hij de temperatuur van een met malware geïnfecteerde Mac flink liet oplopen. Voor deze vorm van kaping volstond software die de kloksnelheid van de processor opvoerde en de koelventilator uitschakelde. Met malware kan je de gebruiker van een computer bestelen, chanteren, bespioneren en uitschakelen, maar nu dus ook dwars zitten door zijn spullen op afstand te stuk te maken.

Cybervandalisme is het verstoren of belemmeren van de werking van een systeem of netwerk, of het vernielen van gegevens die daarin opgeslagen of doorgegeven worden, aldus een definitie van ICT-jurist Arnoud Engelfriet. Dat klinkt nogal technisch voor ‘iets stuk maken, gewoon omdat het kan’. Cybervandalisme is nog geen gebruikelijke term in ons land: Twitter slaat – net als Google – vooral aan op het Engelstalige equivalent ‘cybervandalism’. Digitale vernielzucht staat blijkbaar nog in de kinderschoenen, in tegenstelling tot digitaal pesten, al liggen beide activiteiten dicht bij elkaar. Een bushokje kwetsbaarder dan een onbeveiligde router ergens in een straat? Ik heb moeite dat te geloven.

[wp_twitter]

 

Wacht niet op HR

Groei, ontwikkeling, innovatie: steeds weer hameren CxO’s op het belang van de juiste mensen met de juiste competenties en attitudes. Het vinden, naar binnen halen, behouden en ontwikkelen van de workforce is een taak die meestal wordt opgeëist door HR. Deloitte ondervroeg 2.500 executives uit 94 landen naar de belangrijkste obstakels en uitdagingen op HR-vlak. Conclusie: HR schiet op veel fronten tekort. Nederland is op punten zelfs een negatieve uitschieter.

Opnamedatum: 2012-07-04De Deloitte Human Capital Capability Gap Index 2014 laat zien welke urgentie de organisatie aan een bepaald vraagstuk of probleem toekent. Die urgentie wordt vergeleken met de mate waarin de organisatie het probleem of vraagstuk het hoofd kan bieden (readiness). Hoe lager de score, hoe kleiner de gap, hoe beter: Een bedrijf dat aan een bepaald onderwerp een hoge urgentie toekent en zichzelf ook volledig capabel acht om het vraagstuk te adresseren, scoort op de gap index een nul.

De respondenten (2.500 HR- en business leaders, waarvan 1 procent uit Nederland afkomstig) laten in hun antwoorden zien dat hun organisaties niet klaar zijn voor de toekomst. Deloitte wijt dat aan het ontbreken van vaardigheden en data bij HR om de omgeving van de organisatie, de lokale arbeidsmarkt, verschuivingen in technologie en de verandering van het werk te begrijpen. Zo komt uit de resultaten naar voren dat ruim 62 procent van de organisaties sociale media inzet voor recruitment, bij de helft van de organisaties worden de resultaten slecht bijgehouden en gemeten. HR is nog niet zo overtuigd van dataficatie. Een ander voorbeeld: de respondenten erkennen het belang van het ontwikkelen en inzetten van nieuwe leermethodieken zoals online en mobiele leerplatformen. Slechts 6 procent geeft aan deze technologie onder de knie te hebben en de juiste content aan te bieden, zodat medewerkers op efficiënte wijze kunnen leren.
Meer basale functies rammelen eveneens. Slechts 13 procent van de organisaties geeft aan dat zij goed zijn in het ontwikkelen van leiders, twee derde antwoordt daarin slecht te zijn. De grootste probleemgebieden zijn hierbij niet China of India – de hoogste urgentie ligt opmerkelijk genoeg in landen als Brazilië, Mexico en Nederland (figuur 1).

figuur 1
figuur 1, leadership

Toonaangevende bedrijven in de VS besteden meer dan 3.500 dollar per jaar per persoon aan het ontwikkelen van middenkader-management; voor het senior management staat een bedrag van 10.000 dollar per jaar. Niet dat het Amerikaanse model zaligmakend is; in een ander onderzoek (Leadership development in China: Building bench strength in the world’s largest marketplace, www.bersin.com/library, april 2013) kwam naar voren dat succesvolle leiders in China veel sneller hun kansen kunnen grijpen, terwijl in de VS het traditioneel getinte ontwikkelpad juist tot vertraging leidt.

Vraag binnen Nederlandse bedrijven naar succession planning (het hebben van een plan voor de opvolging van leiders en senior managers) en de meeste HR-professionals kijken je wazig aan. We geloven in Nederland wel in een leven lang leren, maar niet zo in kweekvijvers met vooraf uitgezette zwemroutes. Bedrijven houden volgens Deloitte veel te weinig rekening met de lange ontwikkeltijd ( van vijf tot zeven jaar) van talent en zetten te veel in op traditionele trainingsfasen in plaats van doorlopende ontwikkeling. Ook op het gebied van talent management scoort ons land relatief laag: er wordt een redelijk belang aan gehecht, maar dat wordt niet vertaald in voldoende vermogen er iets aan te doen.

Een tweede punt van aandacht in het onderzoek is het creëren van een wendbare organisatie met de juiste competenties. Deloitte komt hier met de ‘talent paradox’ op de proppen: er is een hoge werkloosheid, maar de juiste competenties zijn moeilijk te krijgen. Gespecialiseerde skills zijn schaars en ongelijkmatig verdeeld over de wereld. Bedrijven richten zich bij hun zoektocht naar specialismen vaak op de verkeerde plekken. Daardoor worden ze sterker dan nodig geconfronteerd met wereldwijde concurrentie, met name in die gebieden waar de groei het grootst is: software engineering, mobile computing, big data analytics, life sciences en nieuwe energietechnologie. Het verwachte tekort van bijna 40 miljoen hoger opgeleiden in 2020 kan alleen door bedrijven worden aangepakt als ze beter begrijpen hoe ze personeel moeten vinden, aantrekken, behouden en ontwikkelen. Ook Nederland zit bij de slechtst scorende bedrijven (figuur 2).

figuur 2

figuur 2

Deloitte legde ook de HR-discipline zelf onder de loep. Ongeveer een derde van de organisaties vindt dat HR ondermaats presteert. Of omgekeerd: slechts vier procent kent aan de HR-afdeling de score ‘excellent’ toe. Ook Nederland scoort slecht, met name op het gebied van HR en analytics.
Nieuwe onderwerpen waarmee HR aan de slag zou moeten (zoals HR technology en HR analytics) scoren goed als het gaat om de urgentie, maar bungelen onderaan als het gaat om readiness. Leadership is extreem belangrijk, maar bedrijven achten zich er (net als bij technologie en analytics) niet klaar voor. De drie thema’s waar bedrijven zich het minst op toegerust voelen zijn: talent en HR-analytics, HR technologie en Performance management. Dat beeld werd ook al in eerder onderzoek bevestigd, waarbij bleek dat de beroepsgroep zich niet bezighoudt met nieuwe technologie en de impact daarvan op hoe mensen in organisaties werken.

Slechts 8 procent van de HR executives heeft er vertrouwen in dat hun eigen teams over de benodigde skills beschikt om business impact te kunnen leveren. Hun collega’s uit de business sluiten zich daarbij aan: 10 procent vindt dat het HR-team binnen hun organisatie niet voldoende presteert. Op alle HR-taken schat HR de eigen competenties systematisch veel hoger in dan de business.

figuur 3
figuur 3
De onderzoeksdata kunnen ook via een interactief dashboard op de site van Deloitte worden geraadpleegd. 

[wp_twitter]

 

3D-printen: boekdrukkunst 2.0

DSC_1181_Waag
Foto: Waag Society

De unieke kracht van de 3D printer zit ‘m in de digitale aansturing en de (financieel) laagdrempelige toegang tot productiemogelijkheden. Het concept heeft een immens potentieel en de impact is vergelijkbaar met de uitvinding van de boekdrukkunst.

Na Shapeways, inmiddels een gevestigde naam in 3Dprint-land, heeft nu ook Amazon zich op het 3D toneel gemeld. De e-commercegigant ondersteunt 3DLT, een Amerikaanse 3Dprintonderneming met het aanbieden van 3Dgeprinte producten.

Voor wie nog niet in 3D printing gelooft: de ontwikkelingen gaan hard. De prijzen dalen: voor nog geen 500 dollar heb je al een 3D printer in huis. Natuurlijk heb je ook grondstoffen nodig in de vorm van cartridges met daarin 3d filament genaamd, dat je voor een paar tientjes per rol kunt kopen. En met een simpel appje van Microsoft kan je zo aan de slag met je eigen R&D- of designafdeling. Het wachten is op kwaliteits-, milieu- en gezondheidsrichtlijnen voor thuisgebruik. Ondertussen doemen iedere maand nieuwe mogelijkheden op, die steeds opnieuw onderstrepen dat 3D printing alles in zich heeft om door het leven te gaan als een disruptive innovation.

Met 3D printing krijgen uiteenlopende sectoren compleet nieuwe productiemogelijkheden tot hun beschikking, maar worden ook oude paradigma’s aan het wankelen gebracht. De industrie van reserveonderdelen zal zich moeten omvormen van een voorraad-gebaseerd business model (veelal met gigantische magazijnen en uitgebreide logistieke systemen) naar een service-industrie met real time productie, adviezen en services op maat. Binnen afzienbare tijd zullen eindklanten hun eigen reserveonderdelen ter plekke gaan produceren. Groot voordeel hiervan is dat de supply chain drastisch kan worden ingekort. Weg met al die onderdelenbestelbusjes!

Op veel plekken ontstaat de mogelijkheid om innovatieprocessen te versnellen door middel van rapid prototyping; op dit vlak zijn al verschillende gespecialiseerde bedrijven actief. Het wordt gemakkelijker om unieke, eenmalige voorwerpen te produceren, hetgeen een nieuwe vorm van lokale copy- of printshops kan opleveren die ook grondstoffen leveren voor de thuisprinter. De behoefte aan nieuwe services, maar ook aan advies op het vlak van scannen, ontwerp, materiaalkeuze en productie zal enorm toenemen. Daarnaast ontstaat er momenteel een levendige handel in 3D-blauwdrukken, met nieuwe discussies over zowel veiligheid als auteursrecht en gebruiksrecht. Want wat als je zelf heel voordelig sleutels, wapens of LEGO-blokjes kunt uitprinten?

3D printing blijft de komende jaren een interessant en belangrijk onderwerp, al is het maar omdat en nog ontzettend veel nieuwe mogelijkheden bijkomen – denk alleen al aan nieuwe printmaterialen: naast kunststoffen ook metaal, beton en voedsel en producten met materiaaleigenschappen die onder invloed van tijd of andere factoren kunnen veranderen, iets wat nu wordt aangeduid als 4D-printen. Onderdeel hiervan is ook het uitprinten van complete werkende apparaten zoals telefoons of auto’s.

De mogelijkheden van 3D printing zijn eindeloos, maar het zal ook een enorme shake-out in de wereld van gevestigde partijen en bestaande business modellen opleveren. Dat bedrijven niet altijd op tijd ontwaken en begrijpen wat de impact van innovaties is op hun business, wordt steeds weer opnieuw zichtbaar. De impact van 3D printing is even breed als diep. Geen enkele sector kan het zich permitteren de ontwikkelingen op dit vlak te negeren.

[wp_twitter]

Bij twijfel gewoon doen

Altijd en overal online is de standaard. Mobiliteit betekent meer apparaten, meer locaties, meer apps en meer connecties. Tot 2019 groeit het wereldwijde dataverkeer met 45 procent, aldus het Mobility Report van Ericsson. Het aantal abonnementen groeit jaarlijks met zo’n 131111-mobile-traffic-q3-2013-bigzeven procent, eind 2013 waren er 4,5 miljard mobiele abonnees. Het werk gaat mee in de broekzak en met wereldwijd bijna een miljard tablets in gebruik wint het paperless office steeds meer terrein. Toepassingen als SharePoint, ERP, CRM of gepersonaliseerde HR-platforms worden in hoog tempo mobiel beschikbaar gemaakt.

Ondertussen moet overal de connectiviteit meegroeien. Wi-Fi – ik test het vaak als ik op bezoek ben bij bedrijven – is vaak goed beveiligd, maar wanneer je te gast bent bij een bedrijf, is beveiligde WiFi-toegang nog lang niet altijd standaard. Het stopcontact in de lobby, ook niet standaard, is over het algemeen beter beveiligd.

Informatiebeveiliging hobbelt er achteraan. Dit jaar wordt wellicht de discussie geopend (of verbreed) over cybersecurity, en misschien komt er wel een campagne die de digitale weerbaarheid van burgers moet vergroten. Dat zou tijd worden, want de risico’s van mobiel werken zitten namelijk niet in de devices, de applicaties en apps, maar in de gebruikers, zo laten onderstaande cijfers uit verschillende onderzoeken zien:

  • 37 procent van de gebruikers gebruikt de auto-lock functie van z’n apparaten niet;
  • 48 procent logt in op onbeveiligde draadloze netwerken met werkgerelateerde devices;
  • 46 procent leent zijn devices wel eens uit aan anderen;
  • 55 procent stuurt werkgerelateerde e-mails naar devices die privé worden gebruikt;
  • 33 procent geeft toe dat werkgerelateerde bestanden op persoonlijke devices niet encrypted zijn;
  • 90 procent van de Android gebruikers negeert OS-updates hetgeen de kwetsbaarheid vergroot.

In Nederland zijn we extra kwetsbaar. Dat komt niet alleen omdat onze levens als werknemer en consument volstrekt door elkaar lopen. We hebben een hoge internetpenetratie, stappen frequent over op de nieuwste devices, maken intensief gebruik van cloudoplossingen zonder te weten welke beveiligingsniveau dergelijke diensten hebben, hebben in ons land 16 miljoen mobiele breedbandverbindingen en de Amsterdam Internet Exchange is het drukste en belangrijkste internetknooppunt van Europa.

Het belangrijkste is nog wel dat we nauwelijks weten aan welke bedreigingen we worden blootgesteld: op beveiligingsproblemen bij overheid en bedrijven rust een taboe. Werkgevers durven het niet aan om audits uit te voeren op de devices en software die hun werknemers gebruiken, bang dat de privacy wordt aangetast. Welke consument jaagt vandaag de dag al zijn uitgaande e-mail door een security-scanner heen, zodat onveilige inhoud wordt tegengehouden in plaats van het web op gaat? We stellen onszelf gerust met een (al dan niet gratis) virusprogrammaatje, maar passen ons gedrag niet aan.

Dat struisvogelgedrag is gevaarlijk. Het effect is dat we met z’n allen wachten op het moment dat er weer iets mis gaat. We vergeten daarbij dat een jaar geleden ons land werd geteisterd door een flinke serie DDoS-aanvallen. Dat is het tegenovergestelde van een gezonde veiligheidscultuur, zoals die in de luchtvaart geldt: bij twijfel niet doen, en: fouten openbaar maken zodat iedereen er van kan leren.

In onze digitale samenleving ontbreekt zo’n veiligheidscultuur. In de praktijk doen we als werknemer en als consument doorlopend het omgekeerde: niet twijfelen, wel doen.

 

botnet dld

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Cloud: wegbereider voor spraakherkenning?

IBM heeft besloten om superslimme computer Watson naar de cloud te verhuizen en zijn rekenkracht te verdubbelen, zo berichtte AG half januari. Hiermee wil IBM nieuwe mogelijkheden scheppen voor AI-as-a-service: kunstmatige intelligentie op afroep, bijvoorbeeld voor big data analyses en linguïstiek. Hoewel beide zaken weinig te maken hebben met AI – van klein denken is nog nooit iemand groot geworden, en van snel rekenen word je niet echt intelligenter – biedt de cloud wel een mooi platform om technologieën die rekenkracht en -snelheid nodig hebben een kans van slagen te bieden.

Vice president Stephen Gold, betrokken bij de Watson-activiteiten van IBM, voorspelt dat toekomstige generaties op 2013 zullen terugblikken als het jaar van ‘een monumentale verandering’. Hij doelt daarmee wellicht op de mogelijkheden van Watson op het gebied van verwerking van natuurlijke taal.

Het inzetten van natuurlijke taal in de automatisering wordt al enkele decennia gezien als een veelbelovende technologie. Zo ongeveer iedere vijf jaar werd door leveranciers, ontwikkelaars en goeroes geroepen dat de komende vijf jaar toegepaste technologieën zoals spraakherkenning zouden doorbreken. Maar spraaktechnologie is net zo breed inzetbaar als het jongere broertjes touch technologie. Soms is het handig om tegen apparaten te spreken, soms is het handiger te aan te raken. Spraaktechnologie is wel verbeterd door goedkopere en snellere rekenkracht en verder ontwikkelde software en er zijn meer succesvolle toepassingen ontstaan, waarvan Siri (geïntroduceerd in  oktober 2011 op de iPhone 4S) en Glass mooie voorbeelden zijn. Maar om nu te zeggen dat spraakherkenning mainstream is sinds Siri? Ik mis daarvoor zowel de cijfers als de hype rondom het gebruik van Siri. Ook Google Glass, aangestuurd met basale commando’s, moet nog een hele weg afleggen. In het algemeen werkt spraakherkenning beter naarmate het systeem meer getraind is in het herkennen van een bepaalde stem (of bepaalde klanken). Systemen luisteren dus na verloop van tijd vooral goed naar hun baasje, maar zelfs marktleider Nuance heeft voor dat trainingsvraagstuk nog geen oplossing.

Een spraakherkenningssysteem werkt onder andere op basis van waarschijnlijkheid en die wordt steeds groter naarmate er meer data beschikbaar zijn om waarnemingen te vergelijken met opgeslagen kennis. In dit opzicht zou de cloud een belangrijke rol kunnen gaan spelen. Daarnaast is voor het kunnen werken met natuurlijke taal data over de context nodig. Ook hier kan de cloud meerwaarde bieden, want als er ergens ‘context’ beschikbaar is, dan is dat wel in de cloud, waar we doorlopend informatie in opslaan en van waaruit veel apps werken. Met behulp van een 4G verbinding zou Siri real time informatie kunnen ophalen uit de cloud, onder meer via anticiperende systemen als Google Now.

Wanneer gesteld wordt dat 2014 het jaar van de spraakherkenning wordt, heb ik zo mijn twijfels. Het zou ook zo maar 2015 of 2016 kunnen worden. Maar voor een geleidelijke doch stevige ontwikkeling van technologie en in praktische toepassingen is zo langzamerhand wel aan alle voorwaarden voldaan. Spraakherkenning heeft inmiddels een goed imago. Er ontstaan steeds meer devices die in specifieke omstandigheden goed met spraak zouden kunnen worden bediend. Steeds meer apparaten (wearables, maar ook ingebouwde systemen) zijn gemakkelijk te bedienen met spraak – en ook in professionele omgevingen leidt spraaktechnologie tot slimme oplossingen. Daarnaast groeit de behoefte aan nieuwe security-oplossingen op het gebied van identificatie en authenticatie, onder meer bij banken. Tot slot worden devices zoals tablets en smartphones zelf ook steeds krachtiger. De cloud als data hub tenslotte gaat wat mij betreft de doorslag geven.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Zorgprofessionals moeten hun hok uit

Dat de gezondheidszorg steeds duurder wordt, is geen geheim. Met ingrepen zoals bezuinigingen, innovatie, substitutie (van medische zorg naar mantel/zelfzorg) komen de beleidsmakers, verzekeraars, zorgverleners en directies niet veel verder dan het afremmen van de aanhoudende kostenstijgingen. Om tot (ook financieel) duurzame zorg te komen is een omslag in denken en doen nodig waarbij zorgverlening en bedrijfsvoering nauw op elkaar gaan aansluiten.

Dat vraagt om een cultuuromslag en om het anders inrichten van bedrijfsprocessen, zodat de productie beter beheersbaar wordt. Daarbij kan je denken aan artsen die hun opleiding terugbetalen door eerst tien jaar in loondienst te werken, aan operatiekamers en andere dure infrastructuur die een optimale bezettingsgraad heeft, aan verregaande specialisatie bij klinieken en aan ketengerichte samenwerking tussen professionals.

Een van de manieren om de zorgproductie beter beheersbaar te maken is om informatie (en data) intensiever te benutten. Met anonieme historische zorgdata kan een groter deel van de zorg planbaar gemaakt worden; het beschikbaar maken van patiëntendata is de driver voor zowel betere medisch-inhoudelijke samenwerking tussen zorgverleners als voor efficiencymaatregelen.

Sinds minister Schippers in 2011 besloot de ontwikkeling van het landelijke EPD te stoppen bij gebrek aan draagvlak, is de ontwikkeling van een landelijk EPD in grote lijnen tot stilstand gekomen. Digitale dossiers van patiënten zijn niet geïntegreerd of gekoppeld, maar als los zand verspreid over instellingen en zorgverleners. De functionaliteit van het Landelijk Schakel Punt (LSP) is op dit moment uiterst beperkt. Dat heeft tot gevolg dat zorgverleners nu zelden kunnen beschikken over een compleet beeld van alle patiëntgegevens, laat staan dat zorginstellingen deze data kunnen inzetten bij de dagelijkse bedrijfsvoering.

In het bedrijfsleven wordt steeds duidelijker dat data – meer specifiek: klantdata – een van de belangrijkste ‘grondstoffen’ voor succes worden. Analisten van The Industrial Internet@Work, een initiatief van GE, betogen dat sectoren als de energie, transport en gezondheidszorg er nu eindelijk van doordrongen zijn dat real time data het mogelijk maakt om beter en sneller te reageren op behoeften van de business en processen te ontdoen van ruis.

De gezondheidszorg staat daarbij voor twee uitdagingen: het digitaliseren van processen en vervolgens processen data-driven maken. Daarbij horen data gedreven planningssystemen voor de zorgverlening, collaboration tools voor zorgverleners en uiteraard een digitaal patiëntendossier. De zorgsector zal op meerdere fronten moeten overstappen op cloud technologie, zodat systemen en data tijd- en plaats onafhankelijk ingezet kunnen worden.

 

Gelukkig begint de gezondheidszorgsector interesse te tonen voor cloud technologie. Cloud levert flexibiliteit en kostenvoordeel op, er is aandacht voor de beveiliging, maar het belangrijkste is dat de cloud de mogelijkheid biedt om het eigenaarschap van data bij de patiënt te leggen. Het idee dat de patiënt zelf rondloopt met een smartcard of USB-stick is achterhaald: de kans dat gegevens kwijtraken of verouderen is erg groot. Het cloud model is gebaseerd op vertrouwen – iets wat extreem belangrijk is bij het gevoelige karakter van patiëntgegevens – en op het vlak van privacy en security moet er nog het nodige werk  verzet worden. Ook in de VS, als het gaat om IT vaak een gidsland, bestaan de nodige zorgen over opslag en gebruik van patiëntgegevens. Toch krijgt de gezondheidszorgsector in de VS  steeds meer oog voor de voordelen van cloudcomputing. Amerikaanse zorg-CIO’s raken geleidelijk meer overtuigd van de volwassenheid van cloud technologie, hoewel je je kunt afvragen wat het huidige niveau van volwassenheid is.

Ook andere sectoren worstelen met vraagstukken over innovatie en data. De automotive sector staat op het punt te kantelen: van auto’s en berijders naar data. Het Internet of Things gaat, samen met de connected car er voor zorgen dat de auto een permanente datastroom gaat generen over condities en gedrag van de auto en gebruiker. Van wie zijn die data? Verschillende partijen zijn bezig posities in deze data-economie te vestigen.

Er is een belangrijke analogie tussen de automotive sector en de gezondheidzorg. De auto en de automobilist zijn bij uitstek mobiele databronnen en goedbeschouwd wordt ook het datavraagstuk in de gezondheidszorg bepaald door mobiliteit van de patiënt: die maakt gebruik van verschillende medisch specialisten, apparaten, instellingen en locaties – data komen op verschillende plekken tot stand en zijn op verschillende plekken nodig voor verschillende doeleinden.

Dat pleit er voor om executives uit de gezondheidzorg en de automotive sector een tijdje samen in een hok op te sluiten. Maar er zijn ook andere sectoren waar de hoofdrolspeler bewegelijk is. Wat te denken van de shoppende consument, waar succesvolle (r)e-tailers al jaren geleden gestart zijn met kantelen van hun processen, het denken in ketens en het werken met de customer journey? First time right en de customer effort score, maar ook principes als straight through processing (veel ingezet in de financiële sector voor de administratieve verwerking van transacties van die zo actieve klant) zijn leerzame modellen. Trek die witte jas uit, kom je hok uit en ga op verkenning in andere sectoren. Niet alleen nuttig, maar vooral noodzaak.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]