Kantoor 2.0

Regus, wereldwijd aanbieder van flexibele en tijdelijke oplossingen voor kantoorhuisvesting, werkt aan de ontwikkeling van zelfrijdende kantoren. In samenwerking met autobouwer Rinspeed wordt een auto ontwikkeld die van automobilisten passagiers maakt. Terwijl de auto – met de naam XchangE – zelf van A naar B rijdt, is het interieur een mobiele werk- en vergaderplek voor vier personen. Rinspeed is een Zwitsers innovatie- en mobiliteitslaboratorium voor de auto-industrie.

rijdend kantoorIn de berichtgeving wordt het concept met een aanpasbaar interieur nogal opgehemeld, maar de auto die kan worden omgetoverd in een rijdende vergaderruimte is niet nieuw. Dertig jaar geleden werd de Renault Espace gelanceerd, een ‘ruimteauto’ die met draaibare stoelen en een tafel in het midden was om te bouwen tot ‘salon’. En ook ‘unmanned vehicles’ bestaan al jaren, al zijn ze met wisselend succes ingezet.

Het zelfrijdende kantoor bestaat bij de gratie van wielen en de afwezigheid van een chauffeur. Een stapje verder dus dan de connected car. Wanneer je die chauffeur achterwege laat, komt de rol van (eind)beslisser bij een ander te liggen. Dat kan een van de passagiers zijn of een personal assistent die op afstand de gangen van de auto monitort. Dromen over zelfrijdende auto’s is hetzelfde als dromen over treinen zonder machinist en vliegtuigen zonder piloot. Omdat techniek niet onfeilbaar is, zal altijd iemand beschikbaar moeten zijn om een falend ‘autonoom’ systeem te corrigeren of overrulen.

Het enige voordeel zit wellicht in schaalgrootte: de individuele bestuurder kan worden vervangen door een medewerker die via een monitor meerdere voertuigen in de gaten houdt. Dit was ook het geval bij de twee belangrijkste onbemande ‘peoplemovers’ in Nederland: de Parkshuttle en de Parkinghopper.

De elektrische, onbemande pendelbussen van ParkShuttle in Rivium, een kantorenwijk in Capelle aan den IJssel, laten zien wat de beperkingen zijn: een snelheid tot maximaal 30 kilometer per uur, relatief lange stoptijden bij haltes, exclusief toegewezen en grotendeels afgesloten rijbanen, intensieve camerabewaking, een uitgebreid systeem van transponders in het wegdek. De Parkshuttle beschikt bovendien over sensorfeedback ten aanzien van de voertuigverplaatsing, waarmee het voertuig zich tot op enkele centimeters nauwkeurig kan verplaatsen. Daarnaast hebben de shuttles sensoren die de omgeving aan de voorzijde scannen.

Er is dus een flinke batterij aan systemen en speciale infrastructuur nodig om dit soort systemen te integreren in de bewoonde wereld, waar ze de weg van andere weggebruikers kunnen kruisen met alle risico’s van dien. Een vergelijkbaar systeem, de ParkingHopper op langparkeerterrein P3 van Schiphol, werd in 1997 in gebruik genomen, maar om juist deze redenen in 2004 weer afgeschaft. Obstakels in de vorm van mensen en andere auto’s waren het belangrijkste probleem.

Obstakels zijn dan ook de belangrijkste uitdagingen voor zichzelf verplaatsende voertuigen, naast kosten en de energievoorziening. Hoe minder obstakels, hoe minder sensoren, rekenkracht en controlesystemen er nodig zijn. Reden waarom bij onbemande vliegtuigen als eerste wordt gedacht aan vrachtvervoer over zee, waarbij het voordeel wordt gezocht in lange afstanden en de veiligheid wordt vergroot met speciale luchthavens aan de kust.

Het meest interessante is de vraag hoe de personen in deze zelfrijdende vergaderruimte terecht komen. Ze moeten allen vertrekken en aankomen op dezelfde locatie. De XchangE is wellicht een oplossing voor werken onder reistijd, maar levert wel een nadeel van noodzakelijk extra voor- en na-vervoer op.

Huawei videoconferencing

Blijft over de vraag welk probleem nu eigenlijk wordt opgelost met zelfrijdende kantoren. Tijdwinst, omdat van de trip van A naar B kan worden doorgewerkt zonder de extra kosten van een chauffeur? Om die chauffeur te vervangen moet geïnvesteerd worden in verfijnde technologie. Vermoedelijk is dat een tussenfase: uiteindelijk hebben we geen vervoermiddel nodig om onszelf te verplaatsen maar regelen we dat met teleportatie. Tot die tijd zijn andere oplossingen voor samenwerking binnen  handbereik en goedkoper: flexplekken, thuiswerken, videoconferencing en telepresence met of zonder hologrammen.

[wp_twitter]

Laat je smartphone maar thuis

Vanaf komend voorjaar worden gemeenten vanuit de VNG verplicht om een wethouder verantwoordelijk te maken voor informatiebeveiliging. Deze afspraak moet worden vastgelegd in het coalitieakkoord. De verwachting is dat door de toenemende mate van ketensamenwerking het aantal normen en compliancy-eisen de komende jaren verder zal toenemen.

Op het vlak van informatiebeveiliging wijken ambtenaren niet veel af van de gemiddelde consument, zo bleek in november 2013 uit een onderzoek van de inspectie SZW. Gemeenten, maar ook andere overheden, hebben echter meer nodig dan alleen een security officer.

Ondanks richtlijnen en controle bleek het gebruik van vertrouwelijke informatie binnen gemeenten niet op orde te zijn. Het Suwi-inkijk incident in november 2013 is daar een voorbeeld van. Gemeenten, het UWV en Sociale Verzekeringsbank wisselen voor de uitkeringsverstrekking en handhaving persoonsgegevens uit via Suwinet. Daarin zijn gegevens in te zien over inkomsten, uitkeringen, autobezit, diplomagegevens en examenresultaten. Gemeenten moeten maatregelen treffen tegen het raadplegen van persoonsgegevens van burgers zonder goede reden. Uit een inspectie kwam naar voren dat slechts vier procent van de gemeenten voor het gebruik van Suwinet voldoende beveiligingsmaatregelen heeft getroffen. 13 procent van de gemeenten voldoet aan geen van de onderzochte normen voor informatiebeveiliging. De Inspectie constateerde tijdens het onderzoek dat dertien van de tachtig onderzochte gemeenten (= 18 procent) in 2012 gegevens van bekende Nederlanders hebben geraadpleegd, zonder dat hiervoor een goede reden is gegeven. In 2012 zijn via Suwinet 112 miljoen keer gegevens uitgewisseld.

Van alle gemeenten heeft 58 procent formeel een security officer aangesteld, die moet adviseren over bijvoorbeeld beveiliging en access management. In verschillende  gemeenten bestaat een clean desk policy, maar de meeste aandacht gaat daarbij uit naar vermindering van de papierstroom en verlaging van het aantal administratieve fouten.

Weinig aandacht is er voor de afbakening van Bring Your Own Device. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft richtlijnen gepubliceerd hoe gebruikers van mobiele devices hun systeem kunnen beveiligen. Het NCSC somt maatregelen op die betrekking hebben op het mobiele apparaat, op het gebruik en de configuratie van het mobiele besturingssysteem (zoals iOS en Android) en op de applicaties (apps) die op het mobiele apparaat zijn geïnstalleerd. Daarbij ligt het accent op bedreigingen van buitenaf zoals afluisteren en het gebruik van clouddiensten (“de beveiliging van dergelijke diensten heeft u niet zelf in de hand en is niet altijd afdoende, wees dus voorzichtig bij onlineopslag vanaf uw mobiele apparaat”). Gebruikers moeten verder het aantal geïnstalleerde apps beperken, de rechten van geïnstalleerde apps tot een absoluut minimum beperken en locatievoorzieningen zoveel mogelijk uit te schakelen, zo luiden de adviezen. Kortom, als we het NCSC moeten geloven liggen de risico’s van mobiel werken vooral in de omgeving. Maar juist het onderzoek van SZW heeft laten zien dat vooral in het gedrag van medewerkers risico’s schuilen.

In sommige sectoren van onze samenleving raakt de informatiebeveiliging het BYOD-beleid. Er zijn organisaties waar je geen smartphone mee mag nemen naar je werkplek. Wanneer je wilt bellen, moet je de telefoon op je bureau of de softphone op je pc of laptop gebruiken. Ook pen en papier zijn niet toegestaan. Daarmee kan worden voorkomen dat scherminformatie wordt gekopieerd. Het lijkt lastig, maar op veel andere momenten kunnen we ook zonder pen en papier. Ik wil niet zeggen dat alle ambtenaren moeten overstappen op een volledig digitale werkplek. Maar ik denk wel dat het tijd wordt om duidelijker regels en strengere audits in te voeren. Gedrag verandert alleen als er duidelijke kaders en sancties bestaan en het goede voorbeeld wordt gegeven. Informatie is geen entertainment, al lijkt het Suwi-incident met het raadplegen van gegevens van BN’ers het tegendeel te bewijzen.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Klanten willen mobiele interactie

Acht van de tien consumenten heeft behoefte aan meer mobiele interactie met de bedrijven waarmee ze zaken doen. Softwareleverancier SAP ondervroeg ruim 12.000 consumenten uit 17 landen over mobiele diensten en contact met organisaties. Uit de resultaten blijkt dat bedrijven hun mobiele kansen nog niet goed benutten.

Consumenten zouden meer gebruik maken van mobiele commerciële diensten wanneer er meer betaalmogelijkheden zouden zijn (64 procent). Meer dan de helft van de respondenten zou graag zien dat meer retailers mobiele betalingen accepteren. Ruim veertig procent geeft aan dat men regelmatig updates wil ontvangen over gedane bestellingen. Ondanks de zorgen over de veiligheid van de gegevens die via het mobiele kanaal gedeeld moeten worden, gebruikt meer dan de helft van de ondervraagde consumenten hun device voor het doen van betalingen en overboekingen.

Niet alle mobiele apparaten zijn ‘gelijkwaardig’. Van de mensen die met een PC op internet gaat zoeken, vervolgt 23 procent zijn zoektocht op zijn smartphone. In de woonkamer wordt vooral de smartphone en tablet gebruikt.

beeld 4beeld 3

beeld 1

Bij Bol.com is het mobiele gebruik geëxplodeerd: op de mobiele site komen 3,5 miljoen bezoekers per maand. Die bezoekers gebruiken steeds vaker verschillende apparaten. Bol.com heeft er zijn site op afgestemd en de e-tailer verwacht dat het aantal verschillende apparaten dat gebruikt wordt bij het zaken doen met de webwinkel zal toenemen.

Het mobiele gebruik betreft niet alleen het oriënteren en kopen van de producten. Het gebruik van de smartphone wordt steeds breder; van het checken van de status van de bestelling tot en met het downloaden van een e-book. Bol.com voorziet dat bij veel andere bedrijven de IT-infrastructuur een bottleneck zal zijn, omdat vaak nog met verouderde systemen wordt gewerkt.

Bedrijven als Coolblue haken goed aan op de snel veranderende mobiele wereld. Na een bestelling bij een van de vele Coolblue online shops wordt je in detail en via verschillende kanalen op de hoogte gehouden. Alhoewel? Nadat je als klant je bestelling hebt ontvangen, blijft verdere interactie achterwege. Het is dan ook een uitdaging voor bedrijven om in contact te blijven na de eerste, meestal transactiegebonden gelegenheid.

Ouwehands Dierpark in Rhenen liet een gaming app ontwikkelen voor de opening van de Gorilla Adventure, een nieuwe attractie. Gebruikers moeten in de enigszins educatieve game leren om apen op een goede manier te voeren. Zo’n app kan klanten ook na een bezoek aan een fysieke of online locatie aan het bedrijf binden. Er zijn maar weinig bedrijven die serious gaming integreren in hun verder serieuze business model, hoewel tablets en smartphones daar natuurlijk bij uitstek geschikt voor zijn.

En tot slot: kanaalsturing is iets van de vorige eeuw. Uit het ABN-AMRO rapport ‘Cross Channel Retail – De consument van 2015‘ komt naar voren dat integratie van online en offline kanalen belangrijk is: de klant bepaalt zijn eigen voorkeuren. Wi-Fi connectiviteit is in de meeste fysieke winkels niet aanwezig. In retailland wordt nog regelmatig spastisch gedaan over klanten die in de winkel online gaan om producten en prijzen te vergelijken. Maar ook hier geldt dat online en offline meer hand in hand kunnen gaan. Wanneer de verschillende verkoopfasen steeds diffuser worden voor wat betreft het kanaal, doen zich nieuwe mogelijkheden voor: oriënteren op het web, bekijken in de winkel en dan alsnog thuis laten bezorgen. De winkelmedewerker hoeft alleen maar de klant over de streep te trekken met een aanbod dat precies past. Of online kopen, maar in de winkel afhalen. Het omgekeerde model werd al bedacht door Google Now: je online aankoop binnen een uur laten afleveren op de locatie waar je op dat moment bent. Ook Saturn en Mediamarkt hebben begrepen dat bij online koopgedrag de leveringssnelheid steeds nauwer luistert. Ze zijn in Duitsland in zee gegaan met een taxibedrijf zodat bestellingen binnen een uur kunnen worden afgeleverd bij de klant.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Bij twijfel gewoon doen

Altijd en overal online is de standaard. Mobiliteit betekent meer apparaten, meer locaties, meer apps en meer connecties. Tot 2019 groeit het wereldwijde dataverkeer met 45 procent, aldus het Mobility Report van Ericsson. Het aantal abonnementen groeit jaarlijks met zo’n 131111-mobile-traffic-q3-2013-bigzeven procent, eind 2013 waren er 4,5 miljard mobiele abonnees. Het werk gaat mee in de broekzak en met wereldwijd bijna een miljard tablets in gebruik wint het paperless office steeds meer terrein. Toepassingen als SharePoint, ERP, CRM of gepersonaliseerde HR-platforms worden in hoog tempo mobiel beschikbaar gemaakt.

Ondertussen moet overal de connectiviteit meegroeien. Wi-Fi – ik test het vaak als ik op bezoek ben bij bedrijven – is vaak goed beveiligd, maar wanneer je te gast bent bij een bedrijf, is beveiligde WiFi-toegang nog lang niet altijd standaard. Het stopcontact in de lobby, ook niet standaard, is over het algemeen beter beveiligd.

Informatiebeveiliging hobbelt er achteraan. Dit jaar wordt wellicht de discussie geopend (of verbreed) over cybersecurity, en misschien komt er wel een campagne die de digitale weerbaarheid van burgers moet vergroten. Dat zou tijd worden, want de risico’s van mobiel werken zitten namelijk niet in de devices, de applicaties en apps, maar in de gebruikers, zo laten onderstaande cijfers uit verschillende onderzoeken zien:

  • 37 procent van de gebruikers gebruikt de auto-lock functie van z’n apparaten niet;
  • 48 procent logt in op onbeveiligde draadloze netwerken met werkgerelateerde devices;
  • 46 procent leent zijn devices wel eens uit aan anderen;
  • 55 procent stuurt werkgerelateerde e-mails naar devices die privé worden gebruikt;
  • 33 procent geeft toe dat werkgerelateerde bestanden op persoonlijke devices niet encrypted zijn;
  • 90 procent van de Android gebruikers negeert OS-updates hetgeen de kwetsbaarheid vergroot.

In Nederland zijn we extra kwetsbaar. Dat komt niet alleen omdat onze levens als werknemer en consument volstrekt door elkaar lopen. We hebben een hoge internetpenetratie, stappen frequent over op de nieuwste devices, maken intensief gebruik van cloudoplossingen zonder te weten welke beveiligingsniveau dergelijke diensten hebben, hebben in ons land 16 miljoen mobiele breedbandverbindingen en de Amsterdam Internet Exchange is het drukste en belangrijkste internetknooppunt van Europa.

Het belangrijkste is nog wel dat we nauwelijks weten aan welke bedreigingen we worden blootgesteld: op beveiligingsproblemen bij overheid en bedrijven rust een taboe. Werkgevers durven het niet aan om audits uit te voeren op de devices en software die hun werknemers gebruiken, bang dat de privacy wordt aangetast. Welke consument jaagt vandaag de dag al zijn uitgaande e-mail door een security-scanner heen, zodat onveilige inhoud wordt tegengehouden in plaats van het web op gaat? We stellen onszelf gerust met een (al dan niet gratis) virusprogrammaatje, maar passen ons gedrag niet aan.

Dat struisvogelgedrag is gevaarlijk. Het effect is dat we met z’n allen wachten op het moment dat er weer iets mis gaat. We vergeten daarbij dat een jaar geleden ons land werd geteisterd door een flinke serie DDoS-aanvallen. Dat is het tegenovergestelde van een gezonde veiligheidscultuur, zoals die in de luchtvaart geldt: bij twijfel niet doen, en: fouten openbaar maken zodat iedereen er van kan leren.

In onze digitale samenleving ontbreekt zo’n veiligheidscultuur. In de praktijk doen we als werknemer en als consument doorlopend het omgekeerde: niet twijfelen, wel doen.

 

botnet dld

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Your own enterprise app store

Apps zijn er in alle soorten en maten, de app business is nog steeds booming. De grootste groei lijkt er uit, maar de vier belangrijkste platformen laten veelzeggende cijfers zien: de stores voor Windows Phone en Blackberry bevatten elk 120.000 apps, de Apple App Store en de Google Play Store omvatten respectievelijk ruim 900.000 en ruim een miljoen apps. Apple heeft bovendien een aparte afdeling voor business apps – net als Google, dat bedrijven in staat stelt een private app store voor medewerkers op te zetten.

DSC_4650Voor bedrijven lijkt een eigen enterprise app store de oplossing om het Bring Your Own-beleid in goede banen te leiden: zet een gesloten omgeving op, waar applicaties kunnen worden aangeboden die de controle en veiligheid vergroten. De voordelen zijn duidelijk: de werknemer kan zijn keuze afstemmen op de eigen behoeften en de eigen devices; mobiel werken krijgt een boost; zakelijk en privé kunnen beter gescheiden worden. De IT-afdeling kan gerichte support bieden, ook door middel van selfservice, en zich zo beter richten op enterprise IT-vraagstukken.

Toch zijn er maar weinig succesvolle voorbeelden van enterprise apps stores. Hoewel Gartner heeft voorspeld dat in 2017 ongeveer een kwart van alle IT-organisaties een eigen app store zal hebben, heeft nog maar een klein deel van alle grote ondernemingen een eigen store (de schattingen lopen uiteen van tien tot ruim 25 procent, aldus een onderzoek van PMG).

General Electric heeft met succes een eigen app store ontwikkeld, andere bedrijven kiezen voor het uitbesteden van app stores die ze door partijen als Cisco of SAP opzetten. Bedrijven met een eigen app store geven te kennen dat ze meer controle hebben over het applicatiegebruik en de kosten, minder risico’s lopen, en dat het applicatieportfolio aan gebruikerswaarde heeft gewonnen. Ook zijn de lifecycles van apps beter te beheren en verloopt de deployment sneller.

Er zijn ook valkuilen bij het opzetten van een enterprise app store. Tekortkomingen zijn het ontbreken van interactie met sociale media en aanbevelingen. Ook ontbreekt vaak een consistente gebruiksinterface. Wat uit het PMG-onderzoekje niet naar voren komt zijn de kosten om vrij verkrijgbare apps te selecteren en te testen op security en privacy. Wanneer het compliancy beleid van de organisatie wijzigt, moet IT door alle apps heen om er voor te zorgen dat alles aan de standaarden voldoet. In een grote organisatie is het steeds de vraag welke apps gewenst en/of noodzakelijk zijn. Daarna moeten apps goed vindbaar zijn in de app store, die vervolgens ook het nodige onderhoud vraagt. Enterprise app stores moeten steeds up to date zijn en afgestemd op de verschillende besturingssystemen. De app store zelf vereist een goed beveiliging, zodat interne enterprise apps niet zo maar door iedereen kunnen worden gedownload. Tot slot zullen bedrijven met een BYOD-beleid en een app store er niet aan ontkomen om ook de belangrijkste business applicaties te ‘verappen’.

Een enterprise app store lijkt een beetje op de muziek vooruit te lopen. Veel bedrijven hollen nog achter de BYOD-trend aan en hebben het al druk genoeg met het herzien van contracten met service providers en het aanscherpen van het securitybeleid. Een app store met een duidelijk afgebakend BYOD-beleid kan echter de flexibiliteit en de mogelijkheden van IT-eindgebruikers flink vergroten.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Zorgprofessionals moeten hun hok uit

Dat de gezondheidszorg steeds duurder wordt, is geen geheim. Met ingrepen zoals bezuinigingen, innovatie, substitutie (van medische zorg naar mantel/zelfzorg) komen de beleidsmakers, verzekeraars, zorgverleners en directies niet veel verder dan het afremmen van de aanhoudende kostenstijgingen. Om tot (ook financieel) duurzame zorg te komen is een omslag in denken en doen nodig waarbij zorgverlening en bedrijfsvoering nauw op elkaar gaan aansluiten.

Dat vraagt om een cultuuromslag en om het anders inrichten van bedrijfsprocessen, zodat de productie beter beheersbaar wordt. Daarbij kan je denken aan artsen die hun opleiding terugbetalen door eerst tien jaar in loondienst te werken, aan operatiekamers en andere dure infrastructuur die een optimale bezettingsgraad heeft, aan verregaande specialisatie bij klinieken en aan ketengerichte samenwerking tussen professionals.

Een van de manieren om de zorgproductie beter beheersbaar te maken is om informatie (en data) intensiever te benutten. Met anonieme historische zorgdata kan een groter deel van de zorg planbaar gemaakt worden; het beschikbaar maken van patiëntendata is de driver voor zowel betere medisch-inhoudelijke samenwerking tussen zorgverleners als voor efficiencymaatregelen.

Sinds minister Schippers in 2011 besloot de ontwikkeling van het landelijke EPD te stoppen bij gebrek aan draagvlak, is de ontwikkeling van een landelijk EPD in grote lijnen tot stilstand gekomen. Digitale dossiers van patiënten zijn niet geïntegreerd of gekoppeld, maar als los zand verspreid over instellingen en zorgverleners. De functionaliteit van het Landelijk Schakel Punt (LSP) is op dit moment uiterst beperkt. Dat heeft tot gevolg dat zorgverleners nu zelden kunnen beschikken over een compleet beeld van alle patiëntgegevens, laat staan dat zorginstellingen deze data kunnen inzetten bij de dagelijkse bedrijfsvoering.

In het bedrijfsleven wordt steeds duidelijker dat data – meer specifiek: klantdata – een van de belangrijkste ‘grondstoffen’ voor succes worden. Analisten van The Industrial Internet@Work, een initiatief van GE, betogen dat sectoren als de energie, transport en gezondheidszorg er nu eindelijk van doordrongen zijn dat real time data het mogelijk maakt om beter en sneller te reageren op behoeften van de business en processen te ontdoen van ruis.

De gezondheidszorg staat daarbij voor twee uitdagingen: het digitaliseren van processen en vervolgens processen data-driven maken. Daarbij horen data gedreven planningssystemen voor de zorgverlening, collaboration tools voor zorgverleners en uiteraard een digitaal patiëntendossier. De zorgsector zal op meerdere fronten moeten overstappen op cloud technologie, zodat systemen en data tijd- en plaats onafhankelijk ingezet kunnen worden.

 

Gelukkig begint de gezondheidszorgsector interesse te tonen voor cloud technologie. Cloud levert flexibiliteit en kostenvoordeel op, er is aandacht voor de beveiliging, maar het belangrijkste is dat de cloud de mogelijkheid biedt om het eigenaarschap van data bij de patiënt te leggen. Het idee dat de patiënt zelf rondloopt met een smartcard of USB-stick is achterhaald: de kans dat gegevens kwijtraken of verouderen is erg groot. Het cloud model is gebaseerd op vertrouwen – iets wat extreem belangrijk is bij het gevoelige karakter van patiëntgegevens – en op het vlak van privacy en security moet er nog het nodige werk  verzet worden. Ook in de VS, als het gaat om IT vaak een gidsland, bestaan de nodige zorgen over opslag en gebruik van patiëntgegevens. Toch krijgt de gezondheidszorgsector in de VS  steeds meer oog voor de voordelen van cloudcomputing. Amerikaanse zorg-CIO’s raken geleidelijk meer overtuigd van de volwassenheid van cloud technologie, hoewel je je kunt afvragen wat het huidige niveau van volwassenheid is.

Ook andere sectoren worstelen met vraagstukken over innovatie en data. De automotive sector staat op het punt te kantelen: van auto’s en berijders naar data. Het Internet of Things gaat, samen met de connected car er voor zorgen dat de auto een permanente datastroom gaat generen over condities en gedrag van de auto en gebruiker. Van wie zijn die data? Verschillende partijen zijn bezig posities in deze data-economie te vestigen.

Er is een belangrijke analogie tussen de automotive sector en de gezondheidzorg. De auto en de automobilist zijn bij uitstek mobiele databronnen en goedbeschouwd wordt ook het datavraagstuk in de gezondheidszorg bepaald door mobiliteit van de patiënt: die maakt gebruik van verschillende medisch specialisten, apparaten, instellingen en locaties – data komen op verschillende plekken tot stand en zijn op verschillende plekken nodig voor verschillende doeleinden.

Dat pleit er voor om executives uit de gezondheidzorg en de automotive sector een tijdje samen in een hok op te sluiten. Maar er zijn ook andere sectoren waar de hoofdrolspeler bewegelijk is. Wat te denken van de shoppende consument, waar succesvolle (r)e-tailers al jaren geleden gestart zijn met kantelen van hun processen, het denken in ketens en het werken met de customer journey? First time right en de customer effort score, maar ook principes als straight through processing (veel ingezet in de financiële sector voor de administratieve verwerking van transacties van die zo actieve klant) zijn leerzame modellen. Trek die witte jas uit, kom je hok uit en ga op verkenning in andere sectoren. Niet alleen nuttig, maar vooral noodzaak.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

War for talent

Werkgevers, maak je borst maar nat. In onze steeds meer digitale economie zullen bedrijven de komende jaren meer hoogopgeleide informatiespecialisten en data-analisten nodig hebben.

Aan de aanbodzijde is nog geen echte groei te zien. Er zijn weliswaar enkele opleidingen die zich richten op de digitale data-gebaseerde samenleving, maar Rob Bearden, ceo van Hadoop-ontwikkelaar Hortonworks geeft aan dat de vraag nu al vijf maal zo hoog is als het aanbod. De verhouding tussen vraag en aanbod is daarmee vele malen schever dan in de hoek van softwareontwikkeling – waar ook in de VS de salarissen stijgen. In de meeste BRIC-landen zijn de salarissen de afgelopen tien jaar enorm gestegen. Het verloop is daar enorm: vervanging van een (IT-)manager kost daar inmiddels een jaarsalaris.

Feit of fictie?

Of is de war for talent vooral een bedenksel van recruitmentspecialisten? De anders zo visionaire Boston Consulting Group schrijft in zijn rapport Creating People Advantage 2013 dat bedrijven zich niet moeten verliezen in de “zogenaamde war for talent”. BCG stelt gerust: “Best-practicebedrijven zorgen ervoor dat zij weten wat een toekomstige leider nodig heeft om succes vol te zijn, en werken systematisch aan de ontwikkeling van talent.” Gemakkelijker gezegd dan gedaan.

Het aantal werkgevers dat aangeeft dat het meer moeite kost om gekwalificeerde medewerkers te vinden, is de afgelopen jaren dan ook flink gestegen: van 20 procent in 2009 tot 62 procent in 2013. En dat is ook waar de war for talent over gaat: het vinden van mensen die goed genoeg zijn en niet te duur. Seth Godin noemt het daarom liever een war for attitude: “An organization filled with honest, motivated, connected, eager, learning, experimenting, ethical and driven people will always defeat the one that merely has talent. Every time.” De war for talent beperkt zich dus niet tot data-specialisten, al zullen daar de effecten wel sterk zichtbaar worden.

Generatie Y is anders

Op onze Nederlandse arbeidsmarkt doet zich nog een complicerende factor voor. Oudere werknemers moeten langer doorwerken en het is de vraag of zij de komende jaren voldoende aan competenties kunnen bieden. Bedrijven investeren toch liever in jongere werknemers, zo zou je zeggen, maar daarmee is het tekort aan bijvoorbeeld data-analisten niet opgelost. Toekomstige hoogopgeleiden en kenniswerkers hebben namelijk zo hun voorkeuren, zo blijkt uit onderzoek van Cognizant. Ze willen ‘het verschil maken’ en een goede balans tussen werk en privé kunnen realiseren en aan deze twee zaken samen kennen ze een hoger gewicht toe dan arbeidsvoorwaarden. Als je eenmaal het geluk hebt om deze digital natives aan boord te krijgen, dan is de meerderheid niet van plan langer dan drie jaar te blijven. En wanneer je ze binnen hebt, moet je ze ultieme vrijheid en flexibiliteit geven. Steeds meer jongeren zullen daarbij kiezen voor meer dan een werkgever en zullen naar mijn overtuiging ook aan andere traditionele concepten, zoals een arbeidscontract of een pensioen, steeds minder waarde hechten. Wake-up call voor HR?

Voorkeuren digital natives
Voorkeuren digital natives
Carriere digital natives
Carriere digital natives
beeld on the move
On the move

Volgens onderzoek van HBR krijgt Europa vooral te maken met alle negatieve gevolgen van wereldwijde ontwikkelingen. Europa vergrijst tot in 2050. In dat jaar staan tegenover iedere tien mensen die aan het werk zijn, vier personen ouder dan 64 jaar. Daarnaast slinkt de Europese beroepsbevolking – van 67 procent in 2010 naar 57 procent in 2050. Het betekent dat de Europese arbeidsmarkt krapper wordt, dat er meer mobiliteit ontstaat en dat de financiële druk op het werkzame deel groter wordt.

Oplossingen voor werkgevers

Als de arbeidsmarkt krapper wordt, werkgevers minder te bieden hebben en werknemers hogere eisen kunnen stellen, dan zijn er twee redenen voor organisaties om volop in te zetten op innovatie van het werk door middel van kennismanagement en online collaboration. Kennisdelen vergroot het rendement van binnen de organisatie aanwezige kennis en het verkleint de kans op kennisvernietiging. Steeds meer bedrijven zien dit in: het aantal ‘always connected’ kenniswerkers in de wereldwijde beroepsbevolking is volgens onderzoek van Cognizant toegenomen (van 23 procent 2011 tot 29 procent  in 2012). Online collaboration vergroot bovendien de arbeidsmarktvijver waarin de organisatie kan vissen (afstanden worden minder belangrijk) en versterkt daarnaast de aantrekkelijkheid van een werkgever. Waarom zou je wel je e-mail kunnen checken op een terrasje, maar niet een deel van je werk vanuit een vakantiehuis in het buitenland kunnen doen? Hier ligt een kans voor HR: doe samen met IT en de business onderzoek naar de vraag hoe de organisatie – naast de clichématige primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden – een magneet voor nieuwe medewerkers kan worden en help mee om moderne, innovatieve arbeidsrelaties te realiseren.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Aanraakmens

De evolutie van de pc naar de smartphone en tablet is duidelijk zichtbaar: sneller, krachtiger, meer functionaliteit door internet en social media. Maar het meest opvallende is toch het krimpende formaat.

Als we die evolutie van ‘kleiner + sterker’ extrapoleren, is het apparaat – de interface tussen onszelf en de digitale buitenwereld – eigenlijk niet veel meer dan een tussenfase. De beste interface zijn wijzelf.

Is wearable computing daarmee niet meer dan een tussenfase? Wearables lijken iets nieuws, maar ver voordat de eerste geavanceerde GSM-toestellen waarop je al e-mail versturen en ontvangen werden gelanceerd, waren er al polshorloges met ingebouwde rekenmachines. En we zijn al sinds 2010 blij dat de iPad bestaat, maar de eerste commerciële tablet-pc’s werden al eind jaren 90 geïntroduceerd. Niets nieuws dus. Het zijn vooral formaat en connectiviteit die veranderen. Daarnaast zijn de meeste innovatiepogingen er vooral op gericht om IT nog dichter bij onszelf als gebruiker te brengen. Verkleining heeft nu dus ook betrekking op de afstand tot ons als mens. Naast Google Glass die nog steeds hot is, stuitte ik ook via een blogpost van David Evans, Chief Futurist van Cisco, op de SIGMO, een vertaalcomputer die (mits connected) real time spraak vertalingen kan geven vanuit de cloud en in 25 talen. Het ding is klein en reageert op je stem. De kosten zijn bescheiden: rond de 50 dollar.

Het kost blijkbaar relatief weinig geld om iets nieuws te verzinnen dat nog slimmer, sneller en kleiner is dan het voorgaande. De kans dat een innovatie op het vlak van wearable computing de status van iPod krijgt (veel geïmiteerd, nooit geëvenaard) lijkt nogal klein. Elektronische stickers of tatoeages zouden nog een tussenfase kunnen vormen en ook de Proteus smart pill (die, eenmaal ingenomen, een bericht naar een arts kan sturen) biedt nog wel wat medische mogelijkheden. De meeste troep die onder de noemer wearables op ons afkomt heeft dus een uiterst beperkte houdbaarheidsdatum. Ja, net zo als bij het LCD-horloge met rekenmachine.

Zijn wijzelf dan de volgende interface? Het leek er even op met het elektronische drumpak van Cesar Zuyderwijk, drummer van Golden Earring (nee, op YouTube niets te vinden). De Google bril laat zien dat brildragers straks een extra optie hebben: wilt u een gewone of een slimme bril? Of toch liever een  slimme contactlens? Twee onderzoeksgroepen in Duitsland zijn bezig met verschillende programma’s, aldus een Cisco-blog, om te bezien in hoeverre ons lichaam een geschikte interface kan zijn. Aan het Hasso Plattner Institute wordt gewerkt aan een imaginaire telefoon die zich in je handpalm bevindt, maar hiervoor is een camera nodig die de bewegingen van je vingers op je handpalm registreert.

Onderzoekers van de Technical University of Darmstadt ontwikkelden een toepassing waarbij het oor dient als aanraakbare interface voor besturing van een computer. In beide voorbeelden fungeert het lichaam als touch interface en dat biedt zowel een voor- en een nadeel. We hebben ons lichaam altijd bij ons en binnen handbereik. Nadeel: zonder een beeldscherm missen we de visuele feedback van ons commando. Met ons lichaam als touch interface hebben we bovendien altijd minstens één hand (of vinger) nodig en nog een ander stuk van ons lichaam. In de leerfase zullen we eerst naar het touch-gedeelte van ons lichaam kijken en daarna op zoek gaan naar de feedback of wel het resultaat van ons commando.

De ooggestuurde autofocus van de Canon EOS3 is een mooi voorbeeld van hoe lichaamsbewegingen (namelijk het focuspunt waar de fotograaf in de zoeker naar kijkt) ook direct leiden tot een zichtbaar resultaat (een camera die op het bekeken focuspunt scherp stelt). Die toepassing wordt overigens niet meer bij nieuwe camera’s toegepast.

Met die afhankelijkheid van visuele controle acht ik de kans dat we ons lichaam als touch interface gaan gebruiken niet zo groot. Waar dat scherm niet nodig is omdat feedback op een andere manier komt (het licht aan of uit schakelen, een telefoonnummer kiezen) is de toepassing van gebaren of spraakcommando’s is net zo gemakkelijk. En als er wel een scherm is, zijn de mogelijkheden eindeloos: toetsenborden, gebaren en spraak. En dat is weer goed nieuws voor de gadgets.
[wp_twitter]

Device of data?

Werknemers gedragen zich – ook op het werk – als IT-consumenten. Daarbij gaat nog steeds alle aandacht uit naar het device. Dat maakt het lastig voor IT, dat de komende jaren nu juist de aandacht moet verleggen naar data.

December is ook de maand van het terugblikken, vooruitblikken en lijstjes. Die lijstjes, meestal in de vorm van een top tien trends voor het komende jaar, zijn eigenlijk verkapte marketingcampagnes. De lijstjes laten zien wat experts belangrijk vinden voor de komende tijd. Meestal gaat het om een vooruitblik van een jaar, maar 2020 doet het ook erg goed. Over een maand is 2020 nog maar vijf jaar van ons verwijderd. Dat lijkt weinig, maar is eigenlijk te veel. De begrippen ‘iPad’ en ‘app’ bestaan nog maar iets meer dan drie jaar in Nederland.

De lijstjes zijn betrekkelijk. Misschien zijn het vooral de dromen van technologiebedrijven die nu al vast fantaseren over wat er in 2020 hot is. In mijn blogpost over ‘trends in HR’ heb ik al laten zien dat op sommige plaatsen in onze economie technologische veranderingen helemaal niet zo snel worden opgepikt. Het aantal bedrijven dat worstelt met bring your own device (BYOD) is enorm. Misschien slaan sommige organisaties de BYOD-stap wel over en beginnen ze in 2016 in een keer aan Choose Your Own Device (CYOD). Dat betekent dat werknemers geduldig moeten zijn als het gaat om de toegang tot nieuwe technologie. Dat kan frustrerend zijn. Veel werknemers weten niet beter en moeten het nu nog doen met laptops die drie jaar geleden al verouderd waren. Ze hebben een opstarttijd van enkele minuten, hebben een formaat en gewicht waar Watson jaloers op is en zijn volkomen dichtgetimmerd. Wanneer die medewerkers een probleem hebben met die laptop, kunnen ze ’s avonds en in het weekend hun helpdesk alleen per e-mail bereiken: maandag bent u de eerste.

Het is de vraag waarom dit soort prehistorische dienstverlening nog wordt geleverd. Kan de IT-dienstverlener niet beter of is het de werkgever die beknibbelt op productiviteit? Of vinden beiden dat state of the art wel kan, maar ook heel erg duur is? Of kost de overgang naar een meer op de gebruiker gerichte IT-dienstverlening gewoon heel veel tijd?

retro pcAan de IT-dienstverleners en hardwarefabrikanten zal het niet liggen. Zij bieden de meest geweldige oplossingen aan. Ze beloven dat de eindgebruiker in de drivers seat zit. Dat data en informatie anytime anyplace beschikbaar is. Dat de time to market verkort wordt. Dat kosten transparant zijn. Er moet inderdaad meer mogelijk zijn dan antieke IT-dienstverlening die gebaseerd is op de praktijk van het eerste decennium. Dat blijkt ook uit ons gedrag: het mobiele dataverkeer nam over heel 2012 met 70 procent toe. Ook het gebruik van ‘mobiele hardware’ groeit nog steeds enorm. Wat daarbij nog wel eens over het hoofd wordt gezien is dat we vooral privé ‘always online’ zijn.

Dat BYOD en CYOD en always online in ons werk nog wel even zal duren, veroorzaken wijzelf. We overspoelen onze IT-afdelingen met wensen. We willen alle informatie altijd op alle apparaten beschikbaar hebben. Daarbij willen we zakelijk en privégebruik mixen en zelf kunnen beslissen welke hardware we gebruiken. Ook Gartner voorziet in een van zijn laatste (en minder hijgerige) lijstjes obstakels in het ‘everything everywhere’-principe, eenvoudigweg omdat er teveel (mobiele) apparaten, gebruikerstypen en interactievormen gaan ontstaan. Alle informatie altijd overal beschikbaar hebben wordt eerder ingewikkelder dan eenvoudiger. Het is juist de veelheid aan hardware (inclusief beheer en beveiliging) die het probleem veroorzaakt.

BYOD en CYOD zijn geen verbetering, maar slechts tussenfasen die het probleem vergroten. Pas als er een goede scheiding aan te brengen is tussen zakelijk en privégebruik, zowel op het vlak van identiteit, autorisatie, beveiliging als op het vlak van beheer (IT-support) wordt het overzichtelijker. De echte uitdaging bij het tijd-, plaats- en device-onafhankelijk werken (waarbij de productiviteit niet langer afhankelijk is van hardware of infrastructuur) zit in dus software en data, niet in hardware. IT-afdelingen moet zich dus niet gek laten maken door gebruikers die plotseling de mail en de vergaderstukken op de iPad willen kunnen raadplegen. IT-afdelingen moeten zich met gezwinde spoed richten op data, security en governance. Een extra reden om de hardwaresupport zo snel mogelijk te outsourcen?

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


Samenwerken met slimme systemen

Wij mensen kunnen nog niet zo goed omgaan met kunstmatige intelligentie. Dat wil zeggen, de praktische toepassingen die we op het vlak van kunstmatige intelligentie produceren, laten nog vaak te wensen over. We zien dat terug in de interactie tussen Siri en Furby. Geen van beide apparaten is in staat in te zien dat ze het communicatieproces – dat aan de basis ligt van informatie-uitwisseling –  moeten structureren. Met andere woorden, ze doen niets met de omstandigheden, ze leren niet. Dezelfde mate van domheid zien we bij chatbots die steeds meer bedrijven inzetten op hun website. Stel een vraag en het antwoord komt al snel hulpeloos over, het lerend vermogen is nul. Daarom werken we liever samen met mensen. Dat gaat veel gemakkelijker.

Hersenchips

shutterstock_71721226Slimme systemen zijn voorlopig dus nog te dom voor ons mensen. Wellicht komt daar verandering als chipfabrikant Qualcomm er in slaagt ‘hersenchips’ te maken. De ‘hersenchips’ zijn opgebouwd volgens de structuur van het menselijk brein. De chipmaker heeft tevens software ontwikkeld die de werking van het menselijk brein simuleert. Deze neural processing units zouden moeten leiden tot apparaten die kunnen leren. Het belangrijkste onderscheid met bestaande software is dat er niet langer van sequentiële processen (de Von Neumann architectuur) wordt uitgegaan, maar de systemen informatie verwerken via een gedistribueerde, parallelle methode, zoals ook neuronen en synapsen in ons centraal zenuwstelsel functioneren. Dergelijke ‘slimme’ systemen worden vooral veel sneller en efficiënter. Hoewel Watson het bij een spelletje Jeopardy van mensen wint – zowel op snelheid als op inhoudelijke juistheid – blijft het de vraag of snelheid voldoende is om kunstmatige systemen te voorzien van leervermogen.

Delegeren aan systemen

We hebben misschien wat moeite met slimme systemen, machine-to-machine communicatie vinden we geen probleem of bedreiging zolang ‘slimme’ systemen in werkelijkheid dom zijn –  het roept hoogstens ergernis op. We zijn zelfs best bereid te geloven dat een auto zelfstandig kan rijden. Maar als we gevraagd worden te accepteren dat we een systeem hebben ontwikkeld dat onze intelligentie dreigen te evenaren, dan wordt het lastig. We vertrouwen dagelijks op de kwaliteit van systemen die goed kunnen waarnemen en snel kunnen reageren. Aan dat soort systemen delegeren we graag taken en we werken er ook zonder problemen mee samen. We zijn tot die samenwerking bereid zo lang we maar in de driver seat zitten – letterlijk.

Samen sturen?

Het moment waarop we ons opnieuw en volledig moeten overgeven aan machines komt snel naderbij. Volgens Chris Urmson blijkt uit de data van de autonome Google auto’s (die al vele duizenden kilometers hebben afgelegd op snelwegen in California en Nevada) dat de zelfsturende voertuigen beter afstand houden tot hun voorligger dan menselijke bestuurders. Hoewel de meningen verdeeld zijn (sommigen beweren dat de verschillende sensertechnologieen nog te kostbaar zijn – in de Mercedes S-klasse zit voor tienduizenden euro’s aan waarnemingsapparatuur) komen er regelmatig nieuwe vindingen langs die de ontwikkelingen bevorderen. Volvo laat vanaf 2017 100 zelfrijdende auto’s los in Göteborg.

cars chartx519Naast verschillende andere automerken hebben ook bandenfabrikant Continental en technologiebedrijf IBM het plan opgevat om een nieuwe generatie ‘elektrische horizon’ platformen te ontwikkelen die het mogelijk maken dat auto’s helemaal zelf kunnen rijden. Daarvoor worden de voertuigen uitgerust met sensoren die data over onder andere positie, snelheid en acceleratie kunnen ontvangen en verzenden. De data wordt naar de cloud gestuurd waar het wordt verwerkt en geanalyseerd. Vanuit de cloud wordt, indien nodig, actie ondernomen om het voertuig bij te sturen. Dat is nog eens remote access.

Autonomie afstaan?

Dat ons vertrouwen in systemen niet onvoorwaardelijk is, is begrijpelijk. We kunnen kennis over ons eigen functioneren wel in een systeem proppen, maar als het systeem meer moet doen dan alleen werken met de geleverde input, slinkt ons vertrouwen in een goed eindresultaat. We stappen eerder in een zelfsturende auto in een voorspelbare laboratoriumomgeving dan dat we er de weg mee opgaan. Over het afstaan van data doen we niet moeilijk, maar wanneer dat tot gevolg heeft dat systemen invloed gaan uitoefenen op ons fysieke leven, wordt het anders. Dat ons vertrouwen in systemen niet onvoorwaardelijk is, is ook een verstandige keuze, zo blijkt uit onderstaande video over de ‘zelf-remmende’ Mercedes S-klasse.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems