Callcenter in de zorg: hub voor verdere vernieuwing

Bereikbaarheid van ziekenhuizen? Dat gaat vooral over hoe je er per auto of OV kunt komen. Bellen, mailen, Twitteren of WhatsAppen, dat is een ander verhaal. Het verbeteren en vernieuwen van de dienstverlening aan patiënten staat nog in de kinderschoenen. Oorzaken: gebrek aan kennis over dienstverleningsconcepten, weerstanden bij zorgverleners om het werk anders (en slimmer) te organiseren. Het is toch veel leuker om onder vakgenoten de show te stelen met nieuwe medische technologie?

zorgkostenHet betaalbaar houden van ons zorgstelsel is een grote uitdaging. De zorguitgaven  in de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn volgens het CBS minder sterk toegenomen dan in de vijftien jaar daarvoor en dat is goed nieuws. Innovatie in de zorg is een van de manieren om de kosten te beheersen. Zorginnovatie is tot nu toe echter vooral gericht op de medische kant. Er wordt veel geïnvesteerd in medische technologie (gericht op de behandeling van patiënten) en in toenemende mate in e-health – denk aan wearables, zorg op afstand en de toepassing van big data.

Anders organiseren is uitdaging

Anders werken en dus anders inrichten van processen rondom de patiënt – de sociale kant van innovatie – blijft dan ook onderbelicht. Daarbij kan je denken aan de zorglogistiek (inplannen van medisch personeel, organiseren van ondersteunende processen zoals bedden en catering), maar ook aan patiënten-logistiek: het informeren van patiënten, het inplannen van behandelingen, en het integreren van (self)service en zelfzorg. Vernieuwing op dat vlak leidt vaak tot het veranderen en verschuiven van taken en dat is een heet hangijzer in de zorg. Toch is deze sociale kant van zorginnovatie onvermijdelijk. Zorginstellingen krijgen te maken met schaalvergroting (als gevolg van het overheidsbeleid dat gericht is op centralisatie), met een mondiger patiënt (onder meer door toenemende transparantie als het gaat om de kwaliteit van zorg), met meer marktwerking en een grotere data-intensiteit (door de inzet van e-health en selfservice).

Inzetten op customer experience

In de huidige zorgmarkt is het van groot belang dat ziekenhuizen een goede marktpositie weten te bemachtigen. Ziekenhuizen moeten daarvoor goed presteren op kwaliteit, doelmatigheid en efficiëntie. Tegelijkertijd moeten ziekenhuizen ervoor zorgen dat ze patiënten aantrekken, door te zorgen voor uitstekende patiëntervaringen, een positief imago en een uitmuntende reputatie.

Bij patiëntgerichte ziekenhuizen is de kwaliteit van de zorg hoger en wordt er doelmatiger en kosteneffectiever gewerkt. Bovendien kunnen patiëntgerichte ziekenhuizen beter concurreren dan minder patiëntgerichte ziekenhuizen, aldusonderzoek- en adviesbureau DVJ Insights. Het ene ziekenhuis is echter veel klantvriendelijker dan het andere, zo blijkt uit onderzoek van DJV Insights onder 2600 patiënten van 28 grote ziekenhuizen. “We zijn het jaarlijkse onderzoek gestart (2016 is een nulmeting) omdat de meeste bestaande onderzoeken, naar patiëntervaringen, met uitzondering van de CQI-ziekenhuizen, zich voornamelijk richten op de medische processen en behandelingen. Bovendien wilden we weten in hoeverre de patiëntgerichtheid van ziekenhuizen afwijkt van de klantgerichtheid in andere bedrijfstakken.” DVJ Insights heeft naast de bijna 3.000 patiënten-ervaringen meer dan 20.000 klantervaringen verzameld in andere bedrijfstakken. Hieruit blijkt dat ziekenhuizen op een 4e plek staan ten opzichte van andere bedrijfstakken. Hiermee laten ziekenhuizen onder anderen banken, verzekeraars, energiebedrijven en netbeheerders achter zich, maar kunnen ziekenhuizen nog veel leren van de klantgerichtheid bij reisorganisaties, autodealers en webwinkels.

Innovatie in dienstverlening

In een artikel over innovatie in de dienstensector in de digitale wereld stelt McKinsey dat de customer service processen van bedrijven onder toenemende druk komen te staan. Digitale disruptie wordt genoemd als een van de oorzaken: nieuwe spelers bieden innovatieve, klantvriendelijke alternatieven voor de dienstverlening die de gevestigde bedrijven bieden. Voorbeelden van deze nieuwe spelers zijn Uber en Zipcar in het transport en Airbnb in hotels en horeca. Voor veel gevestigde partijen is verandering erg lastig, als gevolg van legacy in zowel systemen als in de cultuur. Het resultaat is vaak dat bestaande bedrijven zich tevreden moeten stellen met incrementele stappen, ook als het gaat om het verbeteren van de service. In het McKinsey artikel “Service innovation in a digital world” worden drie succesfactoren aangewezen als voorwaarde voor een winnende aanpak:

  1. een focus op service innovatie die gelijkwaardig is met de aandacht voor product R&D
  2. aandacht voor personalisatie en selfservice
  3. aandacht voor het vereenvoudigen (en/of het automatiseren) van (service)processen.

Bedrijven die hun serviceprocessen willen vernieuwen, moeten rekening houden met vier opkomende trends: hogere verwachtingen van de klant, mobiel internet, big data analytics en The Internet of Things.

dsc_1461De patiënt verandert

Ziekenhuizen zullen moeten voorsorteren op veranderende voorkeuren van patiënten. Hoewel de grootste groep patiënten nog graag de telefoon pakt, zullen online kanalen de komende jaren in belang toenemen. Instellingen die hun klantcontact niet centraliseren, krijgen straks bij ieder afsprakenbureau te maken met multichannel klantcontact. Of in termen van patiëntenzorg: de patiënt mailt, belt, appt en twittert. De komende jaren komt daar wellicht informatie van e-health devices bij, zoals wearables die de hartfunctie of bloedsuikerspiegel monitoren. Daarnaast neemt de concurrentie geleidelijk toe. In de zorgsector zijn het met name de huisartsen die een beslissende stem hebben bij het doorverwijzen naar een instelling of ziekenhuis. Wanneer zij de ervaring hebben dat ze niet gemakkelijk met specialisten in contact kunnen komen, zullen ze een patiënt eerder naar een beter presterende instelling doorverwijzen, aldus adviesbureau BRW.

Hoe gaan ziekenhuizen om met klantcontact?

Nederland telt acht universitaire medische centra, 83 algemene en 22 categorale ziekenhuizen, volgens Stichting Dutch Hospital Data. In een flink deel van deze 113 ziekenhuizen is een KCC nog geen vanzelfsprekendheid, vertelt Emile Elsbeek in een interview met vakblad CustomerFirst. Er zijn in de regel evenveel telefoonnummers in de roulatie als poli’s. Assistenten van poliklinieken doen aan multitasking: ze bedienen medici, balie, telefoon, handelen de afspraken af en maken tot slot vervolgafspraken. Klantcontact is doorgaans decentraal ingericht, aldus Elsbeek. Daardoor gaat niet alleen veel efficiency verloren, maar wordt ook naar schatting 15-30 procent van de calls gemist.

vumc-polikliniek-heelkunde
VUMC polikliniek heelkunde (2007)

Het adviesrapport dat VUMC heelkunde in 2007 liet opstellen, laat zien hoe groot de chaos en achterstanden in dienstverlening ooit waren. Hoewel deze gegevens bijna tien jaar oud zijn, laten ze zien dat een aanzienlijk deel van de telefoontjes van patiënten niet werd aangenomen. De opstellers van het rapport kwamen met deeloplossingen die de situatie moesten verbeteren, maar er werd niet gepleit voor centralisatie van het telefonisch patiëntencontact.

Klantcontact in de zorg: stand van zaken

Is tien jaar later dit beeld veranderd? Verschillende instellingen, waaronder het Groene Hart Ziekenhuis, het Vlietland Ziekenhuis, Bergman clinics en het Spijkenisse Medisch Centrum van Loek Winter zijn met een KC gaan werken. Het Zaans Medisch Centrum was een van de voorlopers op het vlak van vernieuwing van het klantcontact. Het ZMC opereert al enkele jaren met een klantcontactcenter, in nauwe samenwerking met de verschillende poli’s die sinds 2011 allemaal zijn aangesloten. Voor die periode lag de telefonische bereikbaarheid rond de 70 procent. Tegenwoordig scoort het ZMC 96 procent op telefonische bereikbaarheid, en zijn de wachttijden geslonken tot minder dan een halve minuut. 80 procent van de gesprekken (ten tijde van de implementatie gemiddeld 6000 per week) wordt binnen 40 seconden afgehandeld.

dsc_2200Het Ommelander ziekenhuis werkt sinds 2012 met een algemeen en een medisch KCC. Medewerkers die nu in het Klant Contact Centrum Medisch werken, waren eerder werkzaam bij de poliklinieken en de medewerkers die nu in het Klant Contact Centrum Algemeen werken, werkten voorheen bij de receptie. Voorheen kreeg de patiënt als hij het ziekenhuis probeerde te bereiken, vaak te maken met een in-gesprek toon en moest de patiënt zelf opnieuw bellen. De bereikbaarheid van het ziekenhuis is flink verbeterd. Doordat de medewerkers intern aangenomen zijn, is heel veel kennis behouden gebleven. Daarnaast hebben de medewerkers van de poliklinieken meer tijd voor de patiënten die in het ziekenhuis aanwezig zijn. Ook Isala boekte goede resultaten: betere bereikbaarheid tegen lagere kosten.

Het Flevoziekenhuis in Almere startte in 2011 met een pilot-telefooncentrum voor twee poli’s, die op dat moment een bereikbaarheid hadden van circa 60 procent. Enkele jaren later was die verbeterd en werden de andere (in totaal 20) poliklinieken aangesloten. Het Gemini-ziekenhuis in Den Helder worstelde tot 2009 met een gebrek aan managementinformatie over de bereikbaarheid, maar het gevoel daarover in 2009 was ‘slecht’. Het ging in 2010 van start met een KCC. En tot slot heeft Rijnstate in 2012 via een pilot een begin gemaakt met het opzetten van een KCC. In 2015 was het operationeel.

KCC is geen doel, maar een middel

Instellingen die het klantcontact willen verbeteren, kiezen steeds voor het centraliseren van het klantcontact: het wordt weggehaald bij de poliklinieken en gebundeld in een nieuwe omgeving die wordt bezet door herplaatste medewerkers met de juiste domeinkennis. De aanleiding is steevast het verbeteren van de bereikbaarheid. Dat is een goede stap, maar het komt wel neer op klantcontact 1.0 ofwel het opzetten van een belfabriek. Geen wonder dat KCC-projectteams op weerstanden bij artsen en paramedisch personeel stuiten. Ook Pieter Paul van Oerle (Accenture) herkent dit probleem: “In andere sectoren zie je dat radicale verandering volledig doordringt. Kijk maar naar Uber en Airbnb. Zij zijn zowel goedkoper als kwalitatief beter. In de zorg zien we veel minder disruptieve innovatie. Verzekeraars, ziekenhuizen en patiëntengroepen oefenen allemaal invloed uit en dat werkt vertragend.”

Het optuigen van een KCC moet dan ook niet worden gezien als een eindstation, maar als het oprichten van een hub waar straks alle communicatie tussen patiënten, instelling, medisch personeel en andere ketenpartners tezamen komt. Een KCC is, net als in het bedrijfsleven, de plek waar de customer journey wordt begeleid: waar interactie (dialoog, overleg, communicatie), transacties en data (afspraken, informatieverzoeken, monitoring en zorg op afstand) bijeenkomen. Kortom, het is een noodzakelijk platform voor verdere innovatie in de zorg.

De cloud is een black box

cloudEen derde van de Nederlanders heeft in 2015 wel eens bestanden opgeslagen in de cloud. Het gaat dan om programma’s als DropBox, Apple iCloud, GoogleDrive of Microsoft SkyDrive. Bijna negen op de tien cloudgebruikers zetten hun foto’s in de cloud. Daarnaast plaatsen veel consumenten tekstbestanden, spreadsheets en presentaties op internet (58 procent). De cloud is het meest populair in Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Zweden, waar meer dan 40 procent van de internetgebruikers clouddiensten afneemt. Nederland behoort tot de vijf EU-landen met het hoogste cloudgebruik. Uit gegevens van marktonderzoeksbureau Giarte blijkt dat 86 procent van Nederlandse ondernemingen uit de Giarte community (top 250 van Nederlandse bedrijven) al actief is in de cloud.

Marketingblabla en definities

Er wordt veel over cloud gesproken en geschreven. Vooral het bedrijfsleven wordt bestookt met cloudproposities. Vaak is niet duidelijk wat er precies bedoeld wordt, aldus Giarte, maar de beloften van aanbieders hebben meestal te maken met flexibiliteit en kostenvoordeel.
De meest gebruikte definitie van cloud is afkomstig van NIST, het Amerikaanse National Institute of Standards and Technology, een wetenschappelijke instelling die onder de Amerikaanse federale overheid valt. NIST stelt: ‘Cloud computing is a model for enabling ubiquitous, convenient, on-demand network access to a shared pool of configurable computing resources (e.g., networks, servers, storage, applications, and services) that can be rapidly provisioned and released with minimal management effort or service provider interaction.’ In normaal Nederlands zou je kunnen zeggen dat clouddiensten direct zijn te gebruiken; onderdeel zijn van een gedeelde set aan IT-voorzieningen; direct verkrijgbaar zijn zonder tussenkomst van een derde; snel en onbeperkt schaalbaar zijn; en tot slot transparant in gebruik en kosten.

De enige echte cloud

De enige echte cloudpropositie is de zogenaamde public cloud, die aan al deze eisen voldoet; toch hanteren IT-dienstverleners begrippen als ‘private cloud’ (een deel van een extern of intern datacenter dat je als bedrijf exclusief kunt gebruiken) en ‘hybrid cloud’ (een mengvorm). In 2016 deed RightScale onderzoek onder 1060 technische professionals. Daaruit kwam naar voren dat 77 procent van de bedrijven gebruik maakte van private clouds en dat 82 procent van de ondernemingen een hybride cloud strategie hanteert. Daarbij had slechts 38 procent van de bedrijven duidelijke richtlijnen op het gebied van cloud governance. Favoriete cloudproviders zijn Amazon Web Services (AWS), gebruikt door 57 procent van de bedrijven; en Azure (Microsoft) met 56 procent.

Zowel voor bedrijven als voor consumenten heeft de cloud een dubbel gezicht. Het is niet alleen een technische oplossing, maar ook een economisch model, zo stelt Simon Zwetsloot van Giarte in Cloud Sourcing 2016. Daar komt bovenop dat het een dienst is, anders dan software die je vroeger aankocht met bijbehorende licentie. Die ‘licentie’ is er nog steeds: clouddiensten kennen uitgebreide gebruiksvoorwaarden. Van consumenten is bekend dat zij die meestal accepteren zonder ze te lezen. Daardoor is vaak onbekend wat de verplichtingen en verantwoordelijkheden van een leverancier zijn en hoe het ecosysteem achter een clouddienst (connectiviteit, servers, software, dataopslag, locatie datacenters) er uit ziet. En dat betekent weer dat consumenten vaak geen idee hebben van risico’s, laat staan een plan B hebben. Sommige clouddiensten zijn ‘gratis’ voor consumenten (Gmail, Facebook) en als betaalde variant verkrijgbaar voor bedrijven (Google Apps). Wanneer een clouddienst gratis wordt aangeboden, is data meestal het betaalmiddel. Google gebruikt de inhoud van Gmail onder andere om gepersonaliseerde advertenties aan te bieden.

De consumentencloud

Voor consumenten lijkt het gemak omgekeerd evenredig aan het bewustzijn. Onderzoek van nScreenmedia liet zien dat 90 procent van de Amerikaanse consumenten wel eens had gehoord van het begrip cloud, maar slechts 29 procent gaf aan gebruik te maken van clouddiensten. In 2012 berekende Rackspace al dat de gemiddelde Nederlander dagelijks drie uur bezig is met clouddiensten. Er is weinig onderzoek gedaan naar het gedrag van consumenten in de cloud, maar volgens Rackspace had in 2012 meer dan de helft (55 procent) van de consumenten zaken als wachtwoorden en belangrijke financiële of juridische gegevens online staan zoals creditcard- en bankgegevens (39 procent) online opgeslagen. Voor consumenten is de cloud niet altijd even ‘mission critical’, al gebruikt wereldwijd een miljard mensen Gmail. In Nederland telt Facebook 9,6 miljoen gebruikers en hebben 4,2 miljoen Nederlanders Linkedin een Linkedin-account (cijfers 2016). Naast deze veelgebruikte toepassingen zijn er nog vele andere. Veel technologiebedrijven leveren bij hun hardware of software (gratis) ruimte in de cloud. Denk naast Google aan Flickr, Apple, Microsoft en Dropbox.

cloud2Cloudrun

Ook bedrijven zijn vaak slecht op de hoogte van de precieze voorwaarden van de clouddiensten die ze gebruiken. In hun situatie zijn complexiteit en afhankelijkheid nog groter dan bij consumenten. In 2013 ging de Amerikaanse cloudopslagaanbieder Nirvanix failliet; het bedrijf gaf na het informeren over het faillissement zijn klanten slechts twee weken de tijd om hun gigabytes en terabytes aan data te redden. Daarbij moesten de klanten in allerijl maatregelen nemen voor eigen dataopslag en nagaan in welk format men data zou terugkrijgen. Bij het terughalen van de data speelde bovendien het gevaar van een ‘cloudrun’: als alle klanten tegelijk hun data ophalen, kan dat de toegangssnelheid negatief beïnvloeden en dat zou het redden van data weer in gevaar kunnen brengen.

De NIST-definitie van cloud wordt door bedrijven vaak vertaald in voordelen voor bedrijven. In de praktijk blijkt echter dat veel cloudaanbieders ‘directe beschikbaarheid’ en ‘flexibel op- en afschalen’ niet kunnen waarmaken. Bij iedere migratie naar de cloud is tijd nodig voor het migreren van data, het inrichten van de functionaliteiten van de cloudapplicatie en het integreren en koppelen van applicatiesDaarnaast hanteren veel cloudaanbieders voorwaarden waarbij je licenties per gebruiker per maand moet betalen, soms zelfs in pakketten met begrensde aantallen. Dat is begrijpelijk omdat ook de cloudaanbieder maatregelen moet nemen als een klant plotseling bijvoorbeeld het aantal gebruikers van een applicatie wil verdubbelen.

One size fits all

De belangrijkste eigenschap van cloudapplicaties is echter het standaardkarakter. Software-updates worden automatisch doorgevoerd en gelden voor iedereen. Omdat de software niet in eigen huis staat, kan je upgrades en updates niet negeren. De functionaliteiten zijn in de kern voor iedereen hetzelfde – bij het gebruik van cloudapplicaties geldt ‘one size fits all’, ook al zijn veel bedrijfsapplicaties zeer uitgebreid. Wanneer bedrijven bovenop de standaardmogelijkheden extra functionaliteiten willen, dan moeten ze toch weer kiezen voor extra applicaties, hetgeen de complexiteit van het IT-landschap weer vergroot.
En tot slot is er voor allerlei bedrijfsapplicaties een enorm omvangrijk aanbod aan cloudoplossingen aan het ontstaan, waarbij de verschillen in functionaliteit, maar ook de prijsdruk (kosten per gebruiker per maand) enorm zijn. Dat maakt de keuze lastig, niet op de laatste plaats omdat er naar verwachting de komende jaren een flinke shake-out zal plaatsvinden in deze markt.

Op het moment dat aanbieders van cloudapplicaties worden overgenomen, hun producten aanpassen of stopzetten of zelfs omvallen, staan klanten voor een probleem: ze kunnen dan in de situatie belanden dat ze in ijltempo op zoek naar een alternatief en in korte tijd een nieuwe integratie moeten organiseren. Met andere woorden: zorg voordat je naar de cloud gaat voor een plan B; naast het uitwijkcentrum wordt het tijd voor uitwijksoftware.

Van wie zijn mijn data? (2)

If it’s free, you’re the product. Dat geldt online voor het gebruik van social media platforms ­­zoals Facebook en Instagram, maar ook voor meer serieuze toepassingen zoals Google Gmail en WhatsApp. Consumenten zijn bereid om gratis diensten af te nemen in ruil voor data. Hoewel vrijwel niemand zicht op de precieze inhoud van die ruilverhouding heeft, neemt het aantal bedrijven toe dat consumenten aanmoedigt hun data te vermarkten. Over DIME, een Nederlands initiatief – en de nieuwe Europese privacy-verordening die in 2018 van kracht wordt.

dataDe net iets meer dan een miljard gebruikers van Facebook leveren het bedrijf van Zuckerberg een kwartaalomzet op van 5,4 miljard dollar en een operationeel resultaat van 2 miljard dollar (netto 1,5 miljard dollar, gegevens over het eerste kwartaal 2016). Die opbrengsten komen voor 97 procent uit de advertentiemarkt. Dat consumenten nog steeds weinig problemen hebben met het vermarkten van hun data zou je kunnen afleiden uit de groei van het aantal Facebookgebruikers: dat name afgelopen jaar toe met 154 miljoen gebruikers. Ook de advertentie-inkomsten van Facebook stegen procentueel gezien met double digits. Dat is ook het geval bij het moederbedrijf van Google, Alphabet, met een kwartaalwinst van 21,5 miljard dollar (een groei van 21 procent) en een nettowinst van 4,9 miljard dollar over 2015. De advertentie-inkomsten van Google stegen met 16 procent.
Facebook en Google zijn maar twee voorbeelden. Het social media landschap bestaat uit honderden toepassingen met een paar grote spelers en vaak is data hier het kapitaal.

Geld verdienen met data

Dime – Data is me – wil daar verandering in aanbrengen. “Verkoop je persoonlijke informatie, zorg ervoor dat deze up to date is en controleer waar je gegevens worden gebruikt (‘eerlijke data’) – aldus Dime. Dime is een initiatief van drie voormalige drie deeltijdstudenten aan de Media, Informatie en Communicatie-opleiding van de Hogeschool van Amsterdam. De bedenkers – Martijn van Moock, Aarnout Mettes en Mariska van Bohemen – werden tijdens de Prissma Pitch van 2013 beloond met een Award voor hun idee. Dat leverde een eerste bescheiden startkapitaal op, dat voor het drietal de aanzet was om het idee om te zetten in een start-up. Een jaar later zorgde een crowdfundingcampagne, bedoeld om het platform te kunnen ontwikkelen, voor 34 duizend euro aan extra kapitaal. “We konden daarbij niet meteen iets teruggeven – er werd bijvoorbeeld geen tastbaar product ontwikkeld. Het ging dus vooral om giften, afkomstig van ruim 130 mensen,” aldus Van Moock.

Consumenten

Dime is nu een aantal maanden live. Er zijn nu zo’n 600 consumenten aangemeld. Je staat bij Dime geen gegevens af, maar er wordt via een API een koppeling gemaakt tussen het Dime platform en Facebook, Instagram en Linkedin. De content die op deze platforms wordt gedeeld, komt bij Dime terecht.

Dime richt zich op twee groepen: mensen die gevoelig zijn voor het argument dat ze geld kunnen verdienen met hun data; en mensen die op zoek zijn naar een betere bestemming met betere controle over hun gedeelde data. “We willen ons in de werving van consumenten vooral richten op studenten, onder meer via de introductieperioden van universiteiten en hogescholen. Jongeren zijn nogal lui, het kost veel moeite om ze te mobiliseren, daarom hebben we nu een laagdrempelige aanmelding. Wat we vertellen is dat mensen de controle over hun persoonlijke gegevens kunnen terugwinnen: je beslist zelf welke gegevens bedrijven mogen gebruiken en je kunt er geld mee verdienen. Consumenten kunnen in hun profiel aangeven voor welk doel de data gebruikt mogen worden: voor marketing- of onderzoeksdoeleinden of om – op termijn – bepaalde bedrijven juist uit te sluiten. Dat soort features willen we testen. Het is niet ondenkbaar dat Dime ook gaat werken met het belonen van consumenten die handmatig bepaalde gegevens afstaan. Verder hangt het succes van Dime ook af van de bedrijven die voor ons kiezen.”

Bedrijven

Aan de andere kant kunnen bedrijven zich aanmelden en data kopen: denk aan mediabureaus en het MKB. “Bedrijven kunnen bij ons shoppen – bijvoorbeeld data kopen die betrekking hebben op inwoners van een bepaalde regio met een bepaald profiel. Denk aan iemand die op Facebook praat over Ajax en incheckt bij de Arena. Bedrijven krijgen deze data en zullen zich moeten houden aan de gebruiksdoelen en de gebruiksperiode – die is contractueel vastgelegd.”
De waarde die Dime wil toevoegen is dat bedrijven – adverteerders, mediabureaus – er bewust voor kunnen kiezen om te werken met data waarbij de consument heeft gekozen voor dat gebruik en waarbij er niet een set algemene voorwaarden van tientallen pagina’s hoeft te worden ontcijferd. “We willen een alternatief bieden: het gebruik van consumentendata kan ook op een goede manier. Dat zou organisaties als politieke partijen of NGO’s kunnen aanspreken.”

Controle

Desalniettemin kunnen partijen als Facebook nog steeds hun eigen gang gaan met de data die je deelt. De ‘Facebook-gebruiker’ krijgt bij Dime dus niet de controle terug, maar krijgt een klein stukje controle over een bepaald soort gebruik van specifieke data. De vraag is wat die controle voor de consument werkelijk inhoudt. Niet alleen het daadwerkelijk gebruik, maar ook de juiste hoogte van de afdracht is moeilijk te controleren. Dime heeft nog geen model ontwikkeld voor onafhankelijke audits.

Van Moock erkent dan ook dat Dime in aanbouw is. Past het precies bij wat consumenten willen of wordt juist slim ingespeeld op de privacy paradox? De doelgroep is slim gekozen: jongeren hebben een eventueel gebrek aan privacy nog niet ervaren en weten ook nog niet hoe gegevens een rol spelen in hun mogelijkheden (of beperkingen). Ze hebben nog geen ervaring opgedaan met de relatie tussen bestedingen, schulden, inkomen, bewijs daarvan en hypotheek.

Dime is niet de enige partij die een rol wil spelen in de wereldwijde datamarkt. In Nederland is naast Schluss ook Leaflead actief, dat consumenten zelf een profiel laat invullen en 20 procent van de opbrengsten – altijd een moeilijk te controleren begrip – deelt met de dataverstrekker. Ook in het buitenland zijn bedrijven ingesprongen op het monetariseren van data van consumenten. Luthresearch en Datacoup zijn actief in de VS en Powrofyou is een Britse speler die al een redelijk volume aan deelnemers heeft bereikt.

Wetgeving

Van Moock wijst op de nieuwe Europese wetgeving die in de maak is, en stelt dat DIME een beetje op de muziek vooruitloopt. Die nieuwe Europese privacy-verordening (officieel: Algemene Verordening Gegevensbescherming) is in mei 2016 gepubliceerd, maar er geldt nog twee jaar een overgangsrecht voordat de verordening daadwerkelijk gehandhaafd zal worden in de Europese lidstaten. Daarna vervallen de Nederlandse Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Wet Basisregistratie Personen. De verordening, die dus op 25 mei 2018 van kracht wordt, heeft grote invloed op organisaties die persoonsgegevens verwerken, waaronder aanbieders van gratis software die klantdata gebruiken voor advertentiedoeleinden. Organisaties zullen volgens de nieuwe regels altijd duidelijk inzichtelijk moeten hebben welke persoonsgegevens ze verwerken, waar deze zich bevinden en hoe deze definitief verwijderd kunnen worden; iets wat voor consumenten in heldere taal in privacy-verklaringen leesbaar moet zijn. Dit sluit aan op het recht om vergeten te worden, een nieuw recht in de verordening. Veel systemen en processen zullen op de nieuwe verordening aangepast moeten worden. De EU ziet hierbij een taak voor een Functionaris voor de Gegevensbescherming (FG) of Data Protection Officer (DPO). Voor sommige organisaties, waaronder organisaties die meer dan 250 werknemers hebben, zal een FG/DPO verplicht worden. De EU brengt ons op dit vlak dus strengere regels met een flinke impact.

EU onderzoek privacy social media
cashen met data? Onderzoek EU
EU onderzoek privacy
Cashen met data

Vorig jaar bleek uit onderzoek dat slechts 9 procent van de Nederlandse consumenten volledige controle ervaart over wat er online met hun gegevens gebeurt (zie bovenstaande beelden). Als je vraagt naar het vertrouwen in hoe verschillende organisaties omgaan met data, dan staan online bedrijven (zoekmachines, online sociale netwerken) onderaan. Maar vermoedelijk verandert de mindset over datagebruik eerder bij bedrijven dan bij consumenten, namelijk onder druk van nieuwe wetgeving. Dat lage vertrouwen bij consumenten staat haaks op de double digit groeicijfers van de grote online dataminers – Google, Facebook enzovoorts. Wat dit betekent voor het businessmodel van Dime en concullega’s – namelijk het monetariseren van data door consumenten zelf – zal pas na 2018 duidelijk worden.

Dit blog is het tweede deel van een serie over Personal Data Stores

Van wie zijn mijn data? (1)

personal data storeWanneer je vandaag de dag een nieuwe auto koopt, is het verstandig het koopcontract goed door te nemen. Niet alleen omdat daar is staat wat er onder de garantie valt, maar ook om te weten wat er bij de auto wordt geleverd. Je zult misschien geen reservewiel aantreffen, maar wel een heel pakket aan software – voor motormanagement, het monitoren van technische systemen en onderdelen en voor communicatie met de autofabrikant. Auto’s zijn computers op wielen. Ze worden geleverd met een IP-adres en een verzameling apps.

Of je nu een auto koopt of het ziekenhuis bezoekt, een Facebook-post plaatst, jezelf registreert als woningzoekende of je belastingformulier invult: je laat een set gegevens achter waarvan je meestal niet precies weet wat er mee gebeurt. Bedrijven en instellingen moeten zich aan de wet houden als het gaat om het registreren, opslaan, verwerken en delen van persoonsgegevens. De meeste bedrijven zijn zich zeer bewust van het bezit van deze data, zeker als er iets mis gaat. Burgers en consumenten hebben echter totaal geen overzicht wie beschikt over welke gegevens. Naarmate we ouder worden, doen we zaken met meer en meer partijen. Wie weet bijvoorbeeld nog wat hij tien jaar geleden precies met welke websites heeft gedeeld?

Internet teruggeven aan de gebruiker

Schlussschluss, een Nederlandse startup, heeft als doel het internet weer terug te geven aan de gebruiker. Daarmee is Schluss eerder een beweging dan een bedrijf of organisatie, zegt Marie-Jose Hoefmans, een van de initiatiefnemers. Het klinkt als een extreem ambitieuze doelstelling, want de Schluss-benadering houdt in dat bedrijven en instellingen klantgerelateerde data niet langer binnen de muren van hun eigen organisatie (of datacenter) opslaan. Concreet voorbeeld: een online retailer zoals bol.com zou de klantgegevens opslaan op het platform van Schluss; bol.com klanten bepalen via hun Schluss-account of het bedrijf bepaalde transactiegegevens (denk aan een bestelling of betaling) mag koppelen aan de persoonlijke gegevens, bijvoorbeeld om de klant te kunnen benaderen met relevante aanbiedingen. Schluss noemt dit een ‘data-deal’, waarbij bedrijven profiteren van een altijd up to date CRM en beter gewapend zijn tegen datalekken. De consument heeft de mogelijkheid om bepaalde informatie ‘terug te trekken’. Dit model kan je ook toepassen op zorgverzekeraars, autofabrikanten en nutsbedrijven. De beslissing van de consument om data te delen met een bedrijf, aldus Hoefmans, zal vooral afhangen van de toegevoegde waarde die het bedrijf er tegenover zet. “Niet value for money, maar value for data.”

Een andere blik op persoonlijke data

Schluss moet twee barrières overwinnen. Op de eerste plaats zullen consumenten zich bewust moeten worden van de waarde van hun data – en bereid zijn iets te veranderen in hun datahuishouding. En op de tweede plaats moeten bedrijven anders over data gaan denken. Hoefmans is overtuigd dat de attitude van mensen over privacy aan het veranderen is. “Mensen vragen zich af wat er allemaal gebeurt met gegevens van hen die overal verspreid zijn. Mensen denken dat er geen weg meer terug is, maar die is er wel degelijk. Aan de andere kant zijn er ook bedrijven die zich realiseren dat klanten zich afvragen wat ze met hun gegevens doen. Dat kan voor bedrijven een nieuwe value proposition zijn: maak maar duidelijk welke gegevens je met ons wil delen. Bedrijven zullen vervolgens de toegevoegde waarde van dat delen moeten laten zien.”

De privacy paradox

Uit onderzoek van TNO blijkt inderdaad dat mensen zich bezighouden met privacy-vraagstukken. Maar aan de andere kant stelt TNO ook onomwonden vast dat de privacy paradox bestaat: mensen zeggen privacy belangrijk te vinden, maar handelen er niet naar. In veel gevallen maken consumenten een afgewogen keuze over het delen van persoonsgegevens: de context waarin gegevens worden gedeeld en wat daar tegenover staat is van belang bij de keuze. Als alleen een commerciële partij er geld mee verdient, is er meer weerstand en worden er, indien mogelijk, geen gegevens gedeeld. Die privacy paradox komt ook naar voren in recenter onderzoek in opdracht van Kaspersky Lab. Daaruit blijkt dat studenten het belangrijk vinden om hun online privacy te beschermen, maar dat ze veel maatregelen niet toepassen. Zo worden wachtwoorden niet regelmatig vernieuwd en gebruiken veel studenten onbeveiligde Wi-Fi-verbindingen. Ook onderschatten studenten de juridische mogelijkheden van werkgevers om mee te kijken met werkgebonden communicatie op het moment dat je als werknemer devices van het bedrijf gebruikt. En slechts 9 procent weet wat de Wet Meldplicht Datalekken inhoudt.

TNO: delen van data

TNO: behoefte aan controle privacy

Het concept van Schluss is niet uniek. Qiy lanceerde in 2007 een vergelijkbaar concept. Ook ANWB heeft een digikluis voor haar leden geïntroduceerd. Het argument van de ANWB was daarbij om bij een ongeval de administratieve rompslomp te beperken: een groot deel van de gegevens staat dan al klaar. Ook in de zorgsector is efficiency en kwaliteit een reden om data centraal op te slaan, denk aan het landelijk EPD – dat nog niet is ingevoerd; zorginstellingen werken nu met lokale systemen. Centrale dataopslag lijkt handig en efficiënt, maar roept vooral vragen op over privacy. Juist dat laatste wil Schluss tackelen door het mogelijk te maken dat het individu de eigen data beheert.

Digitale transformatie

Die variant op selfservice past helemaal bij de tijd, maar komt misschien op een ongelukkig moment. Bijna alle bedrijven gaan op dit moment door een digitale transformatie heen: ze moeten, om sneller te kunnen inspelen om veranderende omstandigheden hun IT-landschap moderniseren. De meeste bedrijven voeren innovaties door aan de voorkant (zodat klanten van nieuwe diensten gebruik kunnen maken) maar de achterkant – de kernsystemen – zijn vaak tientallen jaren oud. Bedrijven en instellingen staan daarom voor de uitdaging deze systemen te vervangen en tegelijkertijd kosten te reduceren en de operatie te flexibiliseren. Cloud computing is daarbij het platform van de toekomst, maar dat betekent meestal dat naast software ook data de bedrijfsmuren verlaten. In de boardroom bestaat een voorkeur voor private cloud oplossingen, zodat privacygevoelige data veiliggesteld zijn. Een private cloud is niets anders dan ‘jouw data op de computer van een ander’ en ook het Schluss concept zou hier onderdeel van uit kunnen maken. Juist omdat data steeds meer wordt erkend als het nieuwe kapitaal, zou Schluss op dit moment een te grote stap kunnen zijn. Je IT-landschap compleet vernieuwen, kiezen voor nieuwe technologie, afstappen van oude kernsystemen: de CIO heeft momenteel al genoeg aan zijn hoofd. Aan de business uitleggen dat je de zeggenschap over het gebruik van data moet terug geven aan de consument is wellicht te veel gevraagd.

Op weg naar single sign-on

Schluss staat nog aan het begin van zijn ontwikkeling, zo erkent Hoefmans. Op dit moment biedt Schluss de mogelijkheid om een account aan te maken waarbij je verschillende soorten persoonlijke en contact gegevens met anderen kunt delen. Je houdt het overzicht en kunt gegevens ook weer terughalen; het levert je een realtime en up to date adresboek op. Het is een stap waarmee Schluss de beweging ‘om het internet te veranderen’ wil opbouwen met gebruikers. Voor dat hogere doel is massa nodig, aldus Hoefmans. Een volgende stap is dat Schluss gaat functioneren als een veilige single sign-on: deze fase moet binnen een half jaar gerealiseerd zijn; het volgende doel is dat je met een Schluss-plugin in je browser overal kunt inloggen net zoals je dat nu ook met je Facebook- of Google-account kunt. En de derde stap is dat bedrijven hun klantgegevens bij Schluss gaan opslaan. Een bedrijf dat gebruik gaat maken van Schluss, zal een deel van de klantgegevens in het Schluss-platform moeten gaan opslaan. Daarom is Schluss ook in gesprek met verschillende partijen.

Kansen

Een daarvan is Tippiq, een initiatief van netbeheerder Alliander waarmee consumenten kunnen zien wat er rondom hun huisadres gebeurt. Tippiq werkt samen met partners zoal Peerby (deelplatform voor spullen), Snappcar (deelplatform voor auto’s) en Dinst (platform voor zzp’ers). Ook ANWB en Zilveren Kruis Achmea zijn geïnteresseerd in het model van Schluss, maar vinden het nog te vroeg om stappen te zetten, aldus Hoefmans. Verder ziet zij kansen bij nieuwe spelers in de financiële dienstverlening en bij nieuw op te zetten social media platforms waarbij niet de handel in informatie voorop staat.

Dit blog is het eerste deel van een serie over Personal Data Stores

Een robot waar je wat aan hebt

cozmo
Cozmo

Alexa, Siri, Cortana: deze virtuele agents lijken misschien veelzijdiger dan een one trick pony zoals een TomTom, maar echt slim zijn ze niet. Bovendien schuifelen ze niet gezellig door je huis, maar wonen ze in je smartphone. Een echte robot moet echt luisteren, echte vragen beantwoorden en echte klusjes doen. Handen uit de mouwen!

zenbo
Zenbo

Er wordt hard gewerkt aan robots waarbij een intelligent brein is verpakt in een aantrekkelijke vorm. Jibo bevindt zich onderaan in de rangorde en is wat Wired noemt een soort bloemenvaas. Het apparaat kost circa 750 dollar en is in staat een ‘persoonlijkheid te ontwikkelen en verschillende emoties uit te drukken.’ Jibo maakt gebruik van – hoe kan het ook anders – kunstmatige intelligentie, gezichtsherkenning en spraakherkenning. De bedenkers van Cozmo zijn qua intelligentie en design een stap verder gegaan. Cozmo lijkt een beetje op een figuurtje uit de animatiefilm Cars: het is een autootje met een gezicht. De makers van Cozmo (een deel van het ontwikkelteam komt bij Pixar vandaan) kozen nadrukkelijk voor een robot met persoonlijkheid. Cozmo is speels en nieuwsgierig en gaat graag de interactie aan. Daarvoor is wel een smartphone nodig, want hoewel Cozmo beschikt over allerlei sensoren, zit de denkkracht in een smartphone app. Die app stuurt informatie terug naar Cozmo, die vervolgens in actie komt. Dat maakt Cozmo relatief slim, want gemakkelijk van upgrades te voorzien en te debuggen. Ook Zenbo ziet er nog een beetje speelgoedachtig uit, maar is bedoeld voor het meer serieuze werk en heeft volgens producent Asus de potentie om een volwaardig gezinslid te worden. Zenbo heeft geen ledematen, maar wel een stel wielen net als Cozmo en kan je dus niet volgen als je de trap op of af gaat.

De robot als werkpaard

Jibo, Cozmo en Zenbo zijn meer kenniswerkers dan klusjesmannen. Ze hebben alle drie het vermogen een gelaatsuitdrukking te laten zien (op een scherm weliswaar) en gaan daarmee een stap verder dan Nao. Zitten we te wachten op meewarig kijkende robots? Of hebben we liever een werkpaard zonder sociale vaardigheden? Ook Nao, hoewel voorzien van ledematen, kan door zijn bescheiden omvang nauwelijks fysieke taken uitvoeren. Dan is Asimo van Honda de eerstvolgende kanshebber: die kan de trap oplopen en een kopje koffie uitserveren, maar na een uur is zijn accu leeg. Voor zijn aankoopprijs van 2,5 miljoen dollar kan je ook een aardige hofhouding inhuren, maar Asimo vraagt geen loon.
Voor de echte werkpaarden moet je bij Boston Dynamics zijn. Dit bedrijf ontwikkelt in hoog tempo robots die tot steeds meer in staat zijn – een van de redenen waarom eigenaar Google er vanaf wil. Waren de eerste werkpaarden van het bedrijf lompe muilezels, met SpotMini hebben de techneuten een soort hond ontwikkeld die niet blaft, maar wel verschillende klusjes kan opknappen. SpotMini heeft ook een grotere broer die met je mee kan rennen tijdens het joggen. Maar echt sympathiek zien ze er niet uit. Dan doet Kawada het beter met de HRP-4, al verraadt deze naam dat het niet om een model gaat waarmee het hart van de consument moet worden gewonnen.

De toekomst van robots

Elon Musk begrijpt als geen ander dat technologie niet onze vijand moet worden. Met name bij robots kan het uncanny valley verschijnsel optreden: als robots te veel op mensen gaan lijken, worden ze angstaanjagend. Musk sprak eerder zijn zorgen uit over de groeiende macht van kunstmatige intelligentie: als die sterker wordt dan de menselijke intelligentie, hebben wij het niet meer voor het zeggen. Hij heeft zich daarom ten doel gesteld een huishoudrobot te ontwikkelen die je met spraak kunt aansturen en die de interactie aangaat als iets niet duidelijk is. Met andere woorden, Musk wil de intelligentie combineren met fysieke mogelijkheden.
Juist door het maken van (nieuwe) combinaties ontstaat innovatie. Robots bevolken al decennia onze fabrieken en slimme systemen bepalen wat we op het internet zien. Er liggen nog veel combinaties in het verschiet als verschillende facetten van robots verbeteren.

1. Energie

Robots zullen hun fysieke mogelijkheden aanzienlijk vergroten als ze efficiënter omgaan met energie. Bijvoorbeeld door energie vooral te gebruiken voor fysieke handelingen en rekenkracht uit de cloud te halen. Ook de energiebronnen zelf zullen steeds efficiënter worden. Beide ontwikkelingen gecombineerd vergroten – net als bij elektrische auto’s – de actieradius.

2. Intelligentie

Voor ‘intelligentie’ is rekenkracht een vereiste: kennis kan van het web worden geplukt of uit een database zoals Watson doet. Voor effectieve interactie en succesvolle integratie in de samenleving met mensen is het kunnen omgaan met natuurlijke taal en het kunnen duiden van emoties een pluspunt, iets waaraan IBM via Watson mee bezig is. Sony zou werken aan een robot die zelfs emotionele banden zou kunnen vormen. Daarnaast moeten algoritmen en analytische software er voor zorgen dat systemen sneller grote hoeveelheden informatie kunnen verwerken: bijvoorbeeld de input van verschillende sensoren. Darpas, de technologietak van het Amerikaanse leger, werkt aan een visueel waarnemingssysteem waarmee om voorwerpen heen gekeken kan worden. Dat systeem moet wel op een drone of robot worden bevestigd, maar het beeld zelf kan weergegeven worden in een VR-bril.

3. Motoriek

De bewegingsmogelijkheden van een robot worden in de robotica aangeduid met degrees of freedom (DOF). Een DOF is een beweging over een as (als in een eenvoudig gewricht, bijvoorbeeld omhoog/omlaag). Menselijke robots beschikken over zes DOF per arm, vijf tot zes DOF per been, en vaak een aantal DOF in torso en nek, totaal dertig DOF of meer. Robots die draaibare polsen en apart beweegbare vingers hebben, komen uit op hoge DOF-scores. Hoge DOF-scores zijn niet altijd nodig om bepaalde taken goed uit te kunnen voeren. De 3D builder, ontwikkeld door BAM en Universe Architecture kan vormvrij printen, maar heeft voldoende aan 6 DOF. Een humanoide robot die in huis moet gaan helpen, is wel gebaat bij ‘fijne motoriek’, inclusief tastzin

4. Collectieve toepassingen

Robots kunnen ook beter worden als de combinatie zoeken in het collectief, ofwel opereren in swarms of zwermen. Het laten samenwerken van verschillende gedeeltelijk autonome systemen is al toegepast bij platooning – het in een groepsverband laten rijden van vrachtauto’s. De sensoren van het eerste voertuig helpen de andere voertuigen in de rij; het collectief zorgt voor minder brandstofverbruik. De onderdelen van de groep kunnen ook zelfstandig functioneren, maar verliezen daarmee een deel van hun informatie.

5. Prijs

makerarmit-1Voor industriële toepassingen is de inzet van robots een business case. Om robots een plek in ons dagelijks leven te geven als assistent of als speelgoed moet de prijs binnen handbereik van consumenten liggen. De kosten van 3D printers zijn al enorm gedaald en steeds vaker wordt daarbij gebruik gemaakt van robottechnologie – zoals bij de Makerarm, een robotarm die je op de keukentafel kunt bevestigen en die nog geen 2.000 dollar kost.

Banenverlies

Volgens onderzoeksbureau Forrester kan de komende tien jaar 16 procent van de Amerikaanse banen overgenomen worden door een robot of een kunstmatig intelligent systeem. Vooral administratief personeel kan zich het beste maar laten omscholen tot robotmonteur. Want hoe meer degrees of freedom, hoe sneller er gewrichtsklachten ontstaan. Toch is het moeilijk te bepalen of deze inschatting reëel is. Fysieke robots worden nu al volop ingezet in verschillende productieprocessen: automotive, levensmiddelen. Wanneer robots werkelijk slimmer worden, kunnen productieprocessen meer ‘agile’ worden: vaker en sneller veranderen, waarmee maatwerk beter mogelijk wordt. Ook hier leiden combinaties tot efficiëntere ketens: robots kunnen van elkaar leren, fouten herstellen en taken verdelen. Daarmee komen ze eerder in de buurt van een kleine ambachtelijke werkplaats dan een grootschalige gestandaardiseerde productieomgeving. Het belangrijkste verschil met het oude concept ‘ambacht’ is dat vernieuwing en verandering in het DNA van de robot zitten.

Privacy is de nieuwe creditcard

If it’s free, you’re the product. We zijn er aan gewend gratis diensten af te nemen in ruil voor data. We hebben inmiddels geen idee meer wie welke informatie over ons bezit, laat staan wie er wat mee kan doen. Laat dat nu net de kern van privacy zijn: zelf in control zijn over informatie die over jou gaat. Het internet of things gaat op dit vlak voor een stroomversnelling zorgen. Want de dingen om ons heen vertellen veel over wie we zijn en wat we doen. Privacy verandert van een grondrecht in een betaalmiddel.

fridge camera privacyHet internet of things, wordt dat wat? Of we over minder dan vier jaar (in 2020) 50 tot 100 miljard connected apparaten hebben, zal moeten blijken. Maar zo langzamerhand begint zich iets af te tekenen. Telecombedrijven bouwen aan verschillende LoRa-netwerken waarmee sensoren kunnen communiceren, Vitens werkt aan een slim waterleidingnet, de vliegtuigkoffer wordt ‘connected’. Samsung introduceerde begin dit jaar de Family Hub Refrigerator die foto’s van het interieur deelt met de gebruikers, zodat je op je smartphone kunt zien wat er in huis is. En ANWB is een van de eerste verzekeraars die de waarde van data inziet als stuurmiddel voor zowel sales als claims. Bedrijven gaan gedragsdata koppelen aan de prijs van diensten en producten. Ofwel: data vertegenwoordigen financiële waarde.

If it’s free, you’re the product

Die financiële waarde was er al wel, maar merken we nog niet direct in onze portemonnee. Data omzetten in financiële waarde is voor de consument vrijwel nooit een verdienmodel, het is een kortingsmodel. Het afstaan van data kost ons geen geld en levert evenmin cash op: denk aan Google, Facebook, Twitter en alle andere vormen van ‘gratis’ software, ‘gratis’ wifi en ‘gratis’ content. Over het algemeen geldt; if it is free, you are the product. Belangrijk daarbij is dat je als consument steeds een keuze hebt: je kunt ook stoppen met het gebruik van het gratis product (en kiezen voor een betaalde variant). Toch ontstaat na verloop van tijd een soort vendor lock in – een vorm van afhankelijkheid. Veranderen kost tijd, moeite en wellicht ook geld. De ruilverhouding – data voor gratis diensten – is dus minder gebalanceerd dan het lijkt. Data is een betaalmiddel, maar wel op basis van eenrichtingsverkeer.

Privacy-rechten bestaan nog maar net

Privacy lijkt een begrip ‘uit de oudheid’; we vinden het zo vanzelfsprekend dat we volstrekt niet bang zijn om er iets van af te staan. Maar de waarheid is dat we nog maar kort ervaring hebben met privacy. Privacy-bepalingen zijn pas in 1983 vastgelegd in de grondwet. Privacy is een individueel en persoonlijk recht. Het gaat om controle over persoonlijke informatie die je wel of niet wil delen. Dat is niet alleen iets wat een ander over jou weet zonder dat je er erg in hebt; het kan ook zijn dat een ander jou lastig valt omdat hij informatie over je heeft. ‘Alleen’ zijn of met rust worden gelaten is ook een vorm van privacy. Het gaat dus niet om ‘ik heb niets te verbergen’, het is eerder dat een ander bepaalt of jij iets te verbergen hebt.

Privacy is primair gekoppeld aan mensen. Als ook gebruiksvoorwerpen (objecten) informatie gaan afstaan over ons gedrag, zijn wij niet langer zelf degene die informatie afstaat. De handeling om informatie af te staan wordt dan overgenomen door een ‘connected object’. Het wordt dan belangrijk dat we over een interface beschikken waarmee we het datadelen kunnen zien en besturen – zoals bij een computer, of nog praktischer, bij de privacy-instellingen van Facebook. Maar bij veel connected objecten is het datadelen een proces dat non stop en onzichtbaar verloopt. Denk aan een slimme thermostaat of andere domotica.

Privacy ontwikkelt zich onvoorzien

Met privacy- en securitytools kan je regelen wie bij welke informatie kan (of niet). Privacy gaat verder dan alleen het hier en nu: dat gaat ook over de tijdspanne waarover je data opslaat. Met het verstrijken van de tijd kunnen allerlei omstandigheden veranderen. Allereerst kunnen wetten en regels veranderen, ook buiten je gezichtsveld. Zo kan de Amerikaanse overheid bij data van bepaalde ANWB-verzekerden, omdat deze worden opgeslagen in de Microsoft cloud. Maar het is lastig voor een ANWB-lid om te zien of de Amerikaanse overheid ook gebruik maakt van dat recht. Met een nieuw kabinet in ons land kunnen bestaande privacy-rechten worden afgezwakt of kan het werkingsgebied van data-verzamelende systemen worden uitgebreid (function creep). Ook ‘normaal gedrag’ kan met het verstrijken van de tijd een andere connotatie krijgen. Gedrag dat we nu als gewoon beschouwen, maakt dat we ons weinig bezwaard voelen om er nu informatie over te delen. Toen Facebook aankondigde te gaan werken met gezichtsherkenning en ongevraagd taggen, kregen de in een eerder stadium geplaatste reis- en groepsfoto’s op Facebook plotseling een heel ander karakter.

Wat je aan persoonlijke informatie afstaat krijg je nooit meer terug. Welingelichte IT’ers weten dat ‘anonieme’ data niet meer bestaan. Ook ‘gewiste’ gegevens zijn met een klein beetje moeite terug te halen zolang geheugendragers niet worden vernietigd. Veel veranderingen in onze samenleving gaan met kleine stapjes tegelijk. Onze overheid is gek op data en ook bedrijven beschouwen data als een vorm van kapitaal. Technologische innovaties zorgen er voor dat we ongemerkt steeds meer data afstaan en daarmee dat het gedeelte ‘wat van onszelf is’ steeds kleiner wordt.

Internet of things: internet van onzichtbaarheden

Slimme apparaten hebben niet altijd een gebruikersinterface of deze is beperkt tot een app, waarmee je echter niet kunt zien wat het apparaat doet. Dat maakt het vrijwel onmogelijk om te zien hoe systemen veranderen. Veel connected systemen ontvangen automatische updates, of worden ‘gevoed’ door informatie die ze ontvangen; maar wat gebruikers in ieder geval niet kunnen zien is of het apparaat goed beveiligd is. Connected devices zonder interface of scherm geven geen waarschuwing af als ze malware bevatten of als er indringers proberen binnen te komen. Daarom noemde ik het internet of things eind 2013 al het internet van onzichtbaarheden.

Wie heeft er nog overzicht?

privacyDie onzichtbaarheid zorgt ook voor onverschilligheid, maar die wordt ook gevoed door de toenemende complexiteit. Voor een normaal mens is het al ingewikkeld om alle logingegevens veilig bij te houden. Laat staan dat we weten welke gegevens we ooit hebben afgestaan aan bedrijven en overheden, en welke bedrijven bij onze gegevens kunnen. Daarbij gaat het zowel om tijd (na enige tijd weten we niet meer, wat en hoe) als om aantallen (het aantal bedrijven waar we gegevens achter laten, groeit). Simpel voorbeeld: weet je als 45-jarige met welke ziektekostenverzekeraars je de afgelopen vijftien jaar zaken hebt gedaan? Of weet je als 35-jarige hoeveel ‘persoonlijke accounts’ (persoonlijke gegevens, login en wachtwoord) je hebt gecreëerd? Met het internet of things komen daar apparaten bij, die niet alleen het aantal te beveiligen verbindingen vergroten, maar ook het aantal datastromen. John Matherly, oprichter van Shodan, een zoekmachine voor connected things, stelt: “Besluiten rond IoT worden vooral gedreven door mogelijkheden en features. Er lijkt totaal geen rekening te worden gehouden met de security- en privacy-gevolgen die IoT met zich meebrengt.

De optelsom: onbalans neemt toe

Connected devices staan 24/7 ‘aan’ en verzamelen stuk voor stuk data, ook op momenten dat je daar niet bij stil staat. Hoe meer apparaten met elkaar verbonden zijn en via sensoren data verzenden, hoe gedetailleerder het beeld is dat van iemand kan worden gecreëerd. Bedrijven, instellingen en overheden zorgen er voor te kunnen beschikken over die gegevens die nodig zijn voor hun processen. Meestal komt dat neer op het eenmalig afstaan van bepaalde gegevens voor een bepaald gebruiksdoel. Als individu weet je niet precies welke informatie bij de ander ligt, laat staan dat je er toegang toe kunt krijgen. Bij ieder individu speelt deze achterstand honderden malen een rol, namelijk bij alle partijen waar dat individu mee te maken heeft of heeft gehad: overheidsinstellingen, scholen, ziekenhuizen, huisartsen, de gemeenten in verschillende woonplaatsen, verzekeraars, sportclubs, fysieke winkels met klantkaarten, online shops, social media, internet service providers…. Tel hier het internet of things bij op en de uitgaande informatiestroom neemt duizelingwekkende vormen aan. Die wordt namelijk realtime en permanent. Iets om over na te denken wanneer je weer een connected thing aan je verzameling toevoegt, met welke goede reden dan ook.

Wie kijkt mee met uw autoritje?

Data makes the world go round – dat moeten ze bij ANWB ook bedacht hebben. De vier miljoen leden (de grootste vereniging van Nederland) waaronder een groot aantal autobezitters zijn in potentie een enorme bron van data. Datadriven businessmodellen zijn dus interessant voor ANWB. Dat betekent wel dat je vat moet krijgen op het gedrag van de individuele klant: zijn doen en laten, bewegingen, aankopen en andere interacties. Online retail biedt daartoe alle kansen – een klant die in een fysieke winkel komt, kan anoniem blijven – en daarnaast bieden mobiele apps veel mogelijkheden om interactie aan te gaan. Een ‘connected’ verzekeringsproduct is interessant: je verzamelt data terwijl je als verzekeraar meekijkt met de bestuurder. 

Connected car: interessant voor verzekeraars

Ook de nieuwste app van ANWB bevindt zich op de smartphone, maar heeft een interessant ‘hulpmiddel’. Bij de kort geleden nieuw verizon-delphigeïntroduceerde verzekering ‘veilig rijden’ krijgt de verzekerde een ‘stick’ die op de OBD-poort van iedere moderne auto kan worden aangesloten. Dat apparaatje verzamelt gegevens over rijgedrag en op basis van algoritmen wordt vervolgens een rijstijl-score berekend die de basis vormt voor de premiehoogte. Via de bijbehorende app krijgt de verzekerde inzicht in (en tips voor) het rijgedrag.

ANWB is niet de eerste partij die met een dergelijke ‘connected car verzekering’ komt. In Nederland heeft Kroodle, een startup van Aegon, het ook al geprobeerd. Ook in België is begin dit jaar een pilot gestart door Corona Direct, een online verzekeraar. En wanneer je op het internet zoekt, blijkt dat er al tientallen serviceproviders zijn die voor particulieren en bedrijven de infrastructuur leveren om gebruik te maken van data die de auto genereert.

Ook ANWB heeft de veilig rijden verzekering niet helemaal zelf bedacht: er wordt samengewerkt met het Britse Ingenie, waarmee ANWB een vijfjarige licentieovereenkomst heeft gesloten na een pilotperiode met 1000 proefkonijnen. Ingenie levert de hardware, de analytics en algoritmen, ANWB-dochter Unigarant zorgt voor het verzekeringsgedeelte.

Hoe werkt de Ingenie-stick?

Verzekerden krijgen een dongel die op de OBD-poort van de auto wordt aangesloten. De rijstijl bepaalt ANWB aan de hand van vier verzekeringsproductonderdelen: de rijsnelheid, de manier van optrekken en remmen en de wijze waarop bochten worden genomen. De rijstijl wordt herleidt tot een korting (of malus) op de premie; ook het tijdstip waarop je rijdt is mede bepalend voor de premiehoogte. Om gerichte feedback te kunnen geven op het onderdeel snelheid, moet de snelheidslimiet bekend zijn van de weg waarop de verzekerde rijdt. Daarom zit er ook een GPS-module in de dongel die de locatiegegevens levert. Daarnaast zal er ook een accelerometer in de dongel aanwezig moeten zijn – nodig om versnelling te kunnen waarnemen. Of met alle hardware en software veilig rijden kan worden gemonitord is de vraag; een noodstop maken voor een plotseling overstekend kind lijkt me noodzakelijk, maar veilig is het niet.

Een tweede smartphone in je auto

De data die de ANWB-stick verzamelt, blijven eigendom van de verzekerde, aldus ANWB. Je kunt zelf je gegevens inzien, maar de locatiegegevens (wie wanneer waar rijdt) zijn niet zichtbaar in het persoonlijke account van de app. De dongel die ANWB gebruikt is in feite een smartphone zonder camera en gespreksfunctie. De meeste automobilisten hebben al een smartphone aan boord en die geeft zeer frequent de GPS-informatie door aan de zendmasten in de omgeving. Met deze informatie laadt Google onder andere zijn dynamische verkeersinformatie in Google Maps. Telecomproviders beschikken ook over deze geo-informatie. De smartphone stelt ook gemeenten en bedrijven in grote steden in staat om je doorlopend te volgen. Citytraffic is één van de bedrijven die burgers via hun smartphone volgt. Het bedrijf werkt samen met dertig gemeenten, waaronder Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De verzamelde data wordt verkocht aan onder andere gemeenten en winkels, aldus RTL Z, zonder dat burgers hiervan op de hoogte zijn. Dat gebrek aan transparantie speelt ook bij de nieuwe verzekering van ANWB.

Een beetje transparant bestaat niet

ANWB is bij dit verzekeringsproduct niet volledig transparant in de wijze waarop data worden verzameld en welke data worden verzameld. ANWB is er helder over: data worden niet met derden gedeeld – tenzij er een vermoeden is voor fraude of een poging tot fraude, of wanneer ANWB via een gerechtelijk bevel worden gevraagd de gegevens beschikbaar te stellen aan politie of justitie. Ook de gangbare bewaartermijn van data (7 jaar voor verzekeraars) roept vragen op. “Wij kunnen afwijken van het bovenstaande op het moment dat er zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan. Hierbij kun je denken aan een auto-ongeluk, diefstal, vermoeden van fraude of een juridisch onderzoek.” Je kunt wel een verzoek doen om de gegevens te verwijderen, maar aangezien de gegevens niet op jouw persoonlijke apparaat, maar in de Microsoft cloud staan, heb je hier geen zicht op. In het privacy statement wordt gesteld: “Buitenlandse inlichtingendiensten mogen volgens de wet in de gegevens in de database inzien.” Een beetje transparant bestaat niet, iets wat ook Sander Klous, hoogleraar big data aan de Universiteit van Amsterdam en tevens werkzaam bij KPMG, in een artikel in NRC Handelsblad benadrukt.

Welke technologie wordt gebruikt?

Verder is ANWB niet transparant over de gebruikte technologie. Uit de voorwaarden kan je opmaken dat ANWB weet of de dongel wel of niet is aangesloten. Kroodle ontdekte dat rijders in het weekend (dan is het autorijden verzekeringstechnisch gezien duurder) de dongel loskoppelden. ANWB vermeldt echter niet dat de stick ook een GPS-module bevat die locatiegegevens van de auto doorgeeft. Technologiepartner Ingenie geeft op de eigen website wel informatie over de gebruikte technologie in de black box: “The ingenie box is a self-contained unit the size of a smartphone that includes a:

  • GPS unit which captures when and where the car is driven
  • high frequency motion sensor which captures how the car is driven
  • SIM card which is used to transmit the data
Privacy: van individu naar object

iphone6-scoreDe connected car roept uiteraard privacy-vragen op, maar in het geval van de connected car ontstaat een nieuw probleem. Privacy is een individueel en persoonsgebonden fenomeen, zo benadrukt ook Danny Mekic, die het nieuwe ANWB-product betitelt als “Big Brother Verzekering” (in een artikel dat op 21 juni in het AD verscheen). Met de connected car wordt privacy enerzijds overgeheveld naar de auto en anderzijds naar derden. Of in de woorden van ANWB: “Iedereen die ermee rijdt, bepaalt de rijstijl. U bent zelf verantwoordelijk om andere bestuurders van uw auto hierover te vertellen. Let op: rijd iemand anders roekeloos met uw auto? Dan heeft dat gevolgen voor uw rijscore.” Autodelen, bijvoorbeeld via Snappcar, wordt zo lastig. Een tweede rijder, bijvoorbeeld je partner, kan in de app zien hoe je rijdt en andersom. Vervang partner door werkgever en leg dan nog maar eens uit dat je zo hard optrok omdat je op tijd bij je baas moest zijn. Privacy koppelen aan individueel gedrag is prima, maar in het geval van de connected car is het gekoppeld aan een voorwerp waarvan meerdere mensen gebruik kunnen maken.

Ook de distributie van data over een gehele keten (de auto, ANWB, Unigarant, Ingenie, Microsoft) roept vragen op. De balans is zoek: alle ruwe data gaan naar verschillende partijen, maar de gebruiker heeft alleen een beperkt dashboard. Ook ANWB kan gebruik maken van de data die haar dochter Unigarant verzamelt.

Data is geld waard

Helaas is het niet zo dat je direct de vruchten kunt plukken van je nieuwe rijstijl. Uit de algemene voorwaarden blijkt dat je begint bij een standaardkorting; na een periode van drie maanden bepaalt de rijscore je werkelijke korting. Dat kan er toe leiden dat je premie niet verandert, of dat je premie terug krijgt of moet bijbetalen. Een korting kan dus ook negatief zijn. Ben je, als je opzegt, nog welkom bij de gewone verzekering van Unigarant? Je rijscore kan er ook toe leiden dat je verzekering wordt opgezegd. Begrijpelijk vanuit het perspectief van een aanbieder van een ‘datadriven’ verzekering, maar in deze constructie is het de autorijder die in ruil voor data mogelijk korting krijgt zonder dat precies duidelijk is hoe de onderliggende mechanismen werken. Het is een groot verschil of je tandenborstel communiceert met je ziektekostenverzekeraar over poetsgedrag of dat je een uitgebreide en gevoelige dataset afstaat voor een korting op je autoverzekering.

Danny Mekic stelt in zijn artikel dat ANWB enkele jaren geleden nog tegen rekeningrijden en de kilometerheffing was, omdat dat de privacy van de automobilist in gevaar zou brengen. “Maar nu zijn ze getransformeerd tot een wolf in schaapskleren die het ‘datagraaien’ op een hele sympathieke manier weet te verkopen: wie kan nou tegen de ‘ANWB Veilig Rijden Autoverzekering’ zijn, zoals ze hun orwelliaanse verzekering hebben gedoopt?”

Consument in control over persoonlijke data

De consument hoeft natuurlijk niet te kiezen voor korting in ruil voor data. Een gewone autoverzekering werkt ook op basis van ‘goed gedrag’, namelijk de no-claim korting. Het is echter de vraag wanneer deze variant door verzekeraars wordt ingeruild voor het datadriven model.

Wil je toch profiteren van de data die je auto produceert, dan zijn er allerlei standalone oplossingen die de auto laten communiceren met je telefoon, tablet of laptop, waarbij je vanaf dat apparaat zelf kiezen wat je met de data doet. Dat is ook het vertrekpunt van een concept als Schluss. Privacy begint bij persoonlijke controle over welke data je deelt.

Retail-race: de driedubbele uitdaging van Blokker

Blokker wordt vaak in één adem genoemd met andere klassieke retail-bedrijven die in zwaar weer verkeren, het loodje leggen of net overleven. Toch past Blokker niet helemaal in het rijtje van Perry Sport, Polare, V&D, DA en Macintosh. Blokker heeft niet alleen last van de laat ingezette digitale transformatie. Ook op het vlak van governance, opvolging en sociale innovatie heeft het familiebedrijf steken laten vallen.

In een uitgebreid artikel in NRC Handelsblad van 21 mei 2016 schetsen journalisten Teri van der Heijden en Barbara Rijlaarsdam een tamelijk treurig beeld van het familiebedrijf. Vlak voor het overlijden van CEO Jaap Blokker in 2011 was het Blokker-concern nog goed voor 14 winkelformules, bijna 2.900 winkels, 25.000 medewerkers en een omzet van 2,7 miljard euro. Maar na 2011 is de winst jaar in jaar uit gedaald en sinds 2014 realiseert het bedrijf rode cijfers. Ontslagronden, ingrepen in formules en vervanging in het bestuur mochten tot nu toe niet baten.

Screenshot at mei 22 21-08-08‘We zitten nog niet op Hyves’

Terwijl de consument al jaren online is, is Blokker ook nu nog volop bezig met het uitrollen van een omnichannel strategie. Dit gebrek aan snelheid zit al langere tijd in het bedrijf. Een mooie illustratie daarvan is het interview [pdf] dat ik in 2012 had met Henk Kooij, de IT-manager van Marskramer. Marskramer, onderdeel van de Blokker-holding, heeft in 2010 een begin gemaakt met een e-commerce strategie. Twee jaar later (in 2012) was de webshop gericht op een ‘tijdsgebonden assortiment’ – denk aan carnavalskleding of zomerartikelen – aldus Kooij. Ook Marskramer was al wel doordrongen van de potentie van online, daarom werd op dat moment bijvoorbeeld samenwerking gezocht met BI-leverancier MicroStrategy om het maximale uit de eigen data te halen. Maar het bedrijf was nog niet toe aan een social media strategie – ‘we zitten nog niet op Facebook of Hyves, voor je het weet is de geest uit de fles’, zei IT’er Kooij. In tegendeel, het bedrijf was vooral bezig de kernsystemen van alle onderdelen te integreren. De winkelformules hadden niet alleen een eigen naam, maar ook een eigen IT-landschap. Dat maakt het aansturen van een holding met 14 retail-formules relatief kostbaar en ingewikkeld. Let wel, we hebben het over 2012: in dat jaar liep Hyves op zijn laatste benen en werd het netwerk ruimschoots ingehaald door Linkedin en Twitter. Ofwel: de Blokker-holding had op dat moment al een enorme achterstand.

Omzet en winst Blokker Holding. Bron: NRC
Omzet en winst Blokker Holding. Bron: NRC
Digitale transformatie: hoever is Blokker nu?

Op dit moment ziet het er allemaal beter uit, als we retail-expert Cor Molenaar moeten geloven: het bedrijf maakt nu scherpe keuzes. Waar in het verleden Albert Blokker, de broer van wijlen bestuursvoorzitter Jaap Blokker, altijd wel te porren was voor mooie buitenkansjes zoals restpartijen DVD’s (aldus NRC Handelsblad) is er nu gekozen voor een duidelijke koers rondom het ‘huishouden’. De winkels worden gemoderniseerd, de e-commerce organisatie is opgetuigd. Cor Molenaar ziet het wel zitten.

Omnichannel is echter meer dan het openen van een webshop: het is ook op zoek gaan (en blijven) naar de optimale mix van bricks & clicks, waarbij on- en offline elkaar versterken – zoals CoolBlue laat zien. Blokker heeft nog echter niet aangekondigd dat het aantal winkels flink naar beneden wordt bijgesteld of dat formules worden samengevoegd. Te veel winkels willen aanhouden is een bekende ziekte in retail-land. ANWB was in 2014 nog bezig met het uitbreiden van het aantal fysieke winkels (met acht naar totaal 83). Terwijl het aantal winkels in 2016 is gestegen tot 86 wordt zowel in het jaarverslag van 2014 als van 2015 gezegd dat het rendement van de retail-activiteiten omhoog moet. “Ook voor ANWB Retail was 2015 een moeilijk jaar. Met name het laatste kwartaal viel tegen. Het zal veel aandacht van het management vragen om het rendement van ANWB Retail structureel te verbeteren en op een aanvaardbaar niveau te brengen.” Als de omzet stijgt en het rendement niet aanvaardbaar is, kunnen we concluderen dat ANWB de retail-activiteiten niet als cost center beschouwt. Helaas doet ANWB geen uitspraken over de prestaties van afzonderlijke bedrijfsonderdelen, wat te denken geeft met 86 winkels.

Omnichannel denken en doen

Voor Blokker is retail het primaire verdienmodel. Op basis van de bestaande webwinkel kan je je afvragen of Blokker al ver genoeg is met omnichannel-denken en doen. Het is even zoeken, maar op de ietwat fletse website van Blokker.nl komen we uiteindelijk de contactgegevens tegen van de klantenservice. Die is van maandag tot en met vrijdag bereikbaar van 09.00 uur tot 18.00 uur. Wellicht blijkt uit cijfers dat de traditionele Blokker-klant ook online overdag – dus niet ’s avonds en in het weekend – winkelt. In dat geval is er geen bezwaar om de customer service operatie gelijk te schakelen met die in de winkels, sterker nog, het kan een kosteneffectieve keuze zijn. Toch kan je tot 22.00 uur bestellen – met de garantie dat je spullen de volgende dag in huis zijn – of op te halen in een van de 600 afhaalpunten. Hier sluiten de keuzen voor logistiek en service niet op elkaar aan. Verder vind je bij de ‘contactmogelijkheden’ geen social media kanalen, maar wel een behoorlijk uitgebreid contactformulier voor e-mail. Daar waar je je kunt inschrijven voor de wekelijkse digitale nieuwsbrief staat wel een Facebook-ikoontje, maar er zit geen hyperlink in verstopt die je op de Facebook-pagina van Blokker brengt. Marskramer heeft liever dat de klant een e-mail stuurt – maar een brief schrijven mag ook. Marskramer is niet telefonisch bereikbaar. Chat, whatsapp of twitter? Daar wordt vooral over Blokker en het NRC-artikel gepraat. Blokker zelf communiceert vooral met website en folder.

blokker beeld contact

Familiebedrijf en digitale transformatie

De kracht van veel klassieke familiebedrijven is dat ze vaak sterker op de langere termijn zijn gericht dan niet-familiebedrijven. Familiebedrijven vinden dat zelf overigens ook. Personeel blijft er vaak langer in dienst en klanten associëren familiebedrijven eerder met een positieve reputatie, aldus onderzoek van Baker Tilly Berk en Nyenrode Business Universiteit. Het de vraag of bij Blokker die aandacht voor de lange termijn voldoende (of op de juiste manier) aanwezig was. Het beeld dat Van der Heijden en Rijlaarsdam in NRC Handelsblad schetsen, wekt namelijk ook de indruk dat het bedrijf te laat is begonnen met het opvolgingsvraagstuk. Opvolging in familiebedrijven is een groeiend probleem. De Universiteit van Maastricht stelde onlangs vast dat twee derde van alle ondernemingen (9000) in Limburg uit familiebedrijven bestaat; twee derde van die familiebedrijven wil in de volgende tien jaar het bedrijf overdragen. Dat komt neer op 500 bedrijven per jaar. Over heel Nederland gaat het volgens PwC om een complete ‘overdrachtsgolf’, waarbij 40.000 van de 260.000 familiebedrijven een nieuw bestuur moeten krijgen.

Gevulde koeken eten bij Blokker

Daarnaast kan een te sterke focus op de langere termijn er ook voor zorgen dat ontwikkelingen wel worden gezien, maar het inspelen daarop wordt uitgesmeerd over een te lange periode. Wie houdt het tempo in de gaten, wie houdt de bestuurders scherp? Familiebedrijven richten hun governance (het besturen en toezicht houden op een organisatie) anders in dan bijvoorbeeld publiek gefinancierde bedrijven. Slechts 22 procent van de familiebedrijven in Nederland met meer dan 200 medewerkers beschikt over een Raad van Commissarissen of Raad van Advies. Ter vergelijking, bij niet-familiebedrijven is dat percentage 60 procent, aldus het laatste grote onderzoek van Baker Tilly Berk. Zo’n RvC of RvA bepaalt de benoeming en beloning van de bestuurders en kan zijn samengesteld uit buitenstaanders. Als er bij familiebedrijven al zo’n RvC is ingesteld, is daarin vaak een hoofdrol weggelegd voor de familie als aandeelhouder. Zakelijke en privérelaties lopen dus gemakkelijk door elkaar en dat is niet bevorderlijk voor het kritisch controleren van de bestuurders en de bedrijfskoers.
Uit het NRC-artikel: “Bij de circa vier vergaderingen per jaar is vrijwel uitsluitend Jaap Blokker aan het woord. De commissarissen kunnen meneer Blokker hooguit suggereren iets in overweging te nemen.(…) Een commissariaat bij Blokker komt neer op ‘vier keer per jaar gevulde koek eten bij Jaap Blokker’.”

onderscheid familiebedrijf
click to enlarge
Familiebedrijf en kritisch toezicht

Normaal gesproken heeft de RvC ook een belangrijke taak bij het tijdig realiseren van goede opvolging. Blokker senior vond het belangrijk dat werknemers goed en nauw verbonden waren aan het bedrijf. Ook wilde hij lange tijd geen buitenstaanders in bestuur of RvC. Topman Roland Palmer (gedurende 2011-2015) kwam weliswaar voort uit de familie, maar werd niet tijdig klaargestoomd. Ook de governance van Blokker was nog niet aangepast waardoor Palmer sterke tegenwerking kon ondervinden en uiteindelijk uit het bestuur werd gezet. Inmiddels bestaat het bestuur van Blokker volledig uit buitenstaanders. De opvolgingskwestie rondom Blokker senior speelde bij Blokker op een uiterst kritiek moment. In dit opzicht staat Nederland nog het nodige te wachten. Niet alleen het vinden van een opvolger is moeilijk, de overdracht naar een nieuwe generatie gaat ook vaak mis: slechts een derde deel van de ondernemingen overleeft de opvolging door de tweede generatie bestuurders. Bij opvolging door de derde generatie is dat zelfs minder dan 5 procent.

Van wie is de slimme stad?

Het jaar 2013 werd door Technology Review uitgeroepen tot het jaar der dingen. In dat jaar werd voorspeld dat er in 2020 maar liefst 25 miljard connected devices zouden zijn. Willen we dat aantal halen, dan hebben we vanaf januari 2016 het nodige te doen: wereldwijd maar liefst 200 nieuwe connecties per seconde realiseren. Toch wordt er hard gewerkt aan het internet of everything, dat meer is dan een verzameling connected objecten. Het leidt ook tot een enorme productie van data, met name in steden. Daar zijn veel mensen, is veel bedrijvigheid en maximale connectiviteit. Het internet of things is de motor voor slimme steden. Leidt dat tot slimme burgers of dient de databrij andere belangen?

slimme stad
The percentage of urbanized population by country.

Sinds dit decennium woont de helft van de wereldbevolking in steden. Vrijwel overal ter wereld treedt urbanisatie op: jonge mensen verlaten het platteland en kiezen voor de stad. Technologie kan helpen bij het in goede banen leiden van die groei. Bestuurders en tech-fans zien het internet of things als een veelbelovende revolutie: alles met alles verbinden. Door het gebruik van smartphones en connected cars worden mensen vanzelf dataverzamelaars. Ook bedrijven zien grote mogelijkheden. Bijvoorbeeld omdat ze diensten kunnen gaan aanbieden voor het verzamelen en opslaan van data (connectiviteit, datacenters, sensoren) of het bewerken van data (software voor analyse). In Eindhoven werkt de gemeente samen met Atos met het programma city pulse, waar sensoren worden ingezet om incidenten te voorspellen. En in Amsterdam wordt samengewerkt met Google en TomTom om dynamisch route- en parkeeradvies mogelijk te maken. Ook wordt er voorgesorteerd door telecombedrijven, die optreden als hofleverancier van connectiviteit en infrastructuur. Het 4G mobiele netwerk gaat de komende jaren naar 5G, waardoor de capaciteit en snelheid van mobiel internet enorm toeneemt. KPN rolt LoRa uit in Amsterdam (speciaal voor het internet of things) en ook komen op steeds meer plekken glasvezelverbindingen te liggen.

Internet der dingen

We gaan toe naar het internet of everything. Tien jaar geleden werd aan het sociale web (of web 2.0) nog een democratiserende werking toegekend. In die periode is de macht van de (informatie)consument inderdaad toegenomen. Ook in ontwikkelingslanden hebben mobiele verbindingen bijgedragen aan een meer transparante handel.

Maar meer connectiviteit en meer data wil niet zeggen dat de transparantie alleen maar toeneemt. Universiteiten en onderzoeksinstellingen worden regelmatig betrapt op het manipuleren van of met data. Een sector met een twijfelachtige reputatie op dit vlak is de farmaceutische industrie (als gevolg van het selectieve gebruik van onderzoeksgegevens over de effectiviteit van nieuwe medicijnen). Maar ook klimaatwetenschappers en sociale wetenschappers vliegen regelmatig uit de bocht.

Overheden claimen dat ze met het internet of things hun steden slim kunnen maken, maar wie wordt slimmer in de slimme stad? En wat gebeurt er als een stad een deal sluit met een techbedrijf, waarbij opt out niet meer mogelijk is? Je kunt nu al niet meer door het centrum van Amsterdam lopen zonder vastgelegd te worden op camera. Daarnaast zijn nationale geheime diensten de afgelopen jaren herhaaldelijk over de schreef gegaan of op hun vingers getikt, bijvoorbeeld over het op grote schaal aftappen en opslaan van dataverkeer.

Van wie zijn de data?

Bij de slimme stad is een van de belangrijkste vragen wat overheden mogen met data. En van wie de data zijn. Veel mensen weten niet het verschil tussen data en informatie. Ger Baron is niet de enige die constateert dat bestuurders een kennistekort hebben. Dat probleem speelt ook in het bedrijfsleven. Uit het laatste Corporate Governance-onderzoek (2015) van Grant Thornton onder meer dan 1.800 bedrijven wereldwijd blijkt dat gebrek aan ervaring met technologie bij de huidige directies een zorgpunt is. Die ontwikkeling zorgt voor een interessante tweespalt: enerzijds is het potentieel van een connected samenleving enorm, anderzijds is data de nieuwe olie (een grondstof, waar je waarde mee kunt creëren of geld verdienen als je de juiste software hebt).

De academische wereld is opnieuw een goed voorbeeld van deze tweespalt: universiteiten produceren informatie en publiceren die in wetenschappelijke tijdschriften; de klassieke uitgevers verkopen deze informatie vervolgens weer terug aan de studenten en onderzoekers op universiteiten – die daardoor tweemaal voor de productie van hun eigen informatie betalen. Bedrijven en burgers hebben echter geen vrij toegang tot deze informatie, die veelal met belastinggeld tot stand komt. Derdewereldlanden hebben nog meer moeite om toegang te krijgen tot wetenschappelijke en technologische informatie. De open access beweging probeert hierin verandering te krijgen, maar dat gaat zeer geleidelijk.

Een stad is de databron bij uitstek

Moet de slimme stad samenwerken met technologiebedrijven? TomTom en Google verkopen aan de gemeente Amsterdam geanonimiseerde data over verkeersstromen in de stad. Het sociale netwerk LinkedIn levert geanonimiseerde data aan de gemeente over baanwisselingen en vaardigheden van gebruikers aan Amsterdam, zodat de gemeente gerichter arbeidsmarktbeleid kan voeren. IBM, Oracle, Siemens, Palantir, Cisco, Microsoft, Philips: de lijst met bedrijven die smart city-diensten verkopen aan steden groeit snel, aldus een analyse van NRC Handelsblad. Datarijke steden zijn aantrekkelijk voor Google, dat als missie heeft om alle informatie ter wereld te organiseren en universeel toegankelijk en bruikbaar te maken. Daar is Google al jaren lang mee bezig en dat blijkt uit diensten zoals Google Scholar. Google Shopping, Google Streetview, Google Car, Google Earth en Google Gmail, die iedereen inmiddels volkomen normaal vindt. Data = kapitaal.

DSC01013
Ger Baron bij Tegenlicht Meetup 3 mei 2016

Het is de vraag of je kunt spreken over een bewust ‘ontwerp’ van de slimme stad. Er dient hoe dan ook te worden gedacht over de function creep van technologie. Wat gebeurt er als verzamelde data of ingezette systemen voor andere doeleinden worden gebruikt dan oorspronkelijk bedoeld? Beslissingen rondom data die nu worden genomen, ook op het gebied van privacy, bieden geen garantie voor de toekomst – ze zijn niet meer dan een tijdelijke intentie. Bij veranderingen in het openbaar bestuur kan het gebruiksdoel van data veranderen. In de toekomst kunnen nieuwe combinaties gemaakt worden; data die verzameld zijn, kunnen niet ‘ontzameld’ worden. Die situatie is niet nieuw, we hebben er via het bevolkingsregister van Napoleon al ruime ervaring mee opgedaan. Daarom ook is de toezegging van Ger Baron in VPRO’s Tegenlicht over het werken met geanonimiseerde gedeelde data niet realistisch.

Kennistekort over de macht van data

Daarnaast is het de vraag of gemeenten zich voldoende bewust zijn van alle facetten van de ‘smart city’. Al heeft Amsterdam een CTO in huis gehaald, de stad is in 2016 op de vingers getikt dat zij niet zorgvuldig omgaat met gegevens van burgers. De Amsterdamse Rekenkamer gaf aan: het ontbreekt aan actueel privacy-beleid, taken en verantwoordelijkheden zijn nog onvoldoende afgebakend en de naleving van privacy-regels wordt niet structureel getoetst. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat daartoe onbevoegde ambtenaren toegang krijgen tot dossiers met gevoelige, medische informatie van burgers. Ook medewerkers van softwareleveranciers kunnen bij gevoelige informatie, aldus de Rekenkamer. Een slecht vertrekpunt als je stelt dat er bij de gemeente ‘een kennisachterstand is als het gaat om technologie.’ Juist de decentralisatie van de overheid zorgt er voor dat de verantwoordelijkheden van gemeenten enorm toenemen. Reden des te meer om de uitspraak van Dirk Helbing serieus te nemen: we staan op een keerpunt als het gaat om data. Leidt de slimme stad werkelijk tot slimme burgers?

Bekijk de uitzending van VPRO’s Tegenlicht van 1 mei 2016 over slimme steden.

Lees ook het blog over Smart City Amsterdam

Gemeente Amsterdam: smart city?

Amsterdam is innovatiestad van Europa 2016. Die prijs is uitgereikt voor het innovatie-ecosysteem. Maar wat is een stad die zélf innoveert? Leidt dat tot een ‘smart city’? En waar begin je dan: bij het oplossen van bestaande problemen of met experimenteren? Ger Baron, chief technology officer (CTO) van de stad Amsterdam: “Er is een kennisachterstand als het gaat om technologie.”

“Gemeente Amsterdam heeft een CTO ingehuurd met twee doelstellingen: hoe kan de stad zicht houden op en gebruik maken van alle technologische ontwikkelingen; daarnaast heeft technologie als verschijnsel ook impact op de stad; hoe kan de stad proactief omgaan met ontwikkelingen, denk aan drones of robotisering. Het grootste deel van de aandacht van het team gaat uit naar feitelijke vraagstukken oplossen met nieuwe technologie.”

Google als concurrent van de overheid? 

Ger Baron (l)“Organisaties zijn gebaseerd op de principes van de tweede industriële revolutie: centralisatie en standaardisatie. In de digitale revolutie ontstaan niet alleen nieuwe diensten en producten, maar gaan organisaties en zelfs sectoren op de schop, kijk naar energiebedrijven. Transformatie vindt overal plaats, dus ook bij de gemeente.” Ook de gemeente heeft sterk met deze disruptie te maken, aldus Baron: “We worden nog niet weggeconcurreerd, maar Google investeert in z’n labs met het idee dat ze beter overheid kunnen spelen dan de overheid zelf. En goed voorbeeld hiervan is het bedrijf Sidewalk Labs. Verkeersmanagement was een overheidstaak, maar TomTom en Google vullen op dat vlak een deel van de gemeentelijke taken in.”
Innovatie heeft ook een sociale component. Soms is sociale innovatie zelfs een voorwaarde om technologische innovaties goed te laten slagen. Van wie is de stad en hoe functioneert de besturing van de stad-als-organisatie eigenlijk? Baron: “In het digitale tijdperk verdwijnt bijvoorbeeld geleidelijk het verschil tussen centrale en decentrale overheid. Het leidt ook tot de vraag wat een overheid zelf nog moet doen. Waarom kan ik een bedrijf als Randstad niet mijn uitkering laten regelen?”

Schaarste als kader voor innovatie 

smart cityDe stad Amsterdam piept en kraakt – schaarste is een van de meest belangrijke problemen, iets wat je terugziet in een zwaarbelaste openbare ruimte. Het afval wordt bijvoorbeeld opgehaald volgens vaststaande rijschema’s; volle containers en zwerfafval kan je online melden, maar het hele systeem is niet real time, niet vraaggestuurd en niet zelf-lerend. Zijn dit de prioriteiten van een smart city?
“Met innovatie kan je die problemen te lijf gaan en de kwaliteit van de stad verbeteren. Gebiedsontwikkeling was voorheen een kwestie van grond verkopen, bebouwen en zorgen dat er mensen wonen. Je kunt veel bereiken als je veel meer monitort met het doel doorlopend te verbeteren. Als het gaat om het afval: we hebben alle aanbieders van slimme technologie al langs gehad. Misschien is de oplossing niet ‘anders rijden’, maar grotere containers neerzetten op die plekken waar ze altijd vol zijn. Dat is behoorlijk voorspelbaar; het is de vraag of vraaggestuurd ophalen het meest slimme is. Je zult vermoedelijk een combinatie uitkomen van dynamische routes en variabele containers. Containers in Zuid, West en Nieuw-West hebben al sensoren, waarmee wordt geoefend. Bij de inzet van personeel moeten we rekening houden met de cao. Oplossingen zitten niet alleen in algoritmen. Een ander deel van de dagelijkse realiteit bestaat uit politiek, waar ook zaken als economische en sociale waarde meespelen. Ik krijg als CTO de ruimte om dit soort dilemma’s voor te leggen; de beslissingen worden uiteindelijk op politiek niveau genomen. Het wordt pas lastig als discussies over innovatie op basis van verkeerde informatie worden gevoerd – denk aan misverstanden over connectiviteit. Wat is LoRa, wat is glasvezel, wat is 4G of 5G? Er is een kennisachterstand als het gaat om technologie. Verder varieert het per bestuurder en per thema hoe hoog technologie op de agenda staat. De kijk op technologie verschilt per domein. De gemeente Amsterdam is een organisatie met ontzettend veel rollen: we kopen voor 800 miljoen euro per jaar aan zorg in, in het mobiliteitsdomein gaat 600 miljoen per jaar om. We zijn bestuurder op afstand van het Havenbedrijf dat ook iets met energie doet.”

Innovatie-competenties opbouwen

Kennis over innovatieprocessen en technologie is cruciaal. Baron heeft met zijn team daarom ook gewerkt aan de opbouw van drie competenties. “Op de eerste plaats zijn we aan de slag gegaan met de data-component. We hebben een data-lab opgezet waar data scientists aan het werk zijn. Op de tweede plaats hebben we ingezet op de ontwikkeling van methodieken. Wat kan je bereiken met lean, scrum of design thinking? Hiervoor hebben we verschillende gespecialiseerde teams samengesteld. Dat werkt beter dan even snel een pilot uitvoeren. Als derde punt hebben we de samenwerking onder de loep genomen – iets waar overheden slecht in zijn. We kunnen bijvoorbeeld veel verbeteren in aanbestedingen, bijvoorbeeld de leveranciersrelatie te veranderen van zuiver transactioneel – het plat inkopen van een dienst – naar relationeel – het samen realiseren van oplossingen.”
DSC00338Net als in oudere bedrijven heeft ook gemeente Amsterdam te maken met legacy – de last van verouderde systemen die niet zo maar vervangen kunnen worden – te groot, te duur, te complex. Die legacy kan innovatie, vernieuwing en wendbaarheid in de weg zitten en steeds meer organisatie die dit probleem ervaren kiezen er voor om innovaties buiten de organisatie op te zetten. “We voeren klassieke innovatieprojecten uit, denk aan de ontwikkeling van gepersonaliseerde gezondheidszorg. We hebben ook een categorie innovaties die direct gelinkt zijn aan problemen, bijvoorbeeld overlast in een uitgaansgebied. De derde is de radicale innovatie, waarbij we de kans krijgen en nemen om de gemeente opnieuw te ontwerpen. We doen dat onder meer op het vlak van dienstverlening en nog een aantal andere thema’s.” Daarbij grijpt Amsterdam terug op design thinking: terug redenerend vanuit business outcomes of verwachtingen van burgers naar een ontwerp. De gemeente subsidieert nu wasmachines voor minima, maar misschien moet je wel inzetten op de behoefte aan schone kleding en kan je dat oplossen met een gedeelde machine, aldus Baron.

Slimme stad = transparant bestuur

Wanneer de processen in de slimme stad data-driven worden, wordt ook het functioneren van het bestuur transparanter. Zijn ambtenaren bang voor de slimme stad? “Ik zelf ben daar niet bang voor. Tot nu toe bezit de overheid een informatievoorsprong. Nu wordt dat omgedraaid, burgers weten beter wat de overheid doet. Dat is onontkoombaar. Er is op dit moment een gezond wantrouwen tegen de overheid, juist door dat gebrek aan transparantie. Boston maakte tijdens een periode van grote sneeuwoverlast aan klagende burgers inzichtelijk hoe de beperkte capaciteit aan sneeuwschuivers werd ingezet. Dat zorgt voor veel begrip. Maar transparantie vraagt soms ook om duiding – denk aan het naast elkaar leggen van begrotingen van steden en de politieke keuzes die worden gemaakt over het takenpakket van een stad.”
In hoeverre is Amsterdam al een slimme stad? Er is nog een lange weg te gaan, aldus Baron. Ook de stad verkeert, net als vrijwel iedere andere organisatie, in een digitale transformatie: zowel de stad – burgers, omgeving – als het bestuur. “Je kunt het zien als een reis. We weten nog niet wat de goede oplossingen zijn, we zijn nog niet data-driven of volledig connected. Onze straatlantaarns schrijven we in vijftien jaar af, dus die kan je niet zo maar even vervangen door ‘slimme palen’. Bij het inkopen van diensten en producten zijn we wel vooruitgegaan: we kijken daar in termen van oplossingen en we denken beter na over het verkrijgen van feedback uit de stad over processen. Maar zeker is dat er de komende jaren een hoop gaat veranderen.”

Lees ook: 'Van wie is de slimme stad?'