Cijferhijgen over het internet of things

Drie jaar geleden werd voorspeld dat het aantal connected devices in 2020 zou uitkomen op 50 tot 100 miljard. Volgens Cisco zijn er sinds 2010 al meer ‘connected things’ dan bewoners op aarde (12,5 miljard, oplopend tot 25 miljard in 2015). Gartner is meer behoudend over het internet of things, blijkend uit onderstaand schema. Daarbij voorspelt Gartner de grootste groei bij sectoren als industrie, energiebedrijven (slimme meters) en transport (connected auto’s).

IoT aantallen

Ook de verwachte totale economische waarde is de afgelopen tijd bijgesteld, hoewel de verschillen in de voorspellingen nog groot zijn. McKinsey Global Institute schat in dat de impact van IoT op de wereldeconomie een waarde zal hebben van 6,2 biljoen dollar in 2025. Dat lijkt veel, maar grote tech-bedrijven hebben er weinig moeite mee om cijfers te noemen als 10 tot 15 biljoen dollar (General Electric) tot 2020 of 19 biljoen dollar (Cisco).

adoption speed

Emerging-Tech-Hype-Cycle2014Cijfergehijg of niet, Gartner besloot recent om de positionering van het IoT een aangepaste plek te geven op de Hype Cycle. Gartner waarschuwt vrijwel bij iedere technologie voor overspannen verwachtingen en de kloof tussen potentieel en realisatie; voor het IoT geldt nu dat ‘standaarden zullen zeker nog drie jaar op zich laten wachten en dat vertraagt verdere ontwikkeling’.

Het internet of things is veelbelovend, maar voorlopig ook nog toekomstmuziek. Er ligt echter veel in het verschiet. Gigaom voorziet dat het tempo van ontwikkelingen vooral wordt bepaald door het voorwerk, verzet door aanbieders van IoT-platforms. Daarbij ligt de nadruk nu nog op consumententoepassingen (een veelgebruikte afkorting is HVAC: heating, ventilation en air conditioning) en op verlichting en huishoudelijke apparaten. Kortom, grotendeels gericht op het slimme huis, op energiemanagement en kostenbesparingen. Gigaom voorspelt dat deze markt tot 2020 met 30 procent zal groeien. Voor de industriële markt zijn de voorspellingen een stuk lastiger te maken. Toch stelt Gigaom dat de economie ‘klaar staat’: er is een grote investeringsbereidheid.

De snelheid waarmee het IoT bewaarheid wordt (bijvoorbeeld in de vorm van miljarden connected devices) hangt af van vier factoren: een economie met een digitale infrastructuur, de realisatie van wereldwijde standaarden, de kundigheid om datastromen zinvol te verwerken en het ontstaan van schaalbare businessmodellen.

Met het volkomen digitaal maken van de economie – de eerste factor – is nog niet ieder land even ver gevorderd. Om het IoT op wereldschaal tot een succes te maken moet connectiviteit een commodity zijn, net als de lucht die we inademen. Voor die connectiviteit zijn zowel verbindingen (wifi, mobiele netwerken, BlueTooth en Zigbee) als apparaten (sensors, smartphones, tablets, objecten) noodzakelijk. Uit een gezamenlijk onderzoek van Accenture Strategy en Oxford Economics naar ‘digitale dichtheid’ komt een verband naar voren tussen het toegenomen gebruik van digitale technologie en digitale economietoegenomen productiviteit. De onderzoekers gaven ook inzicht in de relatie tussen de uiteindelijke impact daarvan op concurrentievermogen en economische groei. Hiervoor gebruikten zij de Digital Density Index, totaal 50 aspecten omvattend en gegroepeerd tot vier variabelen van economische activiteit: Making Markets, Running Enterprises, Sourcing Inputs, and Fostering Enablers. Vervolgens werden 17 belangrijke economieën langs de lat gelegd. Een hogere score op de Digital Density Index vertegenwoordigt een bredere en diepere adoptie van digitale technologie – denk aan vaardigheden, werkmethoden, wet- en regelgeving. De lijst van 17 landen wordt overigens aangevoerd door Nederland en digitale technologie kan het GDP van de top tien economieën verhogen met 1,36 biljoen dollar in 2020. Een belangrijke deel daarvan komt voort uit de mobiele economie.

Een belangrijk deel van deze connectiviteit is echter al behoorlijk op stoom. De smartphone is tegenwoordig gemeengoed en de kosten voor connectiviteit zijn flink gedaald: tussen 2005 en 2013 een afname van 99 procent per megabyte. Vergelijkbare sprongen zijn zichtbaar als je de verschillende generaties vergelijkt (G, 2G, 3G, 4G); tegenover prijsdalingen staan grote snelheidsverhogingen. Zo is 4G 12.000 x sneller dan 2G. In minder dan 15 jaar zijn 3 miljard mensen gebruik gaan maken van 3G, in 2020 wordt verwacht dat meer dan 8 miljard mensen gebruik maken van 3G. Ondertussen wordt hard gewerkt aan 5G, dat over enkele jaren een transmissiesnelheid heeft van 1 milliseconde (bij 4G is dat 15 milliseconden) en een datasnelheid tot 10 gigabit per seconde. De verwachting is dat 5G vanaf 2018 geleidelijk zal worden uitgerold. Ondertussen zet de halfgeleider industrie de volgende stap door van 2D naar 3D-chips te gaan, die kleiner zijn, sneller werken en minder energie verbruiken. Die snelheden zijn naar verwachting niet nodig voor alle IoT-functionaliteit, die voor een groot deel zal gaan bestaan uit kleine datapakketten.

Een tweede succesfactor voor het IoT is de ontwikkeling van een wereldwijde standaard. De miljarden apparaten en objecten die straks met het internet verbonden moeten zijn, moeten op een eenduidige manier communiceren en bovenal vindbaar en aansluitbaar zijn. Standaardiseringsorganisatie IEEE werkt samen met grote technologiespelers zoals Oracle, Cisco Systems, Huawei Technologies en General Electric aan een IoT-standaard die in 2016 beschikbaar moet zijn. Misschien is Gartner in dit opzicht te pessimistisch: Bluetooth werd in slechts vier jaar gerealiseerd en aansluitend succesvol als wereldstandaard in de markt gezet. Ook Google werkt aan de ontwikkeling van herkenbaarheid van connected devices; waar apparaten met een internetverbinding nu nog een IP-adres hebben, streeft Google naar een URL (zoals bij een webpagina). Het gebruik van een zogenaamde uniform resource locator  maakt connected things beter vindbaar, onder andere op het web.

De derde succesfactor ligt in de ‘backoffice’ van het internet of things. Met vele connected devices moet er voldoende rekenkracht (en intelligentie) zijn om gegevensstromen te kanaliseren en analyseren. Het is de basis voor het uitbouwen van verdienmodellen. Aan de ene kant is hiervoor een platform nodig (cloudcapaciteit), aan de andere kant moet er hard gewerkt worden aan betrouwbare, veilige en slimme software en algoritmen. Waar aan de technologiekant relatief gemakkelijk aan de succesvoorwaarden kan worden voldaan, levert de arbeidsmarkt een nieuw vraagstuk op. De komende jaren zijn vele duizenden ‘datageeks’ nodig, die volgens big data experts nog niet beschikbaar zijn.

De vierde factor, en mogelijk de meest belangrijke, is de realisatie van haalbare business modellen: met het IoT moet wel geld kunnen worden verdiend. Dat kan volgens het principe van automatisering (menselijke arbeid vervangen door systemen), door kostenbesparing (sensoren die real time informatie geven, kunnen bijdragen aan de efficiency van processen) of door nieuwe verdienmodellen (‘monitizing’: bijvoorbeeld geld verdienen met de data afkomstig uit het IoT). Joep van Beurden van McKinsey stelt dat slechts zo’n 10 procent van de IoT-economie ligt in de ‘Things’, 90 procent van de waarde komt voort uit de connectie met het internet. Ook Van Beurden wijst er op dat IoT pas interessant wordt als connected devices gecombineerd worden met sensors en analytics.

Een andere randvoorwaarde om snelheid te maken met het IoT is de beschikbaarheid van kapitaal. In de aanloop naar economische activiteit wordt al behoorlijk geïnvesteerd. Amazon neemt met enige regelmaat bedrijven over, zoals 2lemetry, een startup uit Denver die zich heeft gespecialiseerd in het traceren en besturen van connected devices. In 2013 heeft Amazon al een begin gemaakt met het ontwikkelen van een platform dat real time hoge volumes aan data vanuit verschillende bronnen moet kunnen verwerken. Maar Amazon richt zich daarbij nu nog hoofdzakelijk op eigen producten en services voor connected homes.

Investeerders in industriële toepassingen zullen vooral kijken naar de directe ROI. In veel gevallen is er ook zonder IoT al veel te winnen, zoals zichtbaar in de luchtvaart. Volgens wereldwijde aanbieder van communicatie- en IT-oplossingen, SITA, heeft deze sector sinds 2007 een kostenbesparing van 18 miljard dollar gerealiseerd, alleen door het proces van bagageafhandeling te verbeteren. De connected koffer kan hier wellicht nog veel aan toevoegen, maar ook hier is het de passagier die in de buidel moet tasten. De consument zal de komende jaren vrijwel dagelijks kunnen (of moeten) kiezen: ga ik voor een connected oplossing of niet? Dat geldt niet alleen voor je koffer, maar ook voor je auto, je keukenapparatuur, je tandenborstel, je meterkast, sleutelbos, huisdier, en wellicht je kinderen of grootouders. De mogelijkheden zijn eindeloos, maar juist daarom is een extreem snelle groei in het aantal connected apparaten niet uit deze hoek te verwachten.

Online retail race

Of je nu vooruit kijkt of achteruit, de online retail groeit als kool. De cijfers zijn allemaal even ‘himmelhoch jauzend’ en het is dan ook lastig om betrouwbare voorspellingen te doen over de omvang van de groei. Zo voorspelde Forrester in 2011 dat in 2015 80 procent van de Nederlanders online zou kopen. In het voorgaande jaar (2010) gaven Nederlanders online circa 4 miljard euro uit, aldus Forrester. De analisten voorspelden dat in 2015 er ongeveer zes miljard in online retail zou worden omgezet.

O dit moment laten de cijfers over de laatste drie kwartalen van 2014 al duidelijk zien dat 89 procent van de bevolking minimaal een online aankoop heeft gedaan. In dat tijdvak is een omzet gerealiseerd van 9,8 miljard euro. Vermoedelijk komen we voor heel 2014 uit op ruwweg 14 miljard euro. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van de prognose van Forrester uit 2011.

Online business ontwikkelt zich sneller dan verwacht, maar die sterke groei in online retail zal ook een keer eindigen. Marges (die nu al gering zijn) komen dan nog sterker onder druk te staan; een shake-out en verdere consolidatie is onvermijdelijk. Spelers die bij de overlevers willen behoren, moeten zich nu dus positioneren. Roland Berger Strategy Consultants stelde op basis van analyses vast dat met name twee factoren bepalen welke retailers goed gepositioneerd zijn om te profiteren van deze stormachtige online groei. Het gaat dan om de ‘online capaciteiten’ en de kwaliteit van de ‘winkel footprint’. Roland Berger voorziet dat de totale retail traag groeit, maar dat het online gedeelte tot 2030 zal groeien tot 40 miljard euro.

Wat moeten we verstaan onder ‘online capaciteiten’ en de kwaliteit van de ‘winkel footprint’? Als het aan Roland Berger ligt, moeten retailers in staat zijn continu de laatste online ontwikkelingen te bieden aan veeleisende consumenten: de nieuwste websitefunctionaliteit, gebruiksvriendelijkheid, klantenservice, aantrekkelijke en altijd actuele ‘content’, online betaalmogelijkheden en snelle, foutloze logistiek. Fysieke retail locaties moeten gemakkelijk kunnen meebewegen met omgevingsfactoren (dus ook bijvoorbeeld kortlopende huurcontracten afsluiten) en fysieke en online functionaliteiten moeten op elkaar aansluiten – denk aan concept stores en afhaalpunten. Daarnaast moeten zij voldoende investeren in hun online propositie.

retail groei

 

 

 

 

 

 

 

Als we de cijfers van de FD Gazellen moeten geloven, moeten succesvolle online retailers rekening houden met groeicijfers van 100-1000 procent. Dat betekent dat je business schaalbaar moet zijn. Dat vraagt om een flexibel magazijn, maar ook om flexibele IT. De top tien snelste groeiers in online retail (met spelers als Leapp, Belsimpel, MrTicket en Bax-Shop) zetten dan ook overwegend in op wendbaarheid en flexibiliteit. Zo houden ze nauw voeling met het klantcontact (door niet alles uit te besteden) en kiezen ze voor cloud en hybride oplossingen in IT waarbij ze aangeven dat ze ook dit in eigen hand houden om snel te kunnen schakelen.

Met de Webwinkelvakdagen voor de deur en Shopping2020 als kennisplatform op de achtergrond ben ik benieuwd welke nieuwe inzichten gepresenteerd zullen worden. Vermoedelijk zal veel aandacht uitgaan naar mobiel. In het Verenigd Koninkrijk heeft 2/3 van de volwassenen een smartphone en wordt dat apparaat gemiddeld meer dan 150 maal per dag bekeken. Uitgaande van 8 uur slaap blijven er zestien uren over om een blik op de display te werpen. Dat is ruwweg 10 maal per uur ofwel om de zes minuten.

Online retailers staan voor de keuze: blijven ze reactief inspelen op mogelijkheden die mobiele software, hardware en het gedrag van hun klanten bieden? Of staat er binnenkort een partij op, die klantgedrag, software en hardware proactief naar zijn hand zet?

Cultuur staat smarter working in de weg

Het Nieuwe Werken is geen groot succes, zo concluderen onderzoekers van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid. Ze wijzen daarbij op factoren die al lange tijd bekend zijn: cultuur en vertrouwen binnen organisaties. Niet alleen op dat vlak laat HR het afweten, ook als het gaat om het wegwerken van fiscale en technologische belemmeringen voegt HR weinig toe.

Het Nieuwe Werken (HNW) is passé, zo blijkt uit een recent verschenen onderzoeksrapport van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid, een onderdeel van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Er zijn verschillende mogelijkheden om tijd- en plaatsonafhankelijk te werken: thuis of op afstand werken of met de werktijden schuiven. Bij de introductie van HNW, zo rond 2010, werd vooral ingezet op het terugdringen van woon-werkverkeer – een begrijpelijke aanleiding gezien de fileproblematiek, maar wel een nogal eenzijdig uitgangspunt.

HNW is de afgelopen jaren wel toegenomen door verschillende factoren: technologie, verruiming van de mogelijkheden geboden door werkgevers en fiscale regelingen. Hierdoor is het aandeel bedrijven en organisaties waarvan medewerkers wel eens thuis-/telewerken, tussen de jaren 2007/2008 en 2009/2010 toegenomen van 20 tot 25 procent.

Uit de studie blijkt echter dat een groot deel van deze toename toe te schrijven is aan het thuis overwerken buiten de normale werktijden. De onderzoekers constateren dat de meerderheid van werknemers (68 procent) nooit tijdens normale werkuren thuis-/telewerkt. Slechts 32 procent werkt regelmatig thuis of op afstand, maar het aantal uren is al jaren redelijk stabiel. De onderzoekers schrijven de stagnatie toe aan een beperkt onderling vertrouwen, een werkcultuur die werken op afstand niet of minimaal toestaat, de beperkte toepasbaarheid van bestaande regelingen en de bekendheid hiermee, het vertoonde gewoontegedrag en de beperkte flexibiliteit aan de randen van de dag.

De onderzoekers hebben ook zijdelings naar best practices gekeken. Tijd- en plaatsonafhankelijk werken komt het meest voor bij werknemers uit de sectoren ICT en financiële dienstverlening in de regio’s Den Haag, Delft en Rotterdam. Voorlopers hebben een relatief lange reistijd (75 minuten per dag) ten opzichte van de gemiddelde Nederlandse werknemer (53 minuten per dag) en ze werken over het algemeen alleen volle werkdagen thuis.

De onderzoekers hebben in hun studie veel verschillende bronnen gecombineerd. Dat geeft enerzijds een genuanceerd beeld van alle factoren die meespelen, maar anderzijds ontstaat hiermee de indruk dat er bijzonder veel belemmeringen zijn die flexibel werken in de weg staan. Zo is het optimaal combineren van werkverplichtingen en privé verplichtingen een belangrijke reden voor werknemers om thuis te werken, maar wordt gelijktijdig aangevoerd dat werkzaamheden zich vaak niet voor thuiswerken lenen; en dat thuiswerken leidt tot minder zichtbaarheid en contact tussen collega’s onderling en met de leidinggevende.

Vanuit de werkgever is thuiswerken geen recht maar een gunst: thuiswerken op vaste dagen zien zij als onwenselijk. Ook het beschermen van gegevens en apparatuur vormt een barrière voor werken op afstand, aldus het rapport. Tegelijkertijd willen bedrijven thuiswerken stimuleren vanuit goed werkgeverschap, hun imago en kostenbesparing. Dat laatste hoor ik regelmatig terug in gesprekken met CIO’s, maar als het gaat om het creëren van faciliteiten (bijvoorbeeld het verstrekken van apparatuur) dan is het eerder de CFO dan HR die hierbij betrokken is. Onduidelijkheid over de (nieuwe) werkkostenregeling is niet echt bevorderlijk voor tijd- en plaatsonafhankelijk werken (zie de brief ‘Verder met de werkkostenregeling’ van de Staatssecretaris van Financiën, Eric Wiebes). Dat constateren overigens ook de onderzoekers.

De onderzoekers komen tot zes aangrijpingspunten voor een verdere toename van tijd- en plaatsonafhankelijk werken: het veranderen van werkcultuur, het doorbreken van gewoontegedrag, het vergroten van de flexibiliteit aan de randen van de dag, het beter laten aansluiten van regelingen bij de praktijk van spitsmijden, het vergroten van de bekendheid met bestaande regelingen en het beschikbaar maken van faciliteiten voor thuis- en telewerken. Ook zouden de voordelen van tijd- en plaatsonafhankelijk werken onvoldoende duidelijk zijn.

Aan de studie valt op, dat de analyse van algemene aard is. In het belichten van de zogenaamde voorlopers is niet gekeken naar ontwikkelingen in het gedrag van jongere generaties werknemers, naar nieuwe samenwerkingsvormen (in termen van arbeidsverhoudingen) en naar ‘proven technology’ zoals videoconferencing, online collaboration (denk aan GoToMeeting en WebEx) of naar cloudtoepassingen die bijdragen aan het tijd- en plaatsonafhankelijk beschikbaar maken van informatie en communicatiemiddelen.

Twee elementen baren zorgen in dit onderzoek. Allereerst de constatering dat ontoereikende ICT-mogelijkheden voor thuis- en telewerken een barrière voor tijd- en plaatsonafhankelijk werken zouden vormen. Zowel werkgevers als werknemers ervaren dit als een probleem, aldus het rapport. Daarbij worden argumenten opgevoerd als hoge kosten voor de aanschaf en het gebruik van apparatuur en beveiligingsrisico’s bij BYOD (Bring Your Own Device).

Dit roept de vraag op of de onderzoekers voldoende de diepte en breedte hebben opgezocht. In een groeiend aantal bedrijven is weldegelijk BYOD-beleid beschikbaar en zelfs wanneer dit niet het geval is, zijn werknemers al volop bezig met alternatieve werkvormen en ‘alternatieve’ technologie. 85 procent van de Nederlandse werknemers gebruikt een privé-apparaat voor werkdoeleinden, aldus een onderzoek van Cisco is in België, Denemarken, Noorwegen, Zweden en Nederland. Veel Nederlandse bedrijven zijn momenteel actief bezig om de organisatie zo in te richten dat werknemers met hun eigen apparaten (‘Bring Your Own Device’) mobiel op andere locaties kunnen werken: 45 procent van de IT-beslissers geeft aan dat hier actief aan wordt gewerkt.

De onderzoekers benoemen ‘cultuur’ en wijzen op het gebrek aan vertrouwen dat bij leidinggevenden speelt als belangrijke belemmeringen voor het verder doorvoeren van tijd- en plaatsonafhankelijk werken. Beide fenomenen verwijzen naar ‘oud denken’ (en doen) en maken duidelijk dat in de board van bedrijven de druk om echt te veranderen nog te weinig wordt gevoeld. Het zou interessant zijn na te gaan hoe binnen bedrijven HR en ICT samenwerken met de business. In 2012 kwam uit onderzoek van HR-dienstverlener Raet naar voren dat zo’n 20 procent van de Nederlandse human resources managers het voornemen had om in 2013 beleid te ontwikkelen voor medewerkers die die met hun eigen mobiele apparaat toegang willen tot het bedrijfsnetwerk. Die 20 procent is veel te laag en laat zien waar HR het laat afweten.

[wp_twitter]

Digitaal zwerfafval

Een kleine rimpeling in app-land. Na het nieuws dat Whatsapp voor 19 miljard dollar is overgenomen door het steeds minder snel groeiende Facebook, werd duidelijk dat gebruikers een verschil zien tussen het posten van berichten op Facebook en het uitwisselen van privéberichten via Whatsapp. Whatsapp is een berichtendienst tussen smartphones en werkt op basis van telefoonnummers.

WhatsApp bezit inmiddels van 450 miljoen gebruikers een telefoonnummer, weet vaak ook hun locatie én niet onbelangrijk: de app heeft veel informatie over het leven van de gebruiker dankzij de chatgesprekken, aldus Nando Kasteleijn op de site van NRC.

Een belangrijk verschil met Facebook is het gebruiksdoel: Whatsapp is voor veel gebruikers primair een communicatiemiddel, waarlangs ook persoonlijke en vertrouwelijke informatie kan worden uitgewisseld. Facebook is meer het publieke plakboek waarvan bekend is – en vaak ook nadrukkelijk de bedoeling is – dat je vrienden meekijken.

Facebook beschikte nog niet over alle telefoonnummers, laat staan over data waaruit op te maken is met wie je het meeste persoonlijk contact hebt en over welke onderwerpen. Sommige gebruikers willen die twee werelden gescheiden houden.

Gebruikers die willen overstappen naar een alternatief zoals Telegram, zullen de natuurlijke neiging hebben om de app te verwijderen, bijvoorbeeld via de menu-optie applicatiebeheer in de smartphone. Dat is echter niet voldoende, want met het verwijderen van de applicatie blijft het account gewoon bestaan. Wanneer je de app opnieuw download en installeert, geeft de applicatie aan dat er een backup is gevonden en worden heel snel de laatste conversaties weer teruggezet op je telefoon.

figuur app

Hoe vaak zet je niet een appje op de smartphone of tablet om het uit te proberen en daarna te verwijderen? Niet alleen na de installatie, maar ook tijdens het installatieproces hebben apps al veel informatie verzameld en teruggestuurd naar de aanbieder. Denk aan gegevens zoals adresboeken, telefoonnummers en profielinformatie van andere, gerelateerde netwerken. Eventueel aangemaakte accounts blijven bestaan wanneer je ze niet opheft, maar alleen de app van je hardware verwijdert. Vermoedelijk circuleren er in de app-business miljarden slapende accounts met wisselende hoeveelheden data, waarvan niemand weet waar het is, en wat de waarde is. Digitaal zwerfvuil.

[wp_twitter]

Onderwijs moet aan de slag met cloud en data

Cloud is niet alleen een opslagmedium, er kan ook rekenkracht en ‘intelligentie’ uit worden gehaald. Wanneer je onderwijsprogramma’s gedeeltelijk vanuit de cloud zou laten lopen en via online e-learning zo veel mogelijk data over het leerproces zou verzamelen, kan je het onderwijs verder personaliseren en verbeteren.

Kennisnet heeft in haar Kennisnet Trendrapport 2014/2015, technologiekompas voor het onderwijs een negental technologietrends op een rijtje gezet en onderzocht hoe deze een antwoord kunnen vormen op actuele onderwijsvraagstukken. Ook is gekeken naar de verwachte effectieve impact op het onderwijs en de levensfase van de technologie. Twee belangrijke trends zijn volgens het rapport datagedreven onderwijs en ‘do it yourself’. Maar in het rapport wordt ook vastgesteld: “Datagedreven onderwijs als term roept weerstand op.”

Natuurlijk heeft een ‘analoge docent’ oog voor nuances die geen enkel systeem kan waarnemen en kan daar beter dan welk systeem dan ook op reageren. Toch mist de analoge docent ook bepaalde informatie, eenvoudigweg omdat een docent niet alles tegelijk kan zien, bepaalde verborgen signalen niet herkent en evenmin alle signalen real time kan omzetten in een aangepaste leerstrategie. De leraar is geen Watson en hij kan niet anticiperen, laat staan reageren op alle dertig individuen in zijn/haar klaslokaal.

Data en cloudbased onderwijs kunnen leerprocessen en leerprestaties transparant maken en beschikbaar voor analyses. Met de inzet van cloud kan voorkomen worden dat leerprocessen per leerling en per leraar geïsoleerde momentopnames blijven. Het klaslokaal als locatie waar kennis wordt geproduceerd, is nog altijd het exclusieve domein van de leraar, waar iedere vorm van transparantie ontbreekt. Met de inzet van cloud kunnen leertrajecten voor verschillende vakken, disciplines en docenten bovendien beter op elkaar aansluiten. Met meer data in het onderwijs kunnen we twee kanten op: gebruik ze om het onderwijs inhoudelijk te verbeteren en put uit onderwijsprocessen om individuele leerprestaties te verbeteren.

Nederland heeft een uitstekende ICT-infrastructuur (op vierde plaats van de wereld). Juist de inzet van meer ICT kan het onderwijs (dat wereldwijd op de zevende plaats staat) verbeteren op rendement en prestaties. Leraren schieten echter tekort als het gaat om kennis en vaardigheden op het gebied van ICT en didactiek, zo blijkt uit het jaarlijkse onderzoek Vier in Balans van Kennisnet. Slechts 62 procent is vaardig genoeg om ICT ook echt goed in te zetten in de les en in het VO digitaalis slechts 15 procent van het leermateriaal digitaal.

Zeg ICT en onderwijs en de eersten die in een lachstuip schieten zijn de leerlingen. In de afgelopen vijf jaar hebben scholen geïnvesteerd in smartboards, een lokaal met een rijtje pc’s, beamers en administratiesoftware zoals Magister en hebben ze wellicht hun eigen website een keer onder handen genomen. De allernieuwste technologie in het onderwijs bestaat echter uit de smartphones van de leerlingen, die ze tijdens de les gebruiken om te luisteren naar muziek, YouTube video’s te delen of met elkaar te Whatsappen. Innovaties zoals iTunesU en de Kahn Academy zijn voor de meeste scholen nog toekomstmuziek, laat staan dat het VO expliciet aan de slag gaat met BYOD.

lerarenIn het Kennisnet-rapport wordt verder geconstateerd dat het onderwijs weliswaar de belangrijkste trends in ICT-land volgt (zoals de inzet van mobiele devices), maar aan de andere kant wordt nog altijd uitgegaan van de ratio ‘aantal pc’s per leerling’ (momenteel 1 op 5). Hoezo Bring Your Own Device? Vijftien procent van de VO-instellingen beschikt nog niet over een Wi-Fi-netwerk. En op de vraag “Door het gebruik van ICT behalen leerlingen betere resultaten” antwoordt 45 procent van de VO-leraren met een ‘ja’.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Cloud: wegbereider voor spraakherkenning?

IBM heeft besloten om superslimme computer Watson naar de cloud te verhuizen en zijn rekenkracht te verdubbelen, zo berichtte AG half januari. Hiermee wil IBM nieuwe mogelijkheden scheppen voor AI-as-a-service: kunstmatige intelligentie op afroep, bijvoorbeeld voor big data analyses en linguïstiek. Hoewel beide zaken weinig te maken hebben met AI – van klein denken is nog nooit iemand groot geworden, en van snel rekenen word je niet echt intelligenter – biedt de cloud wel een mooi platform om technologieën die rekenkracht en -snelheid nodig hebben een kans van slagen te bieden.

Vice president Stephen Gold, betrokken bij de Watson-activiteiten van IBM, voorspelt dat toekomstige generaties op 2013 zullen terugblikken als het jaar van ‘een monumentale verandering’. Hij doelt daarmee wellicht op de mogelijkheden van Watson op het gebied van verwerking van natuurlijke taal.

Het inzetten van natuurlijke taal in de automatisering wordt al enkele decennia gezien als een veelbelovende technologie. Zo ongeveer iedere vijf jaar werd door leveranciers, ontwikkelaars en goeroes geroepen dat de komende vijf jaar toegepaste technologieën zoals spraakherkenning zouden doorbreken. Maar spraaktechnologie is net zo breed inzetbaar als het jongere broertjes touch technologie. Soms is het handig om tegen apparaten te spreken, soms is het handiger te aan te raken. Spraaktechnologie is wel verbeterd door goedkopere en snellere rekenkracht en verder ontwikkelde software en er zijn meer succesvolle toepassingen ontstaan, waarvan Siri (geïntroduceerd in  oktober 2011 op de iPhone 4S) en Glass mooie voorbeelden zijn. Maar om nu te zeggen dat spraakherkenning mainstream is sinds Siri? Ik mis daarvoor zowel de cijfers als de hype rondom het gebruik van Siri. Ook Google Glass, aangestuurd met basale commando’s, moet nog een hele weg afleggen. In het algemeen werkt spraakherkenning beter naarmate het systeem meer getraind is in het herkennen van een bepaalde stem (of bepaalde klanken). Systemen luisteren dus na verloop van tijd vooral goed naar hun baasje, maar zelfs marktleider Nuance heeft voor dat trainingsvraagstuk nog geen oplossing.

Een spraakherkenningssysteem werkt onder andere op basis van waarschijnlijkheid en die wordt steeds groter naarmate er meer data beschikbaar zijn om waarnemingen te vergelijken met opgeslagen kennis. In dit opzicht zou de cloud een belangrijke rol kunnen gaan spelen. Daarnaast is voor het kunnen werken met natuurlijke taal data over de context nodig. Ook hier kan de cloud meerwaarde bieden, want als er ergens ‘context’ beschikbaar is, dan is dat wel in de cloud, waar we doorlopend informatie in opslaan en van waaruit veel apps werken. Met behulp van een 4G verbinding zou Siri real time informatie kunnen ophalen uit de cloud, onder meer via anticiperende systemen als Google Now.

Wanneer gesteld wordt dat 2014 het jaar van de spraakherkenning wordt, heb ik zo mijn twijfels. Het zou ook zo maar 2015 of 2016 kunnen worden. Maar voor een geleidelijke doch stevige ontwikkeling van technologie en in praktische toepassingen is zo langzamerhand wel aan alle voorwaarden voldaan. Spraakherkenning heeft inmiddels een goed imago. Er ontstaan steeds meer devices die in specifieke omstandigheden goed met spraak zouden kunnen worden bediend. Steeds meer apparaten (wearables, maar ook ingebouwde systemen) zijn gemakkelijk te bedienen met spraak – en ook in professionele omgevingen leidt spraaktechnologie tot slimme oplossingen. Daarnaast groeit de behoefte aan nieuwe security-oplossingen op het gebied van identificatie en authenticatie, onder meer bij banken. Tot slot worden devices zoals tablets en smartphones zelf ook steeds krachtiger. De cloud als data hub tenslotte gaat wat mij betreft de doorslag geven.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Consument in de wolken met de cloud?

Voor de doorsnee consument is het gemakkelijk om je spullen in de cloud te zetten. Dat doen we dan ook massaal en tamelijk zorgeloos, met toepassingen als Gmail, hotmail, Facebook en Linkedin. Ook voor onze oude data die we voorheen in huis bewaarden, zoeken we steeds vaker een nieuwe opslagbestemming. We kunnen kiezen voor een harde schijf (de meeste diskettes zijn al weggegooid, en de content op die stapels volgeschreven CD’s en DVD’s komt toch vaak weer op de harddisk terecht), voor een eigen dataserver (NAS) of voor een echte cloudoplossing.

DSC_5613Bijna alle telecomspelers, maar ook software- en hardware-leveranciers leveren cloudopslag. Koop een laptop en je krijgt er cloud bij. Ga naar Flickr en je krijgt 1 TB opslagruimte. Schaf een smartphone aan en je leverancier biedt 5 GB voor nop aan (“Met T-Mobile Cloud Basis 5 heeft u altijd toegang tot uw cloud via uw internet browser”). Probeer bij Apple maar eens uit de iCloud weg te blijven. Open een e-mail adres of doe zaken met een internet serviceprovider en de Gigabytes staan klaar. Zelfs een fabrikant van harde schijven biedt losse harddisks inclusief  cloudcapaciteit aan.

Maar waar moet je nu je spullen laten? Is het verstandig om je risico’s te spreiden en alle data op verschillende plekken te stallen? Of moet je juist kiezen voor een combinatie cloud + eigen harde schijf? Op het doorsnee etiket van een DVD-verpakking staat gemiddeld meer woorden.

De Wet Bescherming Persoonsgegevens vereist dat de aanbieder van een cloud dienst passende technische en organisatorische maatregelen treft om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of onrechtmatige verwerking. Een beveiligde verbinding is een minimale vereiste, maar daarna houdt ons inzicht eigenlijk op. Wat is de beschikbaarheid van de dienst? Slaat de provider onze data gecodeerd op? Waar staan de data, wie kan er bij en hoe wordt misbruik of dataverlies voorkomen? Wat gebeurt er bij een storing of een faillissement van de provider? Van wie zijn de data wanneer jij als klant overlijdt en stopt met betalen? Hoe kom je er achter of je provider wel of niet onder de Patriot Act valt?

Bedrijven beschikken zelden over een goed exit plan, laat staan de consument. Wat zijn eigenlijk de risico’s van het delen van bestanden via cloud diensten over een langere termijn?

Twee derde van de cloud gebruikers heeft geen flauw idee, zo onderzocht IT-beveiliger F-Secure dat april vorig jaar bij 6.000 personen uit 15 landen. En we zijn niet veel opgeschoten: in 2010 concludeerde de Business Software Alliance (BSA) nog dat 60 procent van de Europeanen geen idee heeft wat ‘in de cloud’ betekent en dat er maar weinig bekend is over de verantwoordelijkheid voor de bescherming van gegevens die via webdiensten worden opgeslagen.

DSC_5289Het is niet verwonderlijk dat er nog geen keurmerk of standaard is voor cloud diensten gericht op consumenten. Eerst moet er nog veel gebeuren voor de zakelijke markt, waar nog volop wordt gewerkt aan standaarden. Bovendien is het aanbod voor consumenten volkomen versnipperd over onderling sterk verschillende aanbieders. Een keurmerk of productclassificatie zou wellicht kunnen helpen, maar zo lang consumenten zich niet verdiepen in de algemene voorwaarden en de rol van wetgeving in het vestigingsland van de cloud leverancier (zoals de Amerikaanse Patriot Act) heeft het lezen van die voorwaarden weinig zin. Vermoedelijk moet er eerst iets op grote schaal mis gaan.

Een classificatie of norm, specifiek voor cloud diensten voor consumenten, is nog niet in zicht, aldus Nan Zevenhek, bestuurslid van Eurocloud en betrokken bij de ontwikkeling van een NEN-industrienorm voor bedrijfsmatige cloud diensten. Cloudperformance is voor consumenten lastig te meten. Veel op consumenten gerichte cloud diensten worden gratis aangeboden (dat hoeft op zich geen probleem te zijn), maar consumenten moeten er dan ook rekening mee houden dat ze niet al te hoge eisen kunnen stellen. Zo lang de consument niet kritisch is, aldus Zevenhek, is er veel mogelijk en zullen aanbieders proberen een positie te verwerven in de markt voor particuliere cloud diensten. De enige zekerheid die je als consument hebt is dat geen van de grote aanbieders zijn goede naam in de waagschaal zal stellen door slechte cloud diensten te leveren. Pas wanneer er iets mis gaat en krantenkoppen verschijnen, zullen ze gedwongen worden om USP’s en certificeringen duidelijker uit te spelen.

Met andere woorden: waar bedrijven zich kunnen laten adviseren door IT’ers en consultants, moeten consumenten via learning by doing ontdekken wat de gegarandeerde uptime van Dropbox is of wat de beschikbaarheid is van diensten van Google apps, Linkedin of Twitter.

linkedin TenC
Linkedin User Agreement

Goed zoeken naar algemene voorwaarden kan wel inzicht opleveren: zo kunnen de foto’s die je plaatst in de cloud van Facebook, naar eigen inzicht worden hergebruikt door Facebook omdat je een licentie hebt verschaft aan Facebook – ook wanneer jij het beeldmateriaal hebt verwijderd, maar een andere Facebookgebruiker het heeft overgenomen.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

 

Zorgprofessionals moeten hun hok uit

Dat de gezondheidszorg steeds duurder wordt, is geen geheim. Met ingrepen zoals bezuinigingen, innovatie, substitutie (van medische zorg naar mantel/zelfzorg) komen de beleidsmakers, verzekeraars, zorgverleners en directies niet veel verder dan het afremmen van de aanhoudende kostenstijgingen. Om tot (ook financieel) duurzame zorg te komen is een omslag in denken en doen nodig waarbij zorgverlening en bedrijfsvoering nauw op elkaar gaan aansluiten.

Dat vraagt om een cultuuromslag en om het anders inrichten van bedrijfsprocessen, zodat de productie beter beheersbaar wordt. Daarbij kan je denken aan artsen die hun opleiding terugbetalen door eerst tien jaar in loondienst te werken, aan operatiekamers en andere dure infrastructuur die een optimale bezettingsgraad heeft, aan verregaande specialisatie bij klinieken en aan ketengerichte samenwerking tussen professionals.

Een van de manieren om de zorgproductie beter beheersbaar te maken is om informatie (en data) intensiever te benutten. Met anonieme historische zorgdata kan een groter deel van de zorg planbaar gemaakt worden; het beschikbaar maken van patiëntendata is de driver voor zowel betere medisch-inhoudelijke samenwerking tussen zorgverleners als voor efficiencymaatregelen.

Sinds minister Schippers in 2011 besloot de ontwikkeling van het landelijke EPD te stoppen bij gebrek aan draagvlak, is de ontwikkeling van een landelijk EPD in grote lijnen tot stilstand gekomen. Digitale dossiers van patiënten zijn niet geïntegreerd of gekoppeld, maar als los zand verspreid over instellingen en zorgverleners. De functionaliteit van het Landelijk Schakel Punt (LSP) is op dit moment uiterst beperkt. Dat heeft tot gevolg dat zorgverleners nu zelden kunnen beschikken over een compleet beeld van alle patiëntgegevens, laat staan dat zorginstellingen deze data kunnen inzetten bij de dagelijkse bedrijfsvoering.

In het bedrijfsleven wordt steeds duidelijker dat data – meer specifiek: klantdata – een van de belangrijkste ‘grondstoffen’ voor succes worden. Analisten van The Industrial Internet@Work, een initiatief van GE, betogen dat sectoren als de energie, transport en gezondheidszorg er nu eindelijk van doordrongen zijn dat real time data het mogelijk maakt om beter en sneller te reageren op behoeften van de business en processen te ontdoen van ruis.

De gezondheidszorg staat daarbij voor twee uitdagingen: het digitaliseren van processen en vervolgens processen data-driven maken. Daarbij horen data gedreven planningssystemen voor de zorgverlening, collaboration tools voor zorgverleners en uiteraard een digitaal patiëntendossier. De zorgsector zal op meerdere fronten moeten overstappen op cloud technologie, zodat systemen en data tijd- en plaats onafhankelijk ingezet kunnen worden.

 

Gelukkig begint de gezondheidszorgsector interesse te tonen voor cloud technologie. Cloud levert flexibiliteit en kostenvoordeel op, er is aandacht voor de beveiliging, maar het belangrijkste is dat de cloud de mogelijkheid biedt om het eigenaarschap van data bij de patiënt te leggen. Het idee dat de patiënt zelf rondloopt met een smartcard of USB-stick is achterhaald: de kans dat gegevens kwijtraken of verouderen is erg groot. Het cloud model is gebaseerd op vertrouwen – iets wat extreem belangrijk is bij het gevoelige karakter van patiëntgegevens – en op het vlak van privacy en security moet er nog het nodige werk  verzet worden. Ook in de VS, als het gaat om IT vaak een gidsland, bestaan de nodige zorgen over opslag en gebruik van patiëntgegevens. Toch krijgt de gezondheidszorgsector in de VS  steeds meer oog voor de voordelen van cloudcomputing. Amerikaanse zorg-CIO’s raken geleidelijk meer overtuigd van de volwassenheid van cloud technologie, hoewel je je kunt afvragen wat het huidige niveau van volwassenheid is.

Ook andere sectoren worstelen met vraagstukken over innovatie en data. De automotive sector staat op het punt te kantelen: van auto’s en berijders naar data. Het Internet of Things gaat, samen met de connected car er voor zorgen dat de auto een permanente datastroom gaat generen over condities en gedrag van de auto en gebruiker. Van wie zijn die data? Verschillende partijen zijn bezig posities in deze data-economie te vestigen.

Er is een belangrijke analogie tussen de automotive sector en de gezondheidzorg. De auto en de automobilist zijn bij uitstek mobiele databronnen en goedbeschouwd wordt ook het datavraagstuk in de gezondheidszorg bepaald door mobiliteit van de patiënt: die maakt gebruik van verschillende medisch specialisten, apparaten, instellingen en locaties – data komen op verschillende plekken tot stand en zijn op verschillende plekken nodig voor verschillende doeleinden.

Dat pleit er voor om executives uit de gezondheidzorg en de automotive sector een tijdje samen in een hok op te sluiten. Maar er zijn ook andere sectoren waar de hoofdrolspeler bewegelijk is. Wat te denken van de shoppende consument, waar succesvolle (r)e-tailers al jaren geleden gestart zijn met kantelen van hun processen, het denken in ketens en het werken met de customer journey? First time right en de customer effort score, maar ook principes als straight through processing (veel ingezet in de financiële sector voor de administratieve verwerking van transacties van die zo actieve klant) zijn leerzame modellen. Trek die witte jas uit, kom je hok uit en ga op verkenning in andere sectoren. Niet alleen nuttig, maar vooral noodzaak.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Contactcenters in de cloud: wisselend bewolkt

Naarmate customer service processen steeds meer digitaal worden, ligt het voor hand dat contactcenters kiezen voor de cloud. Cloudtechnologie lijkt op het lijf gesneden voor contactcenters: gemakkelijk schaalbaar en kostentechnisch voordelig.

Jaarlijks komt Dimension Data met een grootschalige internationale benchmarkstudie. Het Global Contact Centre Benchmarking Report 2013/2014 (met een omvang van meer dan 230 pagina’s) is een van de belangrijkste en langer lopende benchmarkstudies in de wereldwijde contactcentersector. Het benchmarkrapport van Dimension Data is gebaseerd op 817 respondenten afkomstig uit 11 sectoren en 79 landen. De studie besteedt aandacht aan allerlei facetten van klantcontact: van kanaalvoorkeuren tot responstijden en van verloopcijfers tot innovatieplannen. Dit jaar heeft Dimension Data een opzienbarende conclusie: “The phone is no longer the predominant channel of choice.” Die overgang – social media en webselfservice zijn enorm in populariteit gegroeid – is een goed voorbeeld van hoe de klantcontactsector verandert. Digitalisering van klantcontact is daarbij een van de belangrijkste trends: online is leidend en de onderliggende technologie die deze ontwikkeling drijft is cloud computing.

Contactcenters zien steeds beter in dat ze hun IT-omgeving moeten vereenvoudigen en dat ze de overstap moeten maken naar een flexibel multichannel platform dat door de gehele organisatie wordt gebruikt. Van de early adopters die al IT in de cloud hebben zitten, geeft twee derde van de respondenten aan, dat de cloud toegang biedt tot nieuwe of verbeterde functionaliteit; een zelfde groep geeft aan dat de cloud bijdraagt aan meer flexibiliteit en drie vierde van de executives is van mening dat het de TCO van het service proces verlaagt.

contactcenters cloud 4
Bron: DMG

Het Dimension Data onderzoek is niet de enige studie die uitwijst dat de cloud het dominante technologieplatform wordt voor klantcontact. Het aantal contactcenters dat een op cloud technologie gebaseerde infrastructuur gebruikt, is tot nu toe ieder jaar met tientallen procenten gegroeid en DMG voorziet voor 2014 en 2015 groeicijfers van 40 en 35 procent. De on premise hardware gaat naar de schroothoop, de oude software kan in de prullenbak. Of is dat meer wens dan werkelijkheid?

Contactcenters bestaan (naast mensen, goed voor 70 procent van de kosten) hoofdzakelijk uit IT en dus is het logisch dat contactcenters de innovatieroute volgen die gebruikelijk is in IT. In het verleden investeerden contactcenters veel in eigen hardware en software; wanneer er nieuwe functionaliteit nodig was werd er veel gestapeld en over oude systemen werd vaak een schil gelegd. Dat soort ingrepen hebben de laatste jaren bijgedragen aan de toegankelijkheid tot klantinformatie, waardoor de customer service aanzienlijk is verbeterd. De keerzijde is dat de onderliggende systemen niet zijn vernieuwd, laat staan vervangen. Onderhoud van die oude systemen blijft dus noodzakelijk; met de groei van het applicatielandschap nemen de beheerkosten toe. Het wordt dus steeds interessanter om de sprong naar de cloud te wagen, maar ook steeds onaantrekkelijker – want de transformatie naar de cloud is minder eenvoudig dan vaak wordt gesuggereerd en wordt lastiger naarmate het aantal applicaties toeneemt.

Bron: DMG
Bron: DMG

Het gaat dan om kernsystemen voor de centrale, routering, wachtrijen en systemen die stuurinformatie geven over agent- en queue performance; management systemen op het vlak van kwaliteit en performance (denk aan quality monitoring) ; ondersteunende systemen zoals scripting, webselfservice- en kennissystemen; service-systemen zoals CRM-applicaties waarmee klantprocessen aangestuurd en gevolgd kunnen worden, en algemene systemen zoals databases, analytics, workflow- en contentmanagement-systemen.

Een overstap of cloud migratie kost volgens sommige aanbieders slechts twee tot drie weken, maar voor contactcenters zijn er weinig redenen om zo’n termijn  als uitgangspunt aan te houden. Hoewel de meeste systemen die in contactcenters worden gebruikt als cloud applicatie verkrijgbaar zijn, is er geen enkel platform dat precies alle functionaliteiten geïntegreerd aanbiedt, ondanks de beloften van talloze aanbieders.

cloud contactcenter inplementatietijd
DMG: Cloud-Based Contact Center Infrastructure Market Report

Een overstap naar meer flexibiliteit in ‘kosten en capaciteit’ – typische voordelen van de cloud – kost vooral veel aandacht, tijd en geld. In het voortraject moeten hardware en software licenties worden afgekocht, moet voor verschillende soorten data worden bekeken of ze in de cloud mogen staan, moeten servers worden ‘schoongemaakt’ voor een cloudomgeving, moeten applicaties veelal worden aangepast, en moet de bestaande datacenterdienstverlening worden gewijzigd. Vaak blijken er naderhand contractuele beperkingen te bestaan als het gaat om een exit of een migratie naar de cloud. IDC voorziet een verdrievoudiging van uitgaven aan cloud computing tussen 2012 en 2017. Hardwareleveranciers en systeemintegratiespecialisten zullen het meest te lijden hebben van de afnemende vraag naar lokale systemen. De kans dat zij zich zullen vastbijten in lopende contracten met klanten wordt daarmee groter. Ook het securitybeleid moet opnieuw worden opgesteld en financiële instellingen hebben bij een cloudmigratie, ook van contactcentertechnologie, te maken met toezichthouders zoals DNB.

Marco Gianotten waarschuwt in een commentaar op Computable voor een teveel op techniek georiënteerde benadering van het cloud vraagstuk. “Cloud gaat over: 1) technologie, 2) veiligheid, 3) transitiekosten en 4) gebruikerservaring. We focussen teveel op technologie en veiligheid en veel te weinig op voor de business echt belangrijke zaken: geld en gebruikers.”

Dat dit accent ook in contactcenters dikwijls verkeerd wordt gelegd is te zien aan een andere bevinding uit het Dimension Data rapport. Er treedt verbetering op, maar toch is slechts een minderheid van de contactcenters (40 procent in 2013, 30 procent in 2012) betrokken bij het opstellen van business requirements voor nieuwe technologieoplossingen. Een wake up call voor customer service directeuren en contactcentermanagers die – op weg naar de cloud – nog niet in de drivers seat zitten.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Cloud computing als versneller voor de business

Consumenten gebruiken steeds meer technologie en hebben daarbij steeds minder te maken met de onderliggende techniek. Ze schaffen nog wel zelf hun hardware aan, maar denken verder bij de aanschaf, het gebruik en de werking van connectiviteit en applicaties nauwelijks nog aan de techniek. Betrouwbaarheid en acceptatie dragen er toe bij dat er – zo op het eerste oog – weinig redenen zijn om alles te moeten begrijpen of beheersen. Consumenten willen functionaliteit die gemak biedt: snel weten waar het regent, wat de snelste route is of hoe het banksaldo er voor staat. Veel technologie is ‘gratis’ en daarmee vaak gestandaardiseerd: bij de tientallen apps die we gebruiken zijn de configuratiemogelijkheden beperkt. We zitten er niet mee.

Bedrijven maken een vergelijkbare ontwikkeling door, maar de motieven zijn anders. Ondernemingen en instellingen moeten – gedreven door concurrentie – hun kosten terugdringen, hun tempo versnellen en hun dienstenpakket doorlopend aanpassen. IT-dienstverleners spelen hier op in. Ze leveren geen pc’s meer (zoals in de begintijd van kantoorautomatisering het geval was), maar gaan steeds meer vanzelfsprekende onderdelen van de IT-voorzieningen als standaarddienst aanbieden. Cloud computing gaat de komende jaren zorgen voor het verschil tussen winnaars en verliezers.

Naast verschillende varianten (zoals de basiskeuzen public/private/hybrid cloud) ontstaan er steeds meer diensten en producten die betrekking hebben op het werken met zakelijke cloud omgevingen.

Twee voorbeelden zijn OpenStack en CloudStack, open source cloud-management tools die bijdragen aan twee belangrijke voordelen van de cloud: kostenreductie en versnelde ingebruikname van software. Cloud computing  is workload gebaseerd, zowel voor IT- en bedrijfsprocessen als voor opslag-, backup- en recovery-voorzieningen. De cloud provider zorgt voor het tijdig opschalen van de servers, het beschikbaar maken van databases en voor andere diensten verzorgen die ontwikkelaars voorheen zelf moesten regelen. Servers worden efficiënter ingezet en bedrijven hebben niet meer te maken met onderhoud. Aan de personele kant komen meer resources vrij voor softwareontwikkeling. Het configureren van complexe systemen, het ontwikkelen van software, het testen en de ingebruikname van software: het kan allemaal in de cloud. Het gebruik van software-ontwikkelplatformen in de cloud leidt volgens marktonderzoeker Evans Data Corporation tot een verkorting van projecten van gemiddeld 15 procent. Het sneller beschikbaar komen van (nieuwe) functionaliteit draagt direct bij aan een verkorting van de time-to-market.

Cloud computing maakt IT-voorzieningen niet alleen goedkoper en sneller beschikbaar (de beheer- en ontwikkelkant), maar helpt ook om bedrijfsprocessen te optimaliseren. Het werken met cloud gebaseerde oplossingen maakt het mogelijk om software en databases real time actueel te houden en beschikbaar te stellen. Een goed voorbeeld hiervan is de logistieke operatie op luchthavens, waarbij het aanbod aan passagiers DSCN1826en vracht moet worden afgestemd op beschikbare vliegtuigen. Die complexe operatie vergt veel coördinatie en communicatie tussen allerlei partijen: luchthavenexploitant, luchtvaartmaatschappijen, vliegveiligheidsdienst, dienstverleners zoals afhandelings-, catering- en schoonmaakbedrijven en verschillende autoriteiten. Vliegtuigen die niet vertrekken, kosten geld: resources op de grond worden geblokkeerd en luchtvaartmaatschappijen moeten passagiers bij langere vertragingen schadevergoedingen betalen: beginnend bij bedragen vanaf 250 euro per passagier na drie uur.

Met een cloudgebaseerd Total Airport Management Systeem (TAMS) kunnen alle activiteiten rondom de werkzaamheden op het vliegveld gecoördineerd en geregeld worden. Om de besluitvorming te vereenvoudigen en te versnellen, worden verschillende bestaande databases geconsolideerd zodat actuele gegevens centraal beschikbaar zijn. Daarnaast wordt een helder rechtenbeheer ingevoerd, zodat de afzonderlijke dienstverleners alleen over die informatie beschikken, die voor hen bestemd is: zowel op vaste als mobiele eindapparatuur. De cloud vormt hierbij dus de basis voor zowel de infrastructuur als de data en applicaties. Als de aankomsttijd van een vlucht verandert en daarmee bijvoorbeeld ook de gate, worden alle betrokken dienstverleners direct geïnformeerd. Op die manier kan de luchthaven flexibel en daarmee ook efficiënt op de wisselende capaciteit inspelen. Een TAMS optimaliseert grondtijden, verkort wachttijden, vergroot de tevredenheid bij passagiers en zorgt uiteindelijk voor meer omzet.

IT wordt voor bedrijven steeds meer een middel om snelheid te maken. Driekwart van de Nederlandse organisaties vindt dat de opkomst van cloud-oplossingen snelle innovatie voor de eigen organisatie mogelijk maakt, zo blijkt uit het onderzoek ‘Eilanden in de Cloud’, dat in opdracht van Macaw door Pb7 Research is uitgevoerd onder 100 IT-beslissers van Nederlandse organisaties. De meest genoemde oplossingen met grote toegevoegde waarde zijn een complete werkplekomgeving in de cloud (44%), gebruik van een dienstverlener die als cloud-broker optreedt (39%) en het gebruik van open standaarden (39%).

Er zijn echter ook beperkende factoren. Bij het geleidelijk vergroten van de inzet van cloud computing is integratie van verschillende cloudtoepassingen de belangrijkste uitdaging voor vier van de vijf Nederlandse bedrijven.  Nieuwe ondernemingen kunnen hun IT direct in de cloud onderbrengen, maar oudere organisaties hebben te maken met legacy: oude systemen – datacenters, softwareomgevingen – die niet geschikt zijn voor de cloud.

Om de concurrentie bij te benen hebben veel van deze bedrijven vaak prioriteit gegeven aan het stapelen en aan elkaar knopen van applicaties en daarnaast achterstallig onderhoud opgebouwd. Hoe groter en ouder de organisatie, hoe groter dit probleem is. Het maakt deze groep dinosaurussen minder wendbaar en meer kwetsbaar, niet alleen voor nieuwe concurrentie, maar ook voor cybercrime.

Een transitie naar de cloud heeft veel voeten in aarde – naast het verhuizen speelt ook mee dat veel cloud toepassingen gestandaardiseerd zijn, iets dat om flinke aanpassingen vraagt in de IT-organisatie. Een model als cloudstack kan waarde toevoegen aan zowel het migratie- en transformatievraagstuk als aan cloud integratie. Met CloudStack is het mogelijk, ook in een private cloud omgeving die niet volledig gestandaardiseerd is, om snel up en running te zijn, al blijft net als bij andere IT-projecten de rol van een integrator noodzakelijk. Daarbij hebben met name financiële instellingen te maken met complexe wet- en regelgeving. Uit ervaringen van ‘cloud migranten’ valt op te maken dat dit transitievermogen de komende jaren voor veel ondernemingen een doorslaggevende succes- of faalfactor zal worden. Conclusie: lenigheid in IT wordt de ultieme voorwaarde.

 

Dit blog werd geschreven naar aanleiding van de European Cloud  Stack Collaboration  Conference en is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]