Evil Eye

Tel Google Streetview en Google Glass bij elkaar op. Wat ontbreekt er nog aan het Google-instrumentarium?


Connected Car

nxpconnectsthecar-300x222The Connected Car is een van de strategische speerpunten van NXP. Het bedrijf werkt al jaren samen met de automotive sector om auto’s slimmer te maken en de rijervaring te verbeteren. Op dit moment tekent zich een revolutie af op het vlak van connectiviteit in de automotive sector.

 

Ook op Toii.nl: het internet of cars

Lees meer
Tweeten

Web 3.0 ingehaald door internet of things

Web 3.0 is het semantisch web, het internet waarbij het gebruik van natuurlijke taal centraal staat. Het semantisch web is de beoogde opvolger van het sociale web (web 2.0), maar dat semantisch web is nog lang geen bewaarheid. Toch wordt er veel gefilosofeerd over komende varianten en versies. Zo zou web 4.0 het web moeten zijn dat proactief omgaat met onze eigen informatiebehoefte en ons als gebruiker actief benadert. Seth Godin geeft op zijn blog het volgende voorbeeld van web 4.0:

“I’m booked on a flight from Toledo to Seattle. It’s cancelled. My phone knows that I’m on the flight, knows that it’s cancelled and knows what flights I should consider instead. It uses semantic data but it also has permission to interrupt me and tell me about it. Much more important, it knows what my colleagues are doing in response to this event and tells me. ‘Follow me’ gets a lot easier.”

“Google watches what I search. It watches what other people like me search. Every day, it shows me things I ought to be searching for that I’m not. And it introduces me to people who are searching for what I’m searching for.”

Als we Godin moeten geloven denkt web 4.0 met ons mee – of denkt in sommige gevallen voor ons. Dat roept de vraag op wat web 5.0 dan zou moeten zijn. Begin 2010 stelde ik op het IK Blog: “Zou web 5.0 dan gaan over een koppeling tussen ons eigen centraal zenuwstelsel en kunstmatige intelligentie?”

In 2010 bestond het Internet of Things hoofdzakelijk in de kraamkamers en innovatielabs van technologiebedrijven, maar op dit moment is volstrekt duidelijk dat de volgorde voor web 3.0, web 4.0 en web 5.0 is omgegooid.

Al zijn er de nodige aarzelingen, voordat het semantisch web is gerealiseerd, krijgen we eerst te maken met het Internet of Things (IoT). Die aarzelingen hebben vooral te maken met privacy en met het tempo van R&D en toepassingen die business genereren, want de mogelijkheden van IoT zijn in theorie bijna eindeloos.

Nederlandse energiebedrijven zijn op zoek naar de juiste manier om samen met de netbeheerders de smart meter uit te rollen. Early adopters moeten het pad effenen, iets dat ook geldt voor de slimme (connected) E-thermostaat. Dat apparaat communiceert met je persoonlijke webomgeving van je energieleverancier; de beschikbare data van je E-thermostaat worden nog niet ingezet voor verkoopdoeleinden door het bedrijf zelf. Energie is een commodity, leveranciers zullen het daarom steeds meer moeten hebben van excellente service en diensten met toegevoegde waarde.

Het is op dit moment al mogelijk om alle denkbare elektrische apparaten (via een module in het betreffende stopcontact) aan te sturen via het web – met een tweet of via een app. Ook deze technologie biedt grote mogelijkheden voor energiebedrijven. Met de E-inzicht module van Essent kan je zien wat bijvoorbeeld het verbruik is van je oude koelkast; het energiebedrijf kan op basis van die informatie producten aanbieden die zuiniger zijn. Dat is nog eens cross- en upselling.

De connectiviteit van de Hue van Philips genereert veel meer data dan ‘aan’ of ‘uit’. Ook andere apparaten kunnen zelf data genereren, zoals deze connected tandenborstel.

Met andere woorden, het sociale web wordt niet opgevolgd door web 3.0, maar door het IoT. Het gaat de komende jaren niet om natuurlijke taal, maar om het leggen van relaties tussen de fysieke en virtuele/digitale wereld. Het semantisch web is ingehaald door mobiel breedband, apps en big data.

Het kan niet anders: het semantisch web, dat het vooral van statistiek en grote volumes aan (meta)data moet hebben, krijgt een stevige impuls van Big Data. Maar eerst komt het Internet of Things op ons af – met flinke snelheid.


Draagbaar, mobiel

Vaste telefoon, draagbare telefoon, autotelefoon, draadloze telefoon, zaktelefoon, mobiele telefoon en dan nu smartphone. Foon of phone kan over een tijdje gewoon geschrapt worden: het apparaat waar steeds meer mensen de hele dag mee bezig zijn, is vooral een minicomputer. Gewicht en afmetingen maken het ding draagbaar, maar ‘draagbaar’ is een achterhaald concept. Mobiel is het credo.

Pocket vs Flip

Innovaties van nu kunnen juist heel klein zijn; maar draagbaarheid was beslist niet het uitgangspunt bij de belangrijkste nieuwe vindingen van de laatste honderd jaar.

De fotografie begon met chemicaliën op metaalplaten in grote lichtdichte houten kisten. De eerste camera’s waren niet tot nauwelijks te verplaatsen. Pas in de jaren twintig – door vooruitgang in chemie en optiek – konden films en objectieven kleiner worden, waardoor ook de camera in omvang afnam. In diezelfde tijd kwamen de eerste camera’s met de naam ‘pocket’ op de markt: vestzak, broekzak, jaszak.

PolaroidTussendoor zijn in cameraland ook experimenten uitgevoerd die dwars tegen de draagbaarheidstrends ingingen. Onder meer met boxcamera’s: eenvoudig in gebruik, voordelig in aanschaf en productie, waarbij net als in de wereld van de inkt jet printer het geld moest worden verdiend met de verkoop van films. Ook de Polaroid Land-camera – voor het maken van direct-klaar foto’s – was niet bepaald een pocketmodel. En professionals werkten met Hasselblad of andere grotere systemen die alleen in flinke aluminium koffers pasten. Professionals van nu schamen zich niet voor het maken van een foto met hun telefoon, en al helemaal niet wanneer het minilensje toch uit de fabriek van Leitz of Zeiss afkomstig is. Instagram is hip.

Ook de filmcamera voor huis- tuin- en keukengebruik is draagbaar geworden. Van Single en Super 8 film naar videocamera (met allerlei elkaar opvolgende formaten) naar… ja, opnieuw de smartphone. Alternatief voor de smartphone is de Flip: een kleiner, sneller en gemakkelijker te bedienen HD videocameraatje. Aanzetten, een druk op de grote rode knop staat voor ‘REC’.

De Flip was korte tijd een hype omdat je met de bijgeleverde software je videootje snel kon bewerken en kon uploaden. Inmiddels is het vooral de dataverbinding van de smartphone die bepaalt hoe snel je een foto of een video op Facebook krijgt.

De draagbaarheid en het gebruiksgemak van de Flip is vergelijkbaar met die van de Agfa Pocketcamera zoals op de foto. Bij dit cameraatje hoefde niemand bang te zijn voor het verwisselen van een filmpje (want dat zat in een lichtdichte plastic cassette). Met het inschuiven van de camera werd de lens afgeschermd en meteen ook de film getransporteerd, zodat de volgende foto kon worden genomen (rits-rats-klik). Gemak als compensatie voor de angst dat fotografie moeilijk en ingewikkeld zou zijn. Bovenop de Agfa Pocket zitten twee knoppen: een grote ronde rode knop (de ontspanknop voor de sluiter) en een klein schuifje (zon of schaduw). Onverwoestbaar en ideaal voor kinderen, huisvrouwen en bejaarden. Je kijkt met een oog door de ‘doorzichtzoeker’, het andere oog is de lens van de camera. Niets instellen, alles scherp vanaf anderhalve meter en geen batterijen nodig. Hooguit een flitsblokje voor foto’s in de huiskamer.

Van de pocketcamera was het maar een kleine stap naar een andere exoot: de disc camera (waarbij het filmmateriaal op een kunststof ronde schijf zat). Het werd geen groot succes, het innovatievermogen van de foto-industrie was zo langzamerhand opgedroogd.

minox model BEen andere, tweede exoot was de ‘James Bond camera’, de ‘Minox model B’ met instelbare sluitertijden en lichtmeter. Al veel eerder ontwikkeld en in productie genomen (in 1922!) en bovendien de meest kleine en geavanceerde camera ooit gemaakt, maar nooit zo succesvol als de rits-rats-klik camera van Agfa.


Kom binnen

Google heeft met Street View een volgende stap gezet – door Stephen Abram aangeduid als Indoor Street View. Hij vraagt zich af welke bibliotheek als eerste Google binnen laat. Nu snuffelen wij nog rond op het web, maar straks snuffelt het web rond bij ons.

Volgens IBM kunnen we binnen nu en vijf jaar verwachten dat de vrienden uit ons online sociale netwerk als hologram in de woonkamer staan; maar diezelfde woonkamer kunnen we binnen afzienbare tijd wellicht uploaden naar het web. Bibliotheken zouden natuurlijk hun interieur kunnen vastleggen en afbeelden bij wijze van virtuele rondleiding. Maar wat te denken van alle particuliere online boekencollecties die nu nog als platte websites te vinden zijn? Ik zie het helemaal voor me: je klikt een vriend(in) aan uit je online netwerk en kiest niet voor platte details zoals status updates maar voor een kijkje bij iemand thuis. Virtueel bij elkaar op bezoek. Wat staat er in de boekenkast? Hoge resolutiebeelden van alle ruggetjes zeggen genoeg en als het niet duidelijk is, levert Google Goggles het verlossende antwoord. Natuurlijk met een directe koppeling naar het downloadbare e-book.

Met Street View in huis kondigt zich ook volgende fase van social media aan: wat ligt er op het nachtkastje? Wat heeft iemand in huis aan proviand? Staat er bier in de koelkast of hebben we daarvoor het internet of things, waarbij de koelkast zelf communiceert met het web? Is er eigenlijk wel iemand thuis?

Nu nog wachten op streaming 3D-beeld en het is gedaan met al die platte websites met pagina’s vol plaatjes en tekst. Het maakt een web2.0-site als Librarything in één klap ouderwets en primitief.

Leuk bedacht dus en ook goede reclame, die Google Street View beelden van de binnenkant van musea. Dat trekt potentiële bezoekers wellicht over de streep. Of het weerhoudt ze juist van een bezoek, omdat ze liever thuis achter het beeldscherm naar kunst kijken. Ai, dat doet me zomaar denken aan internet en bibliotheken.


3Doodler

Met de 3Doodler kan men objecten produceren vanuit de hand. Het apparaatje houdt het midden tussen een balpen, lijmpistool en 3D-printer. Via crowdfunding wordt gewerkt aan de productie- en verkoopfase. De 3Doodler maakt gebruik van afbreekbare PLA-plastics (op basis van melkzuur). (video)


Connected mobility

Het internet of things gaat niet alleen over koelkasten die boodschappen bestellen. Op het gebied van mobiliteit (transport/logistiek) is er veel te winnen (video).


Domme data

HAL9000Van kleitablet naar papyrusrol naar perkament naar papier: voor het schrift is een ondergrond nodig en ook geschiedschrijving kan naast taal en tekens niet goed functioneren zonder drager. In de ICT ging het vooral om ponskaarten, tapes en schijven. Dragers waarbij – in tegenstelling tot het handschrift, waarbij vooral de pen beweegt – het medium beweegt en de informatie sequentieel wordt aangebracht. Ook bij de schrijfmachine is het papier dat onder de letters door beweegt.

Nu lijkt de omgeving waarin data worden vastgelegd tot stilstand te zijn gekomen. Daarmee is het verschil met onze hersenen tot een minimum gereduceerd, want ook daar zien we niet veel bewegende onderdelen. Toch is ons brein een stuk dynamischer dan het meest statische geheugen dat op dit moment bestaat: het solid state memory.

Die verandering in datadragers (informatie is toch echt wat anders) biedt ook weer nieuwe hoop voor de liefhebbers van science fiction. Het zou een hele uitdaging worden om een ponsbandlezer of tapestreamer in ons lijf in te bouwen. Of een diskette- of CD-RW-station. Al die technische oplossingen nemen ruimte in, moeten gevoed worden, produceren warmte en maken lawaai. Voor toegang tot het nieuwste geheugen is USB voldoende. Hoe kleiner, hoe onopvallender, dus we weten niet of er al mensen rondlopen met een mini-USB-poort.

In verschillende onderzoekscentra wordt gewerkt aan mens-machine-interactie in de engste zin van het woord. Aan de ene kant van dat onderzoekscontinuüm wordt geprobeerd computers te besturen met denkkracht. En aan de andere kant van het spectrum probeert men ons lichaam te leren luisteren naar computers – bijvoorbeeld door spieren te besturen met software. Tussen deze twee extremen in bevindt zich een enorm gebied waar computers en mensen de hele dag met elkaar bezig zijn. Op dit moment zijn het vooral mensen die zich hiervan bewust zijn en die een opvatting hebben over het eenzijdige karakter van die activiteit, maar het is niet uit te sluiten dat computers ooit zelf bewustzijn opbouwen. HAL 9000 (bedacht door Arthur C. Clarke, auteur van 2010, A Space Odyssey) is hiervan een fraai voorbeeld, maar Watson (IBM) bestaat echt.

Jeroen Tas (CIO Philips) speelt spelletje Jeopardy tegen Watson
Jeroen Tas (CIO Philips) speelt spelletje Jeopardy tegen Watson

Waar HAL slechts de fantasie prikkelt, dwingt Watson ons na te denken over intelligentie. Een belangrijk deel van onze huidige bepaling van intelligentie is gebaseerd op snelheid. Watson wint allerlei intelligentietestjes en quizzen van mensen, omdat het systeem beschikt over heel veel informatie en bovendien in staat is deze razendsnel te verwerken. Daarbij gaat het om algoritmen, om waarschijnlijkheid en om context die aan data is toegevoegd door mensen – metadata. Metadata is informatie over informatie. Ook een computer kan leren om fruit dat aan een boom hangt, te herkennen als fruit. Dat is een kwestie van eigenschappen van het verschijnsel fruit beschrijven. Op het moment dat we nalaten aan te geven dat een grijze appel van beton geen fruit is, kan een computer alleen maar vaststellen dat het om beton in plaats van fruit gaat, als er ook kennis over beton (kleur, gewicht, textuur) aanwezig is.

Mensen, zo is de veronderstelling tot nu toe, leren zelf onwaarschijnlijke combinaties en verbanden te interpreteren. Wij zijn goed in het (veelal onbewust) opslaan en benutten van metadata. Als we peuters laten oefenen op dierenplaatjes en geluiden, zijn we al bijna halverwege.

Om succesvol de strijd aan te gaan met mensen zouden computers meer tijd moeten hebben om zelf non stop metadata te genereren, verzamelen, rubriceren, opslaan en combineren. Ook zou aan enkele andere voorwaarden moeten worden voldaan. Zo moeten computers beter en meer kunnen waarnemen: niet alleen kijken en luisteren, maar ook voelen, ruiken en proeven en dat allemaal simultaan. De informatie die dat oplevert moet gecombineerd kunnen worden gebruikt. Met de nodige snelheid zouden ze dan wellicht met een betekenisvolle respons kunnen komen. Maar om de strijd echt te kunnen winnen moeten computers waarde en betekenis kunnen toekennen aan ideeën en waarnemingen. Om dat te kunnen, moeten ze over zowel een wil als een geweten beschikken. HAL was daarin vergevorderd, maar het betekende ook zijn einde. IBM’s Watson heeft nog een lange weg te gaan en blijft tot die tijd toch echt een zeer snelle rekenmachine.

 

404 – niet gevonden: Kenniseconomie

De JSF, de Fyra en NH-90. Het zijn drie voorbeelden van technologieinvesteringen waarbij we bewijzen over meer geld dan intelligentie te beschikken. Als het (snel) moet rijden of vliegen, gaat het mis. Nederlandse experts beslissen keer op keer niet voor proven technology, maar voor nieuw te ontwikkelen modellen, systemen en tracés.

jsfDe ontwikkelkosten van de JSF zijn al verdubbeld van 24 naar 45 miljard dollar en de kosten voor Nederland zijn opgelopen tot bijna 15 miljard euro. De opbrengsten van de deelname aan het ontwikkelprogramma vallen voor de Nederlandse economie veel lager uit dan de beoogde 8 miljard euro en defensie moet het gezien de exploitatiekosten me veel minder toestellen doen. De bedragen zullen de komende tijd verder moeten worden bijgesteld, aldus de Rekenkamer.

Voor de Fyra zijn investeringen gedaan in een nieuw hogesnelheidsnet (HSL) met een omvang van bijna 8 miljard, de twintig treinstellen kosten 400 miljoen euro en de exploitatie van het tracé heeft inmiddels een tekort opgeleverd van een miljard euro, terwijl zowel treinen als veiligheidssystemen niet deugen.

NH90De NH-90 is een defensiehelikopter waarvoor Nederland eind jaren 90 al is gaan betalen omdat het om een Europees ontwikkelproject ging. In 1998 werd de bijdrage in de ontwikkelkosten geraamd op 300 miljoen euro en werd 1 miljard euro gereserveerd voor de bestelling van 20 toestellen. Iets meer dan jaar later waren de ontwikkelkosten opgelopen met 163 miljoen euro. Begin februari moest de Nederlandse defensie terugvallen op Belgische marinehelikopters wegens aanhoudende gebreken.
Er wordt te weinig geïnvesteerd in het ecosysteem of in randvoorwaarden om de gedane investering ook effectief te kunnen gebruiken. Het is niet zo, dat er geen alternatieven zijn voor de gemaakte keuzen. Bij de NH-90, de JSF en de Fyra waren voldoende alternatieven beschikbaar die in sommige gevallen dichter bij de opgegeven specificaties kwamen.

Kinderziektes en aanloopproblemen horen gewoon bij een ontwikkeltraject, dat is ook zichtbaar bij de uitrol van Boeing’s Dreamliner. Het is voor de KLM, die eenvoudigweg te weinig schaalgrootte en kapitaalkracht heeft, de reden om niet vooraan in de rij te staan bij het bestellen van de fonkelnieuwe en allereerste versie van de 787. KLM is dan ook een bedrijf dat begrijpt dat het met aandeelhouders te maken heeft; de Nederlandse overheid functioneert duidelijk anders. Hoe anders?
Onze kenniseconomie is defect. Al enige tijd worden belangrijke beslissingen genomen op basis van geen, te weinig of verkeerde informatie. Er wordt in ieder geval niet geleerd. Er wordt beter geluisterd naar effectieve lobbycircuits dan naar experts. Ervaringen uit het recente verleden, ruimschoots beschikbaar, tellen niet mee.

In 1990 werd ingeschat dat de Betuwelijn een miljard euro zou kosten. De uiteindelijke kosten bedroegen 4,7 miljard en kwamen tegen de plannen in geheel voor rekening van de belastingbetaler. Ieder jaar wordt er meer dan 100 miljoen euro in de exploitatiepot gestopt, want de lijn draait sinds de start met verlies.
In 2002 startte Amsterdam samen met het Rijk aan de Noord-Zuid-lijn. Die zou 1,4 miljard euro kosten. Amsterdam zou 317 miljoen euro betalen, het Rijk de rest. In 2011 zou het project afgerond zijn. De teller staat nu op 3,1 miljard euro, de Amsterdamse bijdrage is meer dan vervijfvoudigd en de ingebruikname is op zijn vroegst in het najaar van 2017. Die gemeente heeft overigens twee parkeergarages op de planning staan (nabij de Hobbemakade en de Singel, beiden onder een gracht!) voor samen meer dan 100 miljoen euro.

Dus eh, kenniseconomie? Niet hier, maar kijkt u gerust even verder.


Geheugendragers

geheugendragerLinks op de foto is een 620 filmspoel te zien – six-20 in de volksmond. De metalen spoel is de drager voor een type rolfilm van zes centimeter hoog en 75 cm lang. De 620 rolfilm paste in zowel eenvoudige boxcamera’s als in meer geavanceerde klapcamera’s en werd onder meer door Kodak geproduceerd tussen 1932 en 1995. Vergelijkbare formaten zijn de 120-spoel en de 220 spoel. Dat laatste formaat rolfilm wordt al meer dan 110 jaar geproduceerd. Op een rolfilm passen minimaal 8 (6×6 cm) of maximaal 16 (6×4,5 cm) opnamen op middenformaat. Tegenstrijdig maar waar: op een kleinbeeldfilmpje pasten circa 36 opnamen, maar ondanks de lagere capaciteit was de kwaliteit van het middenformaat beter. Op het grotere oppervlak paste veel meer informatie.

Rolfilm heeft iets primitiefs: het bestaat uit een lichtgevoelige kunststoflaag, die beschermd wordt door een papieren schutblad, dat aan de achterzijde een serie oplopende nummers bevat. De meeste camera’s die rolfilm lustten, waren voorzien van een roodgekleurd kijkvenster in de achterwand van de camera. Door behoedzaam aan een knop op de camera te draaien kwam vanzelf het volgende nummer voor – daarmee wist je dat de vorige opname netjes op de andere spoel was gewikkeld en je een nieuwe foto kon nemen. Afhankelijk van de houding van de camera (horizontaal of verticaal) konden liggende of staande beelden worden gemaakt.

Het vervangen van een rolfilm kost de nodige tijd. Rolfilm moest bij voorkeur in het halfduister uit de camera worden gehaald, want de film zat niet in een patroon of cassette. Het uiteinde van de opgerolde filmstrook moest je met een stukje tape vastplakken om te voorkomen dat het geheel weer ontrolde. De film bracht je vervolgens naar de fotozaak waar deze werd ontwikkeld tot een negatief. Het negatief werd vervolgens gebruikt om foto’s af te drukken op lichtgevoelig fotopapier dat opnieuw werd ontwikkeld. In de negentiende eeuw bestond het lichtgevoelig materiaal uit glas met daarop een emulsie. Met de rolfilm is dus het nodige vernieuwd en verbeterd. Chemie maakte al deze vormen van fotografie een beetje smerig, maar ook mysterieus en ongrijpbaar.

Tegenwoordig legt beeld een andere weg af. Vaak stoppen we alleen een USB-kabel in onze camera en halen we de foto’s als files van de camera af. Soms gebruiken we het geheugenkaartje nog als transportmiddel: uit de camera, in de card-reader. In de toekomst lachen we om een concept als card-reader en zal het ons worst zijn wat er in de camera zit: beelden gaan draadloos (via wifi, Bluetooth of NFC) van camera naar ‘fotoalbum’. Dat laatste bevindt zich voor een deel als een soort virtuele schoenendoos in de cloud: we drukken immers lang niet alles af. Sommige beelden belanden uberhaupt niet meer op een stukje papier en komen zelfs niet verder dan het scherm. Sommige beelden belanden op digitale hangplekken zoals Facebook of Flickr.

In het analoge, chemische tijdperk van fotografie waren registreren en onthouden verenigd in het filmmateriaal. Met de opkomst van de beeldchip (CCD) werden registreren en onthouden echter twee verschillende zaken. De beeldchip registreert en vertaalt, de geheugenchip slaat op. Af fabriek is de six-20 spoel uit 1932 overigens even leeg als een nieuw geheugenkaartje uit de ‘online shop’.

Verschillende schakels in de fotografieketen hebben de digitaliseringsslag niet of nauwelijks overleefd. Een aantal fabrikanten, verschillende laboratoria en flink wat middenstanders hebben het loodje gelegd of bestaan nog, maar met de nodige moeite. De kracht van digitaal zit in het overschrijfbare geheugen, hetgeen het vastleggen van een moment een stuk goedkoper maakt. En daarmee ook een stuk vluchtiger. Daar staat tegenover dat het werk van fotografen (van toen en nu) online gemakkelijker onder de aandacht kan worden gebracht. Natuurlijk mis ik zo nu en dan mijn doka, maar fotografie heeft meer met licht te maken dan met duisternis.