Google Glass – ‘early adopters’

Google begrijpt als geen ander dat voor een succesvolle introductie van Google Glass krachtige argumenten nodig zijn. Er zijn niet veel vergelijkbare producten die voorafgaand aan de lancering al te maken hebben met negatieve connotaties. Glass is een volgende stap in ‘mobiele’ data, met nieuwe toepassingsmogelijkheden en nieuwe privacyvraagstukken.

Qua timing moet Google het opnemen tegen recente privacyschendingen waarbij mensen de verlokkingen van technologie niet kunnen weerstaan. Een goede keus dus van Google om #ifihadglass te gebruiken om wilde ideeën te verzamelen. En de testers van het eerste uur vooral te zoeken in die hoeken van de samenleving waar technologie en menselijke nood bijeenkomen, zoals de gezondheidszorg. In Nederland was Lucien Engelen een van de gelukkigen.

Er wordt veel energie gestoken in het aanbrengen van een associatie tussen Google Glass en het verbeteren van de wereld. Wanneer Google Glass – vanaf begin 2014 en vermoedelijk voor een prijs van rond de 300 dollar – verkrijgbaar is voor de grote massa, is het acceptatieprobleem al grotendeels weggepoetst door toepassingen waar nut en/of noodzaak bij zijn gezocht.

Joshua Topolsky (The Verge) over het gebruik van Google Glass.

 

Google Glass in Operating Room @UMCN

#GoogleGlass in de ANWB-MAA traumahelikopter LifeLiner 3 die vliegt voor het MMT van UMCN .


Google Glass – evil eye?

20130822_133952Is Google evil? De missie van het bedrijf geeft aanleiding tot die gedachte: “Google’s mission is to organize the world’s information and make it universally accessible and useful”. Dat betekent niet dat Google ook eigenaar moet zijn van alle informatie ter wereld. Maar het bedrijf zet wel telkens nieuwe stappen in die richting.

Het internet zorgt er voor dat wetgeving op het gebied van zowel auteursrecht als privacy al jarenlang in de voegen kraakt. Het web maakt opslag, kopiëren en hergebruik van creatieve producten erg gemakkelijk. De mobiel speelt bij een groot deel van ons gedrag een nadrukkelijke rol: we zijn de hele dag online (tijd en locatie), communiceren intensief met anderen en zoeken doorlopend naar informatie. Steeds meer technologieën haken hier succesvol op aan: behavioral targetting (adverteerders achtervolgen je op allerlei websites op basis van je zoek- en surfhistorie), deep packet inspection (telecom providers analyseren je dataverkeer) en predictive analytics (op basis van waarneembare veranderingen in betaalgedrag voorspelt je bank wanneer je in financiële problemen gaat komen). Ook Google weet al lange tijd waar we naar zoeken en waarover wij e-mailen.

Met de lancering van Google Glass komen privacy en auteursrecht opnieuw bij elkaar. De interactieve en connected bril van Google geeft de zoekmachinegigant de mogelijkheid te zien wat wij zien. Tijdens de introductie van de bril werd hierover gespeculeerd, maar sinds 13 augustus weten we het zeker: Google kan niet alleen meekijken maar heeft de technologie hiervoor ook gepatenteerd. Het stadium dat wij absoluut zeker zijn dat wij die functionaliteit  kunnen uitschakelen, zijn we ruimschoots voorbij.

Google heeft een octrooi aangevraagd en gekregen op de technologie die het mogelijk maakt dat het bedrijf ziet waar dragers van een Google Glass naar kijken. Google beschikt daardoor realtime over het beeld van wat de brildrager ziet en data over in welke richting hij of zij kijkt. Het opent de mogelijkheid dat adverteerders aan Google gaan betalen per ‘blik’ in plaats van per ‘click’.

De Googlebril stelt de drager in staat anoniem te registreren wat er gebeurt – zonder dat anderen zien dat registratie plaatsvindt. Met een eenvoudig spraakcommando kan je de bril een foto of video-opname laten maken. Materiaal dat op de juiste tijd en plaats wordt gemaakt en verspreid, heeft waarde – dat blijkt al uit actuele persfotografie of TV-crews die met hun neus bovenop rampverschijnselen zitten. Meestal zijn zij goed herkenbaar en hanteren ze bepaalde gedragscodes. Dat ligt anders wanneer burgers alles gaan registreren wat los en vast zit. Niet omdat er iets gebeurt, maar gewoon omdat het kan en je nooit weet waar het goed voor is – iets dat ook van toepassing is op de dashboard-cams die in Rusland een ware rage zijn. Of aan het lang geleden geïntroduceerde CCTV-netwerk in London (dat uiteindelijk weinig bijdroeg aan de bestrijding van criminaliteit doordat beelden te slecht van kwaliteit bleken).

Wanneer een nieuwe technologie toegepast kan worden, wordt deze vroeger of later ook toegepast – geheel los van de vraag of het noodzakelijk is en of het ethisch verantwoord is. Vaak wordt een antwoord op die laatste vraag bij nieuwe technologie gezocht; omgekeerd – dus: wat zijn de absolute grenzen van wat we nog willen accepteren – wordt die discussie zelden nog gevoerd.

Naast het privacyvraagstuk zorgt de Google bril ook voor een nieuw auteursrechtenvraagstuk. Van wie is het beeld dat de Google bril registreert? De kracht van de Google bril zit straks in zowel de data (content) als de metadata – de gegevens die van data informatie maken. Google Glass is dus veel meer dan een bril om door heen te kijken: het ding produceert vooral data. Niet alleen de beelden kunnen van grote waarde zijn (financieel; in het opzicht van privacy of een combinatie van die twee), ook de bijbehorende data (wie keek wanneer naar wat) worden onderdeel van een business model. Het verschil met het ‘gewone’ gebruik van de camera op ons mobieltje is dat we bij Google Glass niet zeker weten of Google meekijkt en iets vastlegt. Is afplakken van de lens  – een vorm van censuur – de beste remedie? Google Glass is een interessante innovatie – waarmee driftig geëxperimenteerd wordt.

Een ding is duidelijk, Google Glass sluit wonderwel aan op Google’s mission statement.


CRM voor gevorderden

contactcenterSoftware voor customer relationship management bestaat al jaren. Enkele decennia geleden werd het met dozen tegelijk verscheept en  geïmplementeerd, meestal als kant-en-klare pakketten. Integratie met klantcontactsoftware, financiële systemen en logistieke systemen was vaak problematisch, terwijl callcenters en customer service omgevingen in veel gevallen toch de plek vormden waar informatie over al die processen bij elkaar moest komen. Hoe kan je anders een klant helpen, wanneer je wel weet hoe hij heet, maar niet wat de status van zijn bestelling of betaling is? Er zijn aardig wat van deze miljoenenprojecten uitgevoerd – en vastgelopen: 70 procent van de CRM-implementaties is mislukt, zo is een veel gehoorde inschatting.

 

Toch blijven de voorspellingen over de omvang van de wereldwijde CRM-markt opmerkelijk. Volgens Gartner heeft die markt in 2017 nog steeds een omvang van zo’n 37 miljard dollar. Je zou verwachten dat bedrijven die afhankelijk zijn van klanten, de fase van hangmappen, Excel-sheets en sticky notes wel hebben doorgemaakt – of failliet zijn. Maar nee, Forrester beweert zelfs dat uit een onderzoek binnen een groep van 556 grote bedrijven blijkt dat slechts de helft een CRM-oplossing voor marketing, sales, of customer service heeft geïmplementeerd. Een kwart zou overwegen om binnen 12 en 24 maanden een CRM-oplossing aan te schaffen. De cijfers komen weliswaar uit 2011, maar gezien de crisis denk ik niet dat er in de tussentijd veel is veranderd. Belangrijkste conclusie: de CRM-markt is nog lang niet verzadigd.

 

In tegendeel. Waar de ene groep bedrijven blijkbaar nog moet beginnen met CRM, zullen de meer ervaren CRM-gebruikers zich moeten voorbereiden op fundamentele vernieuwing van hun CRM-platform. De bedrijven die ik de afgelopen maanden heb gesproken, hebben vrijwel allemaal te maken met een data-explosie. Dat komt niet alleen door dat ze actief aan de slag gaan met kanalen als Twitter en Facebook. Bedrijven en instellingen beginnen in te zien dat de inzet van Big Data nieuwe kansen biedt. En dat Big Data veel verder gaat dan alleen de gegevens die op dit moment binnen het bedrijf bestaan (zoals data over klanten en hun gedrag, producten, financiën en transacties).

 

Nieuwe data komen niet alleen uit social media, maar vooral uit ‘nieuwe’ en externe bronnen, waarbij nieuwe en intelligente toepassingen ontstaan door combinaties van verschillende soorten informatie. Een voorbeeld. In de automotive sector heeft men op basis van verschillende soorten data inmiddels een goed inzicht in welke plaats een bepaalde occasion (merk, kleur, bouwjaar, uitrusting) tegen de hoogste prijs kan worden verkocht. Dat betekent: data analyseren en vervolgens de auto verplaatsen (of misschien wel exporteren). Dit is een recht-toe-recht-aan retail model; garagebedrijven kunnen straks inspelen op passerende automobilisten: “wij kunnen uw versleten remblokje vervangen”.

 

CRM-gebruikers zullen dus hun systemen moeten openzetten voor verschillende soorten externe data, al dan niet voorgekookt in een BI-tool. Een extra reden hiervoor is dat consumenten nu achter Facebook en Twitter aan rennen, maar dat over drie of vijf jaar wellicht een heel nieuw platform de toon zet. Bovendien staan er verschillende andere gegevensbronnen in de startblokken: denk aan het internet of things, mobiel betalen en locatie-gebonden diensten. Stuk voor stuk volkomen onontgonnen gebieden, die straks goed zijn voor vele petabytes aan data.

 

Ook al wordt de overgang van 3G naar 4G als weinig revolutionair gezien en ook al is connectiviteit een commodity, de infrastructuur wordt alleen maar beter. Dat maakt de kans groot dat we in de nabije toekomst vrijwel altijd en overal online zullen zijn. Al is het maar om er voor te zorgen dat al onze verschillende apparaten (tablet, laptop en smartphone en straks ook onze camera’s, horloges en sensoren) via de cloud gesynchroniseerd blijven. Always online, een goede bandbreedte en steeds meer apparaten die permanent gegevens gaan produceren en uitwisselen, dat is genoeg om een data explosie te creëren.

 

Een ding is de afgelopen paar jaar duidelijk geworden: succesvolle apps zijn data-gedreven. Succesvolle apps nemen waar of ‘meten’ (= data verzamelen), zijn in staat om gebruikers te bereiken en vervolgens waarde te creëren of toe te voegen. Het verdienmodel kan zitten in ‘de gebruiker aan het werk’ zoals bij Roamler, waarbij de baten worden verdeeld, maar ook in compleet nieuwe gegevensstromen. Daarbij zijn bestaande apps steeds vaker ook een inspiratiebron voor nieuwe apps. Wekelijks komen er voorbeelden bij. Denk aan platte toepassingen (http://www.thetileapp.com/) of aan local social discovery apps, die je helpen kiezen wat je met je vrije tijd kunt doen op basis van je gedragspatroon, je vrienden en je voorkeuren.

 

“Het internet der dingen levert bedrijven pas waarde op wanneer het netwerk integreert met de zogeheten systems of engagement, zoals crm-systemen of analysesystemen voor big data.” Aldus Forrester-analist Sarah Rotman Epps. Het duurt misschien nog even, maar alles wijst er op dat CRM en het internet of things straks in één huis moeten gaan wonen. Microsoft liet eind juni in ieder geval zien niet te gaan zitten afwachten.

3D copyshop

3d print
bekijk de video

3D printtechnologie begint mainstream te worden. Op steeds meer plekken zijn de printers te koop en de prijs wordt geleidelijk lager. Het zal nog wel even duren voordat 3D printing de wereld van productie op zijn kop zet. Maar gelijktijdig met de printtechnologie ontwikkelt ook de scantechnologie verder, waardoor 3D printing wel een oplossing kan bieden voor het gemakkelijk en on demand kopieren van objecten. BBC correspondent Rory Cellan-Jones ging in Londen op zoek naar een 3D print store.


Op weg naar het internet of cars

e-callIn de Verenigde Staten overlijden jaarlijks 30.000 personen als gevolg van verkeersongevallen. In de VS wordt daarom hard gewerkt aan slimme oplossingen en informatie – liever gezegd data waarmee software aan de slag kan – speelt daarbij de hoofdrol. Bekend voorbeeld is de Google Car, die als bewegend object ontworpen is om zelf in te spelen op de (veranderende) omgeving.
Als het gaat om auto’s en hun omgeving zijn er ook andere interacties mogelijk. Auto’s kunnen informatie aan elkaar afgeven. De belangrijkste data die de auto zelf produceert, hebben betrekking op positie, richting en snelheid. Op basis daarvan kunnen auto’s met elkaar interacteren. Een voorbeeld (nu nog eenrichtingsverkeer) is de adaptive cruise control, waarbij een auto zelf zijn snelheid verlaagt als de afstand tot een voorligger te klein wordt.
Daarnaast is interactie tussen de (statische) omgeving en het verkeer mogelijk: de omgeving kan data afgeven aan de auto en informatie opvragen aan de auto. Denk aan stoplichten, snelheidsbeperkingen langs de weg of tolpoorten.
Met ‘connected cars’ kunnen allerlei voordelen worden behaald. Ongelukken kunnen vaker worden vermeden, bij een ongeval (of bij pech) kan hulp sneller en effectiever worden ingeschakeld; mobiliteit kan slimmer worden georganiseerd met het oog op doorstroming van het verkeer. Dat laatste verkort reistijden en verlaagt de CO2-uitstoot.

 

In Ann Arbor (VS) is een grootschalig experiment uitgevoerd met 2.800 voertuigen (inclusief bussen, vrachtwagens en tweewielers). Kosten: 25 miljoen dollar, voor het grootste deel gefinancierd door het Amerikaanse Department of Transportation. Al deze voertuigen waren uitgerust met de 802.11p-versie van Wi-Fi, waarmee informatie uitgewisseld kon worden over een afstand van 300 meter. Het experiment was hoofdzakelijk bedoeld om het dataverkeer te testen. Enkele voertuigen werden voorzien van systemen zodat bestuurders mededelingen ontvingen, bijvoorbeeld over voertuigen die remmen, maar (nog) niet waarneembaar zijn. Het is niet zozeer de datatransmissie, als wel het intelligente gebruik van alle data wat de grootste uitdaging vormt, aldus de onderzoekers, die de mogelijkheden zelf ‘extreme powerful’ noemen. Ook het Department of Transportation claimt dat 80 procent van de verkeersongelukken positief te beïnvloeden moet zijn op basis van technologie.

 

Ondanks de ronkende berichten maakt men zich ook zorgen in de VS: over de haalbaarheid, de financiering en de aansprakelijkheid van dit soort plannen. Het toevoegen van nog meer technologie aan de fysieke infrastructuur en de auto leidt tot de vraag wie er – wanneer systemen uitvallen – allemaal aansprakelijk zijn naast de bestuurder zelf.
Het resultaat van al die beren op de weg is dat men in de VS vreest dat Europa een voorsprong opbouwt bij het ontwikkelen van intelligente toepassingen op mobiliteitsvlak. “The United States could well be overtaken by Europe in developing the technology. Similar standards are being developed there through a project called Car2Car, which is backed by carmakers who have already committed to introducing some form of vehicle-to-vehicle communication by 2018,” aldus Will Knight op 27 juli 2013 op TechnologyReview.com.

 

De zorgen van de Amerikanen zijn niet onterecht. Al in 2015 moeten in Europa alle nieuwe auto’s voorzien zijn van het eCall-systeem, waarbij de auto (binnen Europa) bij een verkeersongeval zelf 112 belt. De invoering van eCall zou in Europa jaarlijks 2500 verkeersdoden kunnen schelen. Voor Nederland wordt verwacht dat met eCall het aantal dodelijke verkeersslachtoffers met 15 kan worden verminderd. Achter de eCall-technologie gaat een samenwerkingsverband van NXP en IBM schuil. Het eCall-systeem geeft na een auto-ongeval informatie door aan de alarmcentrale, in vakjargon het PSAP (Public Safety Answering Point). De data die worden doorgegeven, gaan over de locatie, de auto en het aantal inzittenden. Voor de afhandeling van de eCalls zijn strenge eisen door de EU opgesteld, waaronder korte responstijden. Het eCall-systeem moet namelijk ook bijdragen aan een versnelde opstart van de hulpverlening, waardoor er in het zogenaamde ‘gouden uur’ meer kan worden bereikt.

 

eCall is geen nieuw idee, zowel overheden als de industrie zijn er al jaren mee bezig. Maar inmiddels zijn we de conceptfase ver voorbij. In 2010 werden al demonstraties gegeven met eCall-systemen in auto’s, en sinds 2011 worden er in negen Europese landen pilotprojecten uitgevoerd onder de naam HeERO. In Nederland zijn Rijkswaterstaat en het KLPD actief met een pilot. De Europese pilots lopen tot eind 2013. In 2014 moeten de meldkamerssystemen aangepast zijn voor het aannemen van eCalls.
De invoering van het systeem vereist dat de systemen van de meldkamers van het Korps Landelijke Politiediensten moeten worden aangepast. Net als in de VS roept het connected car-concept ook in Nederland vragen op. Welke systeem belt de noodhulpdienst: de mobiele telefoon of de auto? Wie gaat deze telefoontjes aannemen? Wat is de drempelwaarde voor het eCall systeem om in werking te treden? Vanuit de Nederlandse nooddiensten wordt de kritiek geuit dat een eCall systeem al in werking treedt wanneer een airbag wordt geactiveerd – bij een zachte aanrijding al het geval – en op deze manier te veel telefoonverkeer genereert richting de meldkamers. Daardoor zou de ‘echte’ noodoproepen in de verdrukking komen. Uit analyses blijkt echter dat bij 20.000 calls ongeveer een tiende deel gegenereerd wordt door airbags. Bovendien wordt het eCall systeem pas vanaf 2015 alleen in nieuwe auto’s verplicht gesteld, waardoor meldkamers te maken krijgen met een geleidelijke toename.

 

Aan de andere kant blijkt uit de analyses dat eCalls slechts in 15 procent van de meldingen betrekking hebben op echte noodsituaties. Dat laatste gegeven sluit aan bij een ander punt van kritiek: wat voegt eCall toe aan de bestaande systemen en procedures? Bij een ongeluk zijn er vrijwel altijd omstanders die massaal 112 bellen; het aantal verlaten bergweggetjes in ons land is minimaal.
Een laatste punt van kritiek komt uit de hoek van privacybeschermers. Het eCall-kastje – dat op basis van GPS-gegevens de locatie van de auto bijhoudt – lijkt sterk op de technologie die nodig was om rekeningrijden mogelijk te maken. De criticasters wijzen op een zogenaamde ‘function creep’, waarbij de technologie uiteindelijk heel andere doelen gaat dienen.

 

Die angst of verwachting ten aanzien van een ‘function creep’ is niet onterecht. Er komt meer data beschikbaar en de vraag is waar die data belandt en wat er mee wordt gedaan. Er liggen echter ook waardevolle innovaties in het vooruitzicht. De auto kan als nieuwe dataproducent veel intelligentie toevoegen aan ons tot nu toe tamelijk ‘domme’ systeem van mobiliteit, dat er voor zorgt dat we met z’n allen ‘s ochtends en ‘s avonds in de file staan. Of wachten voor verkeerslichten die voor niets op rood staan. Of een uur te laat komen op onze afspraak omdat er een vrachtwagen met pech langs de weg staat.

 

BMW Nederland is het eerste automerk ter wereld dat sinds maart 2013 standaard de Emergency Call (eCall) in nieuwe auto’s levert. De auto legt daartoe contact met een servicedienst van BMW, die daarna 112 inschakelt. Naast eCall introduceert het automerk ook BMW Teleservices, waarmee de auto zelf contact kan maken met de dealer voor het onderhoud. Bij een servicebeurt is de dealer vooraf dan al geïnformeerd over wat er moet gebeuren. Bij een storing kan de dealer op afstand zien wat er met de auto aan de hand is. De klant kan eventueel telefonisch worden geïnformeerd of geholpen worden.

 

Op 11 september 2013 wordt in Nederland de i-mobility challenge georganiseerd, waar demonstraties zullen worden gegeven op het gebied van mobiliteit, verdeeld over efficiency, samenwerking, intelligentie en veiligheid.


Webbased tandenpoetsen

Forrester-analist Sarah Rotman Epps relativeerde in haar presentatie tijdens het laatste Vint-congres de betekenis van het Internet der Dingen op dit moment. Ze ziet geen standaarden, geen verdienmodellen, geen grote spelers. Ze geeft aan dat we nu nog in de fase van voorbeelden zitten: “De Amerikaanse zorgverzekeraars Delta Dental en Humana laten medewerkers nu poetsen met tandenborstels die data over het poetsgedrag doorsturen. Of dit uiteindelijk betekenis krijgt voor polisvoorwaarden is nu nog niet te zeggen.” De tandenborstel van Beam communiceert via Bluetooth met een smartphone app en slaat zo gegevens op over de duur van alle poetsbeurten. In een latere fase zou de app ook moeten registreren hoe het gebit op verschillende plaatsen wordt gepoetst.

Verzekeraar Delta Dental meldt niet zo veel (vermoedelijk omdat het personeel nu nog guinee pig is), maar de tandenborstelproducent Beam is er in de FAQ’s duidelijk over: “You (control the data). The brushing data that you create is yours, to be used for personal oral health management, brushing goals, etc. Beam Tech backs up all of your data for security, convenience, and operations. If you want to share your data with your dental professional (which we highly recommend), it is you that initiates this function in the app. Your data will never be sold to anyone, unless we tell you and you authorize it first.”

uit de FAQ van Beam connected brush
uit de FAQ van de connected toothbrush van Beam

Zie hier een business model – voor die patiëntengroep die bereid is gegevens te delen, ontstaan allerlei nieuwe sales- en marketingmogelijkheden. Zowel aan de kant van leveranciers (reserveborstels?) als aan de kant van tandartsen en verzekeraars (kortingen op behandelingen, aanvullende verzekeringen) zijn er mogelijkheden. Daarvoor is geen enkele standaard vereist. Alleen een early adopter. Of de poetsindicator echt bruikbare informatie geeft over het poetsgedrag, is een andere vraag. De apps en statistieken voegen weinig toe aan twee minuten slordig poetsen.


Big Brother Big Data

DSC_1589
Demonstrante in Shanghai wordt opgepakt en afgevoerd

In de eerste helft van 2012 kwamen er 59 verzoeken vanuit de Nederlandse overheid richting Google om informatie te verstrekken. Het gaat dan om gebruikersgegevens van Google-accounts of -diensten.
Google presenteert al jaren cijfers over het aantal informatieverzoeken van regeringen. Maar de waarde van dat soort happiness sheets roept twijfels op, zeker nu Edward Snowden vertrouwelijke documenten naar buiten heeft gebracht waaruit af te leiden zou zijn dat Google structureel informatie uitwisselt. De ophef over de NSA-activiteiten is niet bevorderlijk voor het vertrouwen in de top tien technologiebedrijven. Laat staan voor het vertrouwen in overheden.
Of hadden we beter kunnen weten?

Edward Snowden zet met zijn bekendmakingen over de NSA het vraagstuk weer op de voorpagina’s. Maar Snowden is niet de eerste klokkenluider rondom de NSA-praktijken. William Binney, 31 jaar werkzaam voor NSA maar uit onvrede met de NSA-praktijken in 2001 vertrokken, stelde tijdens een congres in 2012 opnieuw aan de orde dat “the government has been collecting data on nearly every U.S. citizen and assembling webs of their relationships.”
Al in de jaren ’90, aldus Binney, is de VS begonnen met Thin Thread, een programma dat er op gericht was internationale netwerken tussen mensen in kaart te brengen op basis van hun internetcommunicatie. Binney concludeert dat de VS al meer dan tien jaar bezig is met het uitgebreid bespieden van de eigen burgers. Hij heeft zijn verklaringen onder ede afgelegd.

We wisten al dat bedrijven als Facebook en Google de inhoud van onze communicatie gebruiken met een commercieel doel. We wisten ook dat overheden de nodige inspanningen doen om ons te volgen. Dat technologiebedrijven ook samenwerken met overheden, valt te verwachten. De Patriot Act geeft de Amerikaanse overheid al veel mogelijkheden om informatie op te vragen, de rest van de verzoeken worden afgehandeld achter het rookgordijn.

Skype, ook populair onder criminelen en terroristen, werd in het voorjaar van 2011 opgekocht door Microsoft. Kort daarna paste Microsoft de Skype-encryptietechnieken aan zodat Amerikaanse politiediensten de Skype-gegevens gemakkelijker konden gebruiken. Skype bewaart de verkeersgegevens van gebruikers gedurende 30 dagen, maar in de rechtszaak tegen Kim Dotcom, oprichter van Megaupload, maken Skype-gegevens over een periode van vijf jaar deel uit van het bewijsdossier, zo bleek in 2012. Iemand heeft dus iets verzameld en opgeslagen.

In 2008 werd onder de regering Bush de Foreign Intelligence Surveillance Act aangenomen. Onderdeel van die wet: veiligheidsdiensten kunnen de communicatie van “non-U.S. persons” aftappen, wanneer met redelijkheid kan worden aangenomen dat minstens een van de betrokkenen (bij een telefoongesprek, sms of e-mail) van buiten de VS afkomstig is. In die gevallen is er geen nadrukkelijke toestemming van de rechter (waarbij de naam van de persoon moet zijn aangegeven) nodig om te handelen. Bij de vernieuwing van de wet werd hier uiteraard bezwaar aangetekend door verschillende groepen. Terrorismebestrijding is goed, maar niet als het de privacy van Amerikanen aantast. In 2009 stelde de New York Times al vast dat “the NSA had been engaged in ‘overcollection’ of domestic communications of Americans.” In 2012 ontving Senator Ron Wyden, een liberaal die zich onder meer hard maakt voor een transparante overheid, een bekentenis van het Office of the Director of National Intelligence: ja, de inlichtingendiensten zijn tenminste in een geval over de schreef gegaan.

Nu het Internet of Things ons digitale leven gaat verrijken, komen er nog meer data bij, die vaak ‘vanzelfsprekend’ in handen zijn van bedrijven en overheden. Het wordt steeds duidelijker dat data bij overheid noch bedrijfsleven niet altijd in goede handen zijn.
Omdat je niet precies weet wanneer een overheid of een bedrijf wel of niet te vertrouwen is, maakt dat beiden per definitie onbetrouwbaar. Dat geldt ook voor de verklaringen die overheden geven ten aanzien van hun informatiegebruik. Het enige tegengeluid ten aanzien van het functioneren van geheime diensten dat enige betrouwbaarheidswaarde heeft, is daarom afkomstig van voormalige veiligheidsmedewerkers of klokkenluiders.


Connected travellers

Dit voorjaar was ik in Delhi, Hong Kong, Shanghai en New York. Dat rijtje steden is een mooi aanknopingspunt voor een update over alledaagse technologie.

Vanuit de treinverbinding Delhi-Bhopal kan je in twee uur tijd met een soort intercity naar Agra. Tickets voor die reis kan je online boeken, waarmee je direct een persoonlijke, gereserveerde zitplaats hebt. Aan boord wordt ’s ochtends een ontbijt geserveerd en ’s avonds een warme hap – beiden vergelijkbaar met eenvoudige vliegtuigcatering en bij de prijs inbegrepen. Beide zaken – reserveren en catering – zijn niet mogelijk bij de Fyra, de trein die over het HSL-tracé zou gaan rijden.

In Hong Kong zit iedereen in de metro met zijn mobieltje te spelen. De metro is schoon, rijdt snel en op tijd en met een hoge frequentie; eigenschappen die ook van toepassing zijn op de forensentreinen rondom de stad. Het openbaar vervoer werkt met een zogenaamde Octopus kaart, die overal bruikbaar is en gemakkelijk op te waarderen. is. En op ieder perron kan je last minute via een speciale paal je kaart wijzigen van 2e naar 1e klas of andersom. 20130516_144248Niet alles hoeft online en ook dit is een voorbeeld waarbij een ‘offline’ paal op een perron handiger is dan het verrichten van een online transactie. Het Chinese Octopus is niet alleen actief in Azië. Het bedrijf heeft ook de Nederlandse OV-Chipcard ontwikkeld en geïmplementeerd, helaas is daarbij besloten de upgradepalen weg te laten. Ook kunnen Nederlanders hun OV chipkaart niet thuis uitlezen, iets wat in Hong Kong wel kan. Over een tijdje moet de functionaliteit van de OV-chipcard (die gebruik maakt van NFC-technologie) toch gewoon in je smartphone zitten? Of is dat een brug te ver?

Ik zie regelmatig buitenlandse toeristen met hun credit card klungelen bij de kassa van de appie aan het Museumplein. Dicht bij huis, in Frankrijk, is een creditcard een standaardbetaalwijze in de supermarkt. In New York is men een stapje verder en is ook mobiel betalen al behoorlijk ingevoerd. Daarbij is het niet zo zeer de betaler die zijn mobiel gebruikt, maar de ontvanger. Met Square of Cube kan iedereen via de smartphone heel gemakkelijk creditcardbetalingen aannemen. In beide gevallen gaat het om een klein apparaatje dat samen met een account en een app zorgt voor een compleet betaalplatform voor credit cards. Het device werkt op iOS (iPhone, iPad) en op Android. Je treft het aan bij kraampjes voor tweedehands boeken, in pop up stores en bij straatverkopers. Maar Amerikanen gebruiken tools als de Square ook voor privédoeleinden, bijvoorbeeld om onderling te verrekenen na afloop van een zakendiner. Wanneer je een betaling doet, teken je op het scherm van de smartphone; direct daarna kan een kopie van de transactie worden verzonden per e-mail.

In Nederland en zelfs in Europa wil het allemaal nog niet zo vlotten met mobiel betalen. Er zijn apps waarbij via de smartphone alle creditcardgegevens moeten worden ingetikt. In Nederland wordt ook nagedacht over betalen met behulp van NFC technologie, met name relevant door het ter ziele gaan van de Chip Knip. Een NFC-variant is bedoeld voor het betalen van bedragen tot 25 euro (er kan dan worden betaald door de pas met NFC-chip tegen een daarvoor geschikt pin-apparaat aan te houden, er hoeft geen pincode te worden ingetoetst). Ook werkt Rabobank aan Cashless Betalen, waarbij gekozen kan worden voor een simpele NFC-sticker achterop je telefoon of een NFC-chip verwerkt in een ander voorwerp  zoals een sleutelhanger. In veel Android telefoons wordt de NFC-chip standaard ingebouwd, maar niet bij de smartphones van Apple. De acceptatie van betalen via de ‘smartphone wallet’ loopt dan ook ver achter op de verwachtingen.

Betalen via een app, zoals Starbucks doet, is ook een optie, maar het is niet logisch dat mobiele klanten van ieder bedrijf waar ze zaken mee doen een betaalapp op hun smartphone zetten.

De mobiel wordt al voor driekwart als computer gebruikt. Een overboeking doen of je saldo checken: beide zaken geven een gevoel van controle. Maar wanneer onze smartphone ook nog verandert in een echte portemonnee, dan wordt het wel erg eng.


Darwin voor robots

Robots, onze slimme maar mechanische vriendjes, zullen ons nooit inhalen. Ze bewegen houterig, ze beschikken niet over voldoende intelligentie om souplesse en snelheid te combineren. Of is dat een achterhaald beeld?

DARPA, onderdeel van het Amerikaanse ministerie van Defensie, heeft enige tijd geleden een robot – met de toepasselijke naam Cheetah – ontwikkeld die sneller loopt dan een topatleet: meer dan 45 kilometer per uur. Dat betekent dat we bewegelijke objecten zoals robots van voldoende spier- en rekenkracht kunnen voorzien om echte snelheid te bereiken zonder neer te storten of om te vallen.

Nao, een intelligent maar klein kunstmatig mannetje (of vrouwtje), kan zelf opstaan als hij omvalt. Hij is geprogrammeerd om actief gebruik te maken van de omgeving om in actie te kunnen blijven. Net als de grasmaaier die zelf het stopcontact opzoekt voordat hij met lege accu’s ten dode is opgeschreven. De grote en al wat oudere broer van Nao, de robot Asimo, is de laatste jaren ook sneller en slimmer geworden.

Autonomie heeft veel te maken met intelligent omgaan met de omgeving. Voor robots kan het internet of things een gunstige invloed hebben op die autonomie. Voordat robots vastlopen in hun omgeving, moeten ze in staat zijn hulp te organiseren. BigDog, het werkpaard dat het Amerikaanse ministerie van defensie heeft laten ontwikkelen, is uitgerust met verschillende camera’s als ogen. Wanneer een pesterige terrorist het gezichtsvermogen uitschakelt door de lenzen met een verfspuitbus te bewerken, zal BigDog op zijn minst andere hulpmiddelen en informatiebronnen moeten gebruiken om verder te komen. Het ligt voor de hand dat robotontwikkelaars bij hulpmiddelen voor robots denken aan nog meer ingebouwde programmaregels. BigDog zou bij verlies van zijn gezichtsvermogen wellicht de ‘ogen’ van een collega kunnen gebruiken in combinatie met GPS-coördinaten.

Belangrijk voor een robot in nood is te weten wat hijzelf nodig heeft en wie of wat dit kan leveren: informatie, een (reserve)onderdeel, nieuwe energie of externe (mens/robot)kracht. De robot kan zich richting hulp bewegen, de robot kan in specifieke situaties ook hulp naar zich toe halen. Wanneer alles en iedereen connected is, zou het voor de robot een kleine moeite moeten zijn deze behoeften te zoeken – en daarna te vinden. Een voorwaarde is wel dat een robot zelf ook permanent connected is.

Intelligent inspelen op westworldde omstandigheden, dat was helaas niet weggelegd voor de robotvrouw uit de SF-film West World. Zij zat al uren zonder eten of drinken opgesloten in de cel van de lokale sheriff. Toen er een redder-in-nood (een mens van vlees en bloed) langs kwam, begon ze te smeken om water. De robotvrouw in kwestie speelde haar rol goed, maar was wat onhandig geprogrammeerd. Ze nam het water van haar redder aan en liet het in haar keel lopen. De idyllische reddingspoging eindigde uiteraard met kortsluiting.

BigDog en Nao laten beiden zien dat ze zich aan bepaalde situaties kunnen aanpassen. Met spraakherkenning en -analyse aan boord zouden ze in staat moeten zijn om emoties waar te nemen. Je zou een robot zelfs kunnen aanleren om op de juiste manier te kiezen tussen “fight”, “fright” of “flight”. Maar hoe verstopt een robot zichzelf? En als alternatief: wat is een goede vluchtroute? Kan een robot beslissen om eerst maar weg te rennen (en welke kant op?) en ondertussen de beste route te bepalen? Wat deed Robocop eigenlijk toen hij door zijn munitie heen was? Ach ja, dat was een Cyborg, die heeft weinig last van tekortkomingen van robots.


Twitterende dingen

Jason Neylon is aangesloten bij een coöperatie in het zuiden van Londen, die zonnepanelen installeert op het dak van sociale woningen. Doel van het project is om betrokkenen bewust te maken van zowel investeringen als opbrengsten van het project. Dat wordt onder andere gedaan door voor iedereen inzichtelijk te maken hoeveel stroom de panelen opwekken. Neylon heeft daarvoor de data die de zonnepanelen genereren, laten samenkomen op Cosm, een Internet of Things website. Vanaf die plek worden vervolgens geautomatiseerd tweets de wereld in gestuurd. Met andere woorden, zonnepanelen kunnen Twitteren. En het aardige is dat mensen er op reageren, zo blijkt als je het account bekijkt.

@BES_Generation

Tweeten