Monitoring, tracking en tracing

waarbenjijnuSoms wordt er nog wat lacherig verwezen naar Chriet Titulaer, maar het Internet of Things rukt op. Volgens Berg Insight, een onderzoeksbureau, zijn er in 2012 wereldwijd 5,3 miljoen machine-to-machine-apparaten (M2M) met mobiele connectiviteit verscheept. In de komende vier jaar loopt dat op naar 13,8 miljoen mobiele devices in 2017. Daarbij gaat het niet om tablets of smartphones, maar om nieuwe soorten devices. Een belangrijk aandeel hiervan is gericht op services die ons leven gemakkelijker en veiliger moeten maken.

Jaarlijks overlijden 1,3 miljoen mensen als gevolg van verkeersongevallen en raken er 50 miljoen ernstig gewond. Verkeersongevallen kosten landen naar schatting 1 tot drie procent van het BNP: het gaat dan om medische kosten en kosten als gevolg van productiviteitsverlies. Het is relatief eenvoudig om het aantal verkeersslachtoffers te reduceren. Japan wist het aantal verkeersongevallen met dodelijke afloop tussen 1970 en 2008 terug te dringen met een kwart door verbeteringen door te voeren op het gebied van straatverlichting, trottoirs en verkeerslichten. Het land heeft nu interesse getoond in het pan-Europese eCall initiatief.  Dat moet in 2015 de eerste zichtbare resultaten gaan opleveren door een effectiever gebruik van het zogenaamde ‘gouden uur’. De EU hoopt zo op jaarbasis 2.500 mensenlevens te kunnen redden. eCall komt pas in actie wanneer de auto in een noodsituatie belandt – hiervoor worden nu criteria ontwikkeld. Het systeem geeft dan verschillende gegevens door aan een meldkamer, waaronder de precieze locatie van de auto. Het integreren van eCall in nieuwe auto’s kost nog geen 100 euro per auto.

M2M-communicatie wordt ook op steeds grotere schaal ingevoerd door overheden, bijvoorbeeld om de infrastructuur te bewaken. Het gaat dan niet om camera’s waarvan de beelden worden gemonitord door mensen, maar om sensoren die data doorgeven over bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van een object. Sinds 2008 worden bij de Hollandse Brug op de A6 via 145 sensoren dagelijks zo’n 11 gigabyte aan data vastgelegd. Die sensoren bestaan onder meer uit camera’s, weerstations, telsystemen en vibratiesensoren, die zowel brug als voertuigen op allerlei punten in de gaten houden. Het systeem genereert op basis van al deze data informatie over wanneer, waar en welk onderhoud nodig is. De data worden sinds 2008 verzameld en sinds 2009 worden ze op geïntegreerde wijze geanalyseerd via het InfraWatch project.

hollandse brug tekening - web

Onder de noemer ‘personal tracking’ worden ook systemen ontwikkeld voor mensen. Het traceren van auto’s of pakketjes heeft zo zijn voordelen, maar personen real time ‘volgen’ ligt gevoeliger. Hoewel het al lange tijd technisch mogelijk is personen op te sporen via de mobiele telefoon (via zendmasten of via de GPS-functionaliteit), mag deze functie niet zonder gerechtelijk tussenkomst worden gebruikt. Wel kan iedereen zijn eigen mobiele telefoon traceren, bijvoorbeeld via een toepassing als Android Apparaat beheer.

android apparaatbeheer

De markt lijkt echter wel klaar voor gps-trackers, specifiek bedoeld voor personen die daar zelf toestemming voor geven, bijvoorbeeld als waarschuwingssysteem bij noodgevallen. Fabrikanten wijzen op de mogelijkheden om ouderen, dieren en kinderen te volgen. Een ideale doelgroep voor het creëren van early adopters, zodat de marketing en sales niet te veel dwars wordt gezeten door moeizame discussies over privacy. Het gaat hierbij steeds om toepassingen waarbij het ene apparaat via een mobiel netwerk een signaal afgeeft aan een ander apparaat, aangeduid als real-time locating systems – voor communicatie van mens tot mens hebben we immers al de mobiele telefoon.

Ook op medisch vlak ontstaat er een markt, gericht op zelfzorg en monitoring, zoals Personal Emergency Response Systems. Philips heeft bijvoorbeeld sinds enige tijd het Lifeline Medical Alert System op de markt, een draagbaar systeem dat zelfs detecteert of er sprake is van een val – jaarlijks vallen er 13,5 miljoen mensen van ouder dan 65 jaar, aldus het bedrijf.

Naast de toepassing voor noodgevallen kan M2M-technologie ook worden ingezet rondom zelfzorg en monitoring. AiQ is een leverancier van slim textiel: kleding (zoals een T-shirt) met ingebouwde sensoren die hartslag, transpiratie en huidtemperatuur monitoren, maar een EEG of EMG behoren ook tot de mogelijkheden. Nuubo neemt het medische, draadloze platform als uitgangspunt, waarbij op afstand ECG-monitoring plaatsvindt. TmG-BMC levert een sensor met een omvang van 5 mm, waarmee spierbelasting (per spier) kan worden gemeten. De sensor meet de snelheid van spiersamentrekking en ontspanning en de geproduceerde kracht. Ideaal voor topsporters die niet alleen bij de sportarts, maar ook tijdens de wedstrijd precies willen weten hoe hun energie wordt omgezet in medailles.


Home smart home

LCDVroeger – in de jaren tachtig – piepte alleen mijn LCD-horloge als er iets aan de hand was: een nieuw uur of een alarm. Tegenwoordig laat mijn koelkast weten dat er een deur open staat; mijn afwasmachine en oven laten weten dat ze klaar zijn met hun werk; de auto laat weten dat de snelheid te hoog is om elektrisch te rijden of dat er vertraging in de geplande route is te verwachten. Of dat ik achteruit rijd, en dus moet opletten op het achteruitrijcamerabeeld dat laat zien wanneer ik iets raak. De tandenborstel piept dat ik weer 30 seconden verder ben. De OV chipkaart-lezer piept bij in- en uitchecken. De deuren van de tram en metro piepen vlak voordat ze worden gesloten. Zelfs wanneer het eindelijk stil is laat ieder apparaat weten dat het bestaat – met een LEDje, dat alleen maar uitdooft wanneer je het complete apparaat ontkoppelt van het elektriciteitsnet.

chipApparaten doen dus hun uiterste best om met ons te communiceren. Het blijft echter behelpen, al die piepjes. Binnenkort worden apparaten een stuk interactiever. We kunnen ze dan aanspreken via onze smartphone en de apparaten op hun beurt zullen ons precies vertellen waar ze mee bezig zijn. Wij mensen gaan het nog druk krijgen. Althans, wanneer we onze apparaten geleidelijk vernieuwen. De laatste generatie apparaten zal steeds vaker voorzien zijn van een chip, waarmee het apparaat kan worden opgenomen in een heel nieuwe ecosysteem.

Dat ecosysteem heet uiteraard het Internet of Things en dat wordt straks aangedreven door onder meer de Zigbee chip. Klein, energiezuinig maar met een flink bereik in meters als het gaat om het uitwisselen van (geringe hoeveelheden) data. Ideaal dus voor het dagelijks communiceren met bijvoorbeeld een settopbox of een webapplicatie.

20130923_195823
wireless thermostaat

In de voorbereiding van een interview met Cees Links (CEO van GreenPeak, fabrikant van Zigbee chips) verrichtte ik natuurlijk de nodige research. De Zigbee chip wordt onder andere gebruikt in draadloze thermostaten en daarvan staat er een bij mij in de woonkamer. Handig, want zo hoef je geen draden te trekken tussen thermostaat en CV-ketel. En je thermostaat is niet langer een of ander vreemde kastje dat aan de muur moet hangen. Bizar dat ik deze IoT-technologie al twee jaar in huis heb zonder het te weten.

Na het interview (dat plaatsvond op de drukbezochte media- en entertainmentbeurs IBC2013) liet Cees Links een draadloze lichtschakelaar zien. Niet te onderscheiden van de schakelaar die bij mij thuis in ieder vertrek te vinden is. Maar het exemplaar van Cees was met een klein stukje klittenband op de muur bevestigd. In de schakelaar een chip en een kleine dynamo, die bij ieder gebruik van de schakelaar voldoende spanning toevoegt aan de ingebouwde accu. Kortom, een volstrekt zelfvoorzienende en draadloze lichtschakelaar. De next step is natuurlijk dat we het hele huis – verwarming, apparaten, verlichting – bedienen vanaf een iPad of een smartphone. Daarvoor hebben we slimme apparaten nodig waarmee meer mogelijk is dan alleen op afstand aan en uit zetten. Want daarvoor hadden we in de jaren tachtig al de klapschakelaar (die ik ook nog wel eens met mijn elektronicadoos in elkaar heb gezet).

smart-home1

De apparaten moeten dus zelf intelligent worden of op zijn minst kunnen omgaan met informatie die van buitenaf komt. Zo lang apparaten nog dom zijn, moeten we het doen met een interface zoals de iPad – in de kern helaas nu al armoedig en ouderwets interface, want niets meer dan een online dashboard met schakelaars en metertjes. We kijken er immers niet meer van op dat we zaken draadloos (en via internet) kunnen regelen?

Het smart home omvat dus meer dan alleen ‘commando’s geven’. Het smart home is een huis dat luistert. Letterlijk, door te reageren op spraak (of gebaren) en figuurlijk door in te spelen op patronen in onze behoeften. En de interactie aan te gaan als er twijfel is: wil je muziek bij het eten? Is het warm genoeg? En ben je nog van plan vanavond weg te gaan?

We gaan dus toe naar een wereld met connected apparaten die de nodige intelligentie bevatten en die gaan interacteren met ons. Gezien de complexiteit die daarmee gepaard gaat (honderd apparaten die wachten op onze wensen en commando’s) ligt het voor de hand dat er een regisseur komt, een digitale butler. Dat kan een digitaal systeem zijn, met of zonder fysieke verschijningsvorm. En dat brengt ons weer terug bij Siri (twee jaar na de introductie uit de bèta fase, maar nog niet in het Nederlands) en robots.

Mijn voorspelling: binnen vijf jaar zijn de eerste huizen voorzien van geïntegreerde, spraak gestuurde systemen.


Data driven drivers

In 2015 moeten in Europa alle nieuwe auto’s voorzien zijn van een eCall systeem. Voordat het zo ver is staan er nog wat vragen open. Mag de auto alleen zelfstandig communiceren met een meldkamer? Of mag de bestuurder ook zelf een ‘noodknop’ indrukken? Moeten meldkamers zich in dat geval voorbereiden op massale meldingen als ergens een ongeval heeft plaatsgevonden? Moet de auto een noodsignaal afgeven als de airbag afgaat of moet ook gekeken worden naar de impact van het event?

DSC_4120Een bezoekje aan iMobility Challenge op 11 september 2013 maakte duidelijk dat de techniek nog altijd ver vooruit loopt op de praktische realisatie. iMobility is een programma gericht op schonere, veiliger en meer efficiënte mobiliteit. Die verbeteringen kunnen voor een groot deel worden voortgebracht door systemen die data produceren; een ander deel van de verbeteringen zit ‘m in het slimmer gebruik van bestaande en nieuwe data. Maar het succes van verbeterprogramma’s hangt dus ook af van besluitvorming.

Een KLPD’er, die voor een demonstratie van eCall bij iMobility aanwezig was, bevestigde dat evenmin duidelijk is hoe de eCall meldingen moeten worden afgehandeld. Op dit moment gaan de meldingen nog naar de alarmcentrale van het betreffende automerk. Die koppen een serieuze melding door aan de meldkamer van… zegt u het maar. De ANWB? De meldkamers van 112? De KLPD? Rijkswaterstaat? Daarover is nog geen besluit genomen. Een ding is wel duidelijk: de communicatielijnen en de data vertegenwoordigen geld en machtsposities.

Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij het gebruik van open data. Althans, data waarvan betwist wordt of ze wel open zijn. Als het gaat om het beter regisseren van de mobiliteitsbehoefte, dan ziet TNO kansen in big data. Het combineren van allerlei gegevens, waaronder die van sociale media. TNO zou wel willen dat ook de reizigersdata van TLS (de club die de OV chipkaart in Nederland exploiteert) ‘open’ worden, zodat ook anderen er mee aan de slag kunnen. Een TNO-onderzoeker vermoedt dat het een kwestie van jaren is: daarna zijn de OV chipkaart data vrij. Maar voor de details verwijst hij ons door naar het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Daar vinden ze wenselijk dat die data vrijkomen, maar lastig om dat hardop te beweren.

verizon-delphiOok op een ander vlak wordt gestreden om data. Delphi (foto) is een van de leveranciers van een (2G of 3G)dongel-gebaseerd systeem dat via de OBD-II connector voertuigdata in de cloud zet. Normaal wordt die OBD-connector gebruikt door het onderhoudsbedrijf om de autogegevens uit te lezen, dus met een diagnostisch doel. Via de dongel worden digital-keydata real time beschikbaar via een mobiele app en een web-applicatie. Die data hebben betrekking op waar de auto zich bevindt, maar ook op wat de actuele snelheid en het toerental is. Omdat er tweewegverkeer mogelijk is, kan je de auto ook bedienen via een app. Dus openen of inschakelen, maar ook bijvoorbeeld geografische grenzen aangeven waarbinnen de auto moet blijven.

Zonder autobezitter geen auto en dus geen data. Met de combinatie Verizon (voor de connectiviteit) en Delphi (voor de software) ontstaat een berg data die in de Delphi cloud terechtkomt, maar de data zijn van degene die het Delphi product afneemt. Dat kan ook dus een leasemaatschappij zijn. Of een huisvader die precies wil weten of zoon en dochter zich aan de maximum snelheid houden.

DSC_4101Hoe lang zitten we zelf nog achter het stuur? Dat auto’s intelligenter worden, staat vast. Omdat auto’s en IT langzaamaan versmelten, komen twee processen nu echt op gang. Het eerste proces is gericht op de auto als vervoermiddel in het verkeer: zuiniger, veiliger, beter inspelend om omgevingsfactoren en omstandigheden. Een tweede aspect heeft te maken met de auto als verdienmodel. De auto zelf draagt steeds minder bij aan het resultaat van fabrikanten. Het verdienmodel verschuift in de richting van aanvullende diensten (infotainment, onderhoud, service). Daarnaast gaat de auto terrein verliezen. De dominante positie moet straks gedeeld worden met andere mobiliteitsoplossingen.

Video: TNO over Open Data en Mercedes Benz over Distronic technologie
 

DSC_4188Een belangrijk deel van iMobility was gericht op IT en data, een ander deel van de aandacht ging uit naar elektrisch rijden. Tesla had twee exemplaren van het model S beschikbaar gesteld, die in nog geen uur werden leeggereden door hongerige autojournalisten. Er waren ook Twizy’s en Zoe’s van Renault en slimme limo’s van Mercedes. Ford liet zelfs een busje rondrijden met het opschrift ‘Zero Emission’. Alsof het ontwerpen, bouwen en onderhouden van windmolens volledig kan worden gerealiseerd met… windenergie.


CRM voor gevorderden

contactcenterSoftware voor customer relationship management bestaat al jaren. Enkele decennia geleden werd het met dozen tegelijk verscheept en  geïmplementeerd, meestal als kant-en-klare pakketten. Integratie met klantcontactsoftware, financiële systemen en logistieke systemen was vaak problematisch, terwijl callcenters en customer service omgevingen in veel gevallen toch de plek vormden waar informatie over al die processen bij elkaar moest komen. Hoe kan je anders een klant helpen, wanneer je wel weet hoe hij heet, maar niet wat de status van zijn bestelling of betaling is? Er zijn aardig wat van deze miljoenenprojecten uitgevoerd – en vastgelopen: 70 procent van de CRM-implementaties is mislukt, zo is een veel gehoorde inschatting.

 

Toch blijven de voorspellingen over de omvang van de wereldwijde CRM-markt opmerkelijk. Volgens Gartner heeft die markt in 2017 nog steeds een omvang van zo’n 37 miljard dollar. Je zou verwachten dat bedrijven die afhankelijk zijn van klanten, de fase van hangmappen, Excel-sheets en sticky notes wel hebben doorgemaakt – of failliet zijn. Maar nee, Forrester beweert zelfs dat uit een onderzoek binnen een groep van 556 grote bedrijven blijkt dat slechts de helft een CRM-oplossing voor marketing, sales, of customer service heeft geïmplementeerd. Een kwart zou overwegen om binnen 12 en 24 maanden een CRM-oplossing aan te schaffen. De cijfers komen weliswaar uit 2011, maar gezien de crisis denk ik niet dat er in de tussentijd veel is veranderd. Belangrijkste conclusie: de CRM-markt is nog lang niet verzadigd.

 

In tegendeel. Waar de ene groep bedrijven blijkbaar nog moet beginnen met CRM, zullen de meer ervaren CRM-gebruikers zich moeten voorbereiden op fundamentele vernieuwing van hun CRM-platform. De bedrijven die ik de afgelopen maanden heb gesproken, hebben vrijwel allemaal te maken met een data-explosie. Dat komt niet alleen door dat ze actief aan de slag gaan met kanalen als Twitter en Facebook. Bedrijven en instellingen beginnen in te zien dat de inzet van Big Data nieuwe kansen biedt. En dat Big Data veel verder gaat dan alleen de gegevens die op dit moment binnen het bedrijf bestaan (zoals data over klanten en hun gedrag, producten, financiën en transacties).

 

Nieuwe data komen niet alleen uit social media, maar vooral uit ‘nieuwe’ en externe bronnen, waarbij nieuwe en intelligente toepassingen ontstaan door combinaties van verschillende soorten informatie. Een voorbeeld. In de automotive sector heeft men op basis van verschillende soorten data inmiddels een goed inzicht in welke plaats een bepaalde occasion (merk, kleur, bouwjaar, uitrusting) tegen de hoogste prijs kan worden verkocht. Dat betekent: data analyseren en vervolgens de auto verplaatsen (of misschien wel exporteren). Dit is een recht-toe-recht-aan retail model; garagebedrijven kunnen straks inspelen op passerende automobilisten: “wij kunnen uw versleten remblokje vervangen”.

 

CRM-gebruikers zullen dus hun systemen moeten openzetten voor verschillende soorten externe data, al dan niet voorgekookt in een BI-tool. Een extra reden hiervoor is dat consumenten nu achter Facebook en Twitter aan rennen, maar dat over drie of vijf jaar wellicht een heel nieuw platform de toon zet. Bovendien staan er verschillende andere gegevensbronnen in de startblokken: denk aan het internet of things, mobiel betalen en locatie-gebonden diensten. Stuk voor stuk volkomen onontgonnen gebieden, die straks goed zijn voor vele petabytes aan data.

 

Ook al wordt de overgang van 3G naar 4G als weinig revolutionair gezien en ook al is connectiviteit een commodity, de infrastructuur wordt alleen maar beter. Dat maakt de kans groot dat we in de nabije toekomst vrijwel altijd en overal online zullen zijn. Al is het maar om er voor te zorgen dat al onze verschillende apparaten (tablet, laptop en smartphone en straks ook onze camera’s, horloges en sensoren) via de cloud gesynchroniseerd blijven. Always online, een goede bandbreedte en steeds meer apparaten die permanent gegevens gaan produceren en uitwisselen, dat is genoeg om een data explosie te creëren.

 

Een ding is de afgelopen paar jaar duidelijk geworden: succesvolle apps zijn data-gedreven. Succesvolle apps nemen waar of ‘meten’ (= data verzamelen), zijn in staat om gebruikers te bereiken en vervolgens waarde te creëren of toe te voegen. Het verdienmodel kan zitten in ‘de gebruiker aan het werk’ zoals bij Roamler, waarbij de baten worden verdeeld, maar ook in compleet nieuwe gegevensstromen. Daarbij zijn bestaande apps steeds vaker ook een inspiratiebron voor nieuwe apps. Wekelijks komen er voorbeelden bij. Denk aan platte toepassingen (http://www.thetileapp.com/) of aan local social discovery apps, die je helpen kiezen wat je met je vrije tijd kunt doen op basis van je gedragspatroon, je vrienden en je voorkeuren.

 

“Het internet der dingen levert bedrijven pas waarde op wanneer het netwerk integreert met de zogeheten systems of engagement, zoals crm-systemen of analysesystemen voor big data.” Aldus Forrester-analist Sarah Rotman Epps. Het duurt misschien nog even, maar alles wijst er op dat CRM en het internet of things straks in één huis moeten gaan wonen. Microsoft liet eind juni in ieder geval zien niet te gaan zitten afwachten.

Op weg naar het internet of cars

e-callIn de Verenigde Staten overlijden jaarlijks 30.000 personen als gevolg van verkeersongevallen. In de VS wordt daarom hard gewerkt aan slimme oplossingen en informatie – liever gezegd data waarmee software aan de slag kan – speelt daarbij de hoofdrol. Bekend voorbeeld is de Google Car, die als bewegend object ontworpen is om zelf in te spelen op de (veranderende) omgeving.
Als het gaat om auto’s en hun omgeving zijn er ook andere interacties mogelijk. Auto’s kunnen informatie aan elkaar afgeven. De belangrijkste data die de auto zelf produceert, hebben betrekking op positie, richting en snelheid. Op basis daarvan kunnen auto’s met elkaar interacteren. Een voorbeeld (nu nog eenrichtingsverkeer) is de adaptive cruise control, waarbij een auto zelf zijn snelheid verlaagt als de afstand tot een voorligger te klein wordt.
Daarnaast is interactie tussen de (statische) omgeving en het verkeer mogelijk: de omgeving kan data afgeven aan de auto en informatie opvragen aan de auto. Denk aan stoplichten, snelheidsbeperkingen langs de weg of tolpoorten.
Met ‘connected cars’ kunnen allerlei voordelen worden behaald. Ongelukken kunnen vaker worden vermeden, bij een ongeval (of bij pech) kan hulp sneller en effectiever worden ingeschakeld; mobiliteit kan slimmer worden georganiseerd met het oog op doorstroming van het verkeer. Dat laatste verkort reistijden en verlaagt de CO2-uitstoot.

 

In Ann Arbor (VS) is een grootschalig experiment uitgevoerd met 2.800 voertuigen (inclusief bussen, vrachtwagens en tweewielers). Kosten: 25 miljoen dollar, voor het grootste deel gefinancierd door het Amerikaanse Department of Transportation. Al deze voertuigen waren uitgerust met de 802.11p-versie van Wi-Fi, waarmee informatie uitgewisseld kon worden over een afstand van 300 meter. Het experiment was hoofdzakelijk bedoeld om het dataverkeer te testen. Enkele voertuigen werden voorzien van systemen zodat bestuurders mededelingen ontvingen, bijvoorbeeld over voertuigen die remmen, maar (nog) niet waarneembaar zijn. Het is niet zozeer de datatransmissie, als wel het intelligente gebruik van alle data wat de grootste uitdaging vormt, aldus de onderzoekers, die de mogelijkheden zelf ‘extreme powerful’ noemen. Ook het Department of Transportation claimt dat 80 procent van de verkeersongelukken positief te beïnvloeden moet zijn op basis van technologie.

 

Ondanks de ronkende berichten maakt men zich ook zorgen in de VS: over de haalbaarheid, de financiering en de aansprakelijkheid van dit soort plannen. Het toevoegen van nog meer technologie aan de fysieke infrastructuur en de auto leidt tot de vraag wie er – wanneer systemen uitvallen – allemaal aansprakelijk zijn naast de bestuurder zelf.
Het resultaat van al die beren op de weg is dat men in de VS vreest dat Europa een voorsprong opbouwt bij het ontwikkelen van intelligente toepassingen op mobiliteitsvlak. “The United States could well be overtaken by Europe in developing the technology. Similar standards are being developed there through a project called Car2Car, which is backed by carmakers who have already committed to introducing some form of vehicle-to-vehicle communication by 2018,” aldus Will Knight op 27 juli 2013 op TechnologyReview.com.

 

De zorgen van de Amerikanen zijn niet onterecht. Al in 2015 moeten in Europa alle nieuwe auto’s voorzien zijn van het eCall-systeem, waarbij de auto (binnen Europa) bij een verkeersongeval zelf 112 belt. De invoering van eCall zou in Europa jaarlijks 2500 verkeersdoden kunnen schelen. Voor Nederland wordt verwacht dat met eCall het aantal dodelijke verkeersslachtoffers met 15 kan worden verminderd. Achter de eCall-technologie gaat een samenwerkingsverband van NXP en IBM schuil. Het eCall-systeem geeft na een auto-ongeval informatie door aan de alarmcentrale, in vakjargon het PSAP (Public Safety Answering Point). De data die worden doorgegeven, gaan over de locatie, de auto en het aantal inzittenden. Voor de afhandeling van de eCalls zijn strenge eisen door de EU opgesteld, waaronder korte responstijden. Het eCall-systeem moet namelijk ook bijdragen aan een versnelde opstart van de hulpverlening, waardoor er in het zogenaamde ‘gouden uur’ meer kan worden bereikt.

 

eCall is geen nieuw idee, zowel overheden als de industrie zijn er al jaren mee bezig. Maar inmiddels zijn we de conceptfase ver voorbij. In 2010 werden al demonstraties gegeven met eCall-systemen in auto’s, en sinds 2011 worden er in negen Europese landen pilotprojecten uitgevoerd onder de naam HeERO. In Nederland zijn Rijkswaterstaat en het KLPD actief met een pilot. De Europese pilots lopen tot eind 2013. In 2014 moeten de meldkamerssystemen aangepast zijn voor het aannemen van eCalls.
De invoering van het systeem vereist dat de systemen van de meldkamers van het Korps Landelijke Politiediensten moeten worden aangepast. Net als in de VS roept het connected car-concept ook in Nederland vragen op. Welke systeem belt de noodhulpdienst: de mobiele telefoon of de auto? Wie gaat deze telefoontjes aannemen? Wat is de drempelwaarde voor het eCall systeem om in werking te treden? Vanuit de Nederlandse nooddiensten wordt de kritiek geuit dat een eCall systeem al in werking treedt wanneer een airbag wordt geactiveerd – bij een zachte aanrijding al het geval – en op deze manier te veel telefoonverkeer genereert richting de meldkamers. Daardoor zou de ‘echte’ noodoproepen in de verdrukking komen. Uit analyses blijkt echter dat bij 20.000 calls ongeveer een tiende deel gegenereerd wordt door airbags. Bovendien wordt het eCall systeem pas vanaf 2015 alleen in nieuwe auto’s verplicht gesteld, waardoor meldkamers te maken krijgen met een geleidelijke toename.

 

Aan de andere kant blijkt uit de analyses dat eCalls slechts in 15 procent van de meldingen betrekking hebben op echte noodsituaties. Dat laatste gegeven sluit aan bij een ander punt van kritiek: wat voegt eCall toe aan de bestaande systemen en procedures? Bij een ongeluk zijn er vrijwel altijd omstanders die massaal 112 bellen; het aantal verlaten bergweggetjes in ons land is minimaal.
Een laatste punt van kritiek komt uit de hoek van privacybeschermers. Het eCall-kastje – dat op basis van GPS-gegevens de locatie van de auto bijhoudt – lijkt sterk op de technologie die nodig was om rekeningrijden mogelijk te maken. De criticasters wijzen op een zogenaamde ‘function creep’, waarbij de technologie uiteindelijk heel andere doelen gaat dienen.

 

Die angst of verwachting ten aanzien van een ‘function creep’ is niet onterecht. Er komt meer data beschikbaar en de vraag is waar die data belandt en wat er mee wordt gedaan. Er liggen echter ook waardevolle innovaties in het vooruitzicht. De auto kan als nieuwe dataproducent veel intelligentie toevoegen aan ons tot nu toe tamelijk ‘domme’ systeem van mobiliteit, dat er voor zorgt dat we met z’n allen ‘s ochtends en ‘s avonds in de file staan. Of wachten voor verkeerslichten die voor niets op rood staan. Of een uur te laat komen op onze afspraak omdat er een vrachtwagen met pech langs de weg staat.

 

BMW Nederland is het eerste automerk ter wereld dat sinds maart 2013 standaard de Emergency Call (eCall) in nieuwe auto’s levert. De auto legt daartoe contact met een servicedienst van BMW, die daarna 112 inschakelt. Naast eCall introduceert het automerk ook BMW Teleservices, waarmee de auto zelf contact kan maken met de dealer voor het onderhoud. Bij een servicebeurt is de dealer vooraf dan al geïnformeerd over wat er moet gebeuren. Bij een storing kan de dealer op afstand zien wat er met de auto aan de hand is. De klant kan eventueel telefonisch worden geïnformeerd of geholpen worden.

 

Op 11 september 2013 wordt in Nederland de i-mobility challenge georganiseerd, waar demonstraties zullen worden gegeven op het gebied van mobiliteit, verdeeld over efficiency, samenwerking, intelligentie en veiligheid.


Webbased tandenpoetsen

Forrester-analist Sarah Rotman Epps relativeerde in haar presentatie tijdens het laatste Vint-congres de betekenis van het Internet der Dingen op dit moment. Ze ziet geen standaarden, geen verdienmodellen, geen grote spelers. Ze geeft aan dat we nu nog in de fase van voorbeelden zitten: “De Amerikaanse zorgverzekeraars Delta Dental en Humana laten medewerkers nu poetsen met tandenborstels die data over het poetsgedrag doorsturen. Of dit uiteindelijk betekenis krijgt voor polisvoorwaarden is nu nog niet te zeggen.” De tandenborstel van Beam communiceert via Bluetooth met een smartphone app en slaat zo gegevens op over de duur van alle poetsbeurten. In een latere fase zou de app ook moeten registreren hoe het gebit op verschillende plaatsen wordt gepoetst.

Verzekeraar Delta Dental meldt niet zo veel (vermoedelijk omdat het personeel nu nog guinee pig is), maar de tandenborstelproducent Beam is er in de FAQ’s duidelijk over: “You (control the data). The brushing data that you create is yours, to be used for personal oral health management, brushing goals, etc. Beam Tech backs up all of your data for security, convenience, and operations. If you want to share your data with your dental professional (which we highly recommend), it is you that initiates this function in the app. Your data will never be sold to anyone, unless we tell you and you authorize it first.”

uit de FAQ van Beam connected brush
uit de FAQ van de connected toothbrush van Beam

Zie hier een business model – voor die patiëntengroep die bereid is gegevens te delen, ontstaan allerlei nieuwe sales- en marketingmogelijkheden. Zowel aan de kant van leveranciers (reserveborstels?) als aan de kant van tandartsen en verzekeraars (kortingen op behandelingen, aanvullende verzekeringen) zijn er mogelijkheden. Daarvoor is geen enkele standaard vereist. Alleen een early adopter. Of de poetsindicator echt bruikbare informatie geeft over het poetsgedrag, is een andere vraag. De apps en statistieken voegen weinig toe aan twee minuten slordig poetsen.


Darwin voor robots

Robots, onze slimme maar mechanische vriendjes, zullen ons nooit inhalen. Ze bewegen houterig, ze beschikken niet over voldoende intelligentie om souplesse en snelheid te combineren. Of is dat een achterhaald beeld?

DARPA, onderdeel van het Amerikaanse ministerie van Defensie, heeft enige tijd geleden een robot – met de toepasselijke naam Cheetah – ontwikkeld die sneller loopt dan een topatleet: meer dan 45 kilometer per uur. Dat betekent dat we bewegelijke objecten zoals robots van voldoende spier- en rekenkracht kunnen voorzien om echte snelheid te bereiken zonder neer te storten of om te vallen.

Nao, een intelligent maar klein kunstmatig mannetje (of vrouwtje), kan zelf opstaan als hij omvalt. Hij is geprogrammeerd om actief gebruik te maken van de omgeving om in actie te kunnen blijven. Net als de grasmaaier die zelf het stopcontact opzoekt voordat hij met lege accu’s ten dode is opgeschreven. De grote en al wat oudere broer van Nao, de robot Asimo, is de laatste jaren ook sneller en slimmer geworden.

Autonomie heeft veel te maken met intelligent omgaan met de omgeving. Voor robots kan het internet of things een gunstige invloed hebben op die autonomie. Voordat robots vastlopen in hun omgeving, moeten ze in staat zijn hulp te organiseren. BigDog, het werkpaard dat het Amerikaanse ministerie van defensie heeft laten ontwikkelen, is uitgerust met verschillende camera’s als ogen. Wanneer een pesterige terrorist het gezichtsvermogen uitschakelt door de lenzen met een verfspuitbus te bewerken, zal BigDog op zijn minst andere hulpmiddelen en informatiebronnen moeten gebruiken om verder te komen. Het ligt voor de hand dat robotontwikkelaars bij hulpmiddelen voor robots denken aan nog meer ingebouwde programmaregels. BigDog zou bij verlies van zijn gezichtsvermogen wellicht de ‘ogen’ van een collega kunnen gebruiken in combinatie met GPS-coördinaten.

Belangrijk voor een robot in nood is te weten wat hijzelf nodig heeft en wie of wat dit kan leveren: informatie, een (reserve)onderdeel, nieuwe energie of externe (mens/robot)kracht. De robot kan zich richting hulp bewegen, de robot kan in specifieke situaties ook hulp naar zich toe halen. Wanneer alles en iedereen connected is, zou het voor de robot een kleine moeite moeten zijn deze behoeften te zoeken – en daarna te vinden. Een voorwaarde is wel dat een robot zelf ook permanent connected is.

Intelligent inspelen op westworldde omstandigheden, dat was helaas niet weggelegd voor de robotvrouw uit de SF-film West World. Zij zat al uren zonder eten of drinken opgesloten in de cel van de lokale sheriff. Toen er een redder-in-nood (een mens van vlees en bloed) langs kwam, begon ze te smeken om water. De robotvrouw in kwestie speelde haar rol goed, maar was wat onhandig geprogrammeerd. Ze nam het water van haar redder aan en liet het in haar keel lopen. De idyllische reddingspoging eindigde uiteraard met kortsluiting.

BigDog en Nao laten beiden zien dat ze zich aan bepaalde situaties kunnen aanpassen. Met spraakherkenning en -analyse aan boord zouden ze in staat moeten zijn om emoties waar te nemen. Je zou een robot zelfs kunnen aanleren om op de juiste manier te kiezen tussen “fight”, “fright” of “flight”. Maar hoe verstopt een robot zichzelf? En als alternatief: wat is een goede vluchtroute? Kan een robot beslissen om eerst maar weg te rennen (en welke kant op?) en ondertussen de beste route te bepalen? Wat deed Robocop eigenlijk toen hij door zijn munitie heen was? Ach ja, dat was een Cyborg, die heeft weinig last van tekortkomingen van robots.


Internet of human beings

Wat is echte innovatie – laten we zeggen ‘innovatieve innovatie’? Voor ‘out of the box’ denken is allereerst vereist dat we ons bewust zijn van de grenzen die we hanteren. Die moeten we vervolgens erkennen als obstakels voor vooruitgang – daarmee beginnen we ook te voelen wat de ernst en omvang van die beperkingen, drempels en hindernissen is. Vervolgens kunnen we die obstakels met gemak uit de weg ruimen.
Nee, dit gaat niet over ‘dromen durven doen’ – het evangelie van een goeroe – maar over echte vernieuwing. Dus over innovatieve innovatie of ‘disruptive innovation’, iets dat bestaande markten ingrijpend verandert. Niet de uitvinding van de auto, maar de goedkope en volgens scientific management principes gebouwde T-Ford is een goed voorbeeld. Het ging niet om de technologie, maar om het business model waarmee die technologie werd ingezet. Een recenter voorbeeld is het internet met downloadmogelijkheden, dat als technologie zorgde voor een aardverschuiving in de muziek-business rondom de CD. Overigens nadat de muziekindustrie in een veel eerder stadium zelf had besloten alleen nog complete albums op compact disc uit te brengen en zowel de vinyl- als de CD-single af te schaffen. Zodat consumenten geen losse nummers meer konden kopen.

Het internet heeft voor nog wel meer aardverschuivingen gezorgd, maar het blijft een aaneenschakeling van computers. En computers blijven computers: ‘slimme’ apparaten met een geheugen (wat er niet in zit, komt er over het algemeen ook niet uit) die we via een scherm, een toetsenbord of een muis bedienen. De computer is nog lang geen intelligente entiteit, zoals HAL. Zelfs een computer die we vooraf in staat hebben gesteld om een muziekstuk te componeren, zal dat nooit uit zichzelf gaan doen. In de tijd van de internetbubble was men er heilig van overtuigd dat internet de wereld fundamenteel zou veranderen. De iPad zou ook ons leven veranderen, maar het is en blijft een aanraakbaar en duur computerscherm, de mogelijkheden zitten vooral in de apps. Veel voorspellingen zijn niet uitgekomen, maar toch zijn we nog steeds sterk overtuigd van de mogelijkheden van toegepaste internettechnologie.

Ondanks dat geloof in nieuwe toepassingen lijken we ook last te hebben van onze grenzen. De tijd dat we werkelijk fantastische dingen konden verzinnen – denk aan Jules Verne (beeld) of dichter bij huis Chriet Titulaer – is voorbij.

Patiënten thuis behandelen via telemedicine? Een kwestie van tijd, en het is niet de technologie, maar de maatschappelijke acceptatie die langzaam gaat. Videotelefonie? We lachen er om, we beschikken al jaren over Skype. Robots die kunnen lopen en rennen of viool kunnen spelen? Nog even en de meest praktische problemen zijn opgelost. Maar verder komen we niet. Het intelligente of semantisch web blijft een belofte en dus blijven computers in de kern snelrekenend, maar oud ijzer. Voor de volgende disruptive innovation moeten we ver de kosmos invliegen of juist afdalen richting fundamentele deeltjes.

Vreemd genoeg kan de 3D printer – mits goed doorontwikkeld – leiden tot de volgende disruptive innovatie. De printer zelf is geen nieuw fenomeen; de computer als informatieverwerker en het internet als doorgeefluik zorgen er voor dat we ook dingen van anderen kunnen printen. De kans dat de doorbraak van de 3D printer leidt tot fundamentele economische aardverschuivingen acht ik ook klein.
De kern van de 3D printer blijft transformatie: van digitale informatie naar fysiek object. De 3D printer als reproductiemachine gaat de bestaande orde pas verstoren als er aan de andere kant een 3D scanner staat, die meer kan dan het omzetten van 3D naar 2D informatie. Want wat nu nog ontbreekt is de transformatie van object naar ‘digitale materie’. Is een voorwerp dat uit een 3D printer rolt te zien als voorbode van materialisatie van digitale informatie? Ofwel de omzetting van ‘nullen en enen’ in tastbare materie?

De mens heeft al behoorlijk kunnen oefenen met ingewikkelde omzettingen: denk aan de omzetting van fysiek geluid naar geluidsdrager en van geluidsdrager naar fysiek geluid. Of de variant daarop met stilstaand of bewegend beeld. In beide gevallen is het bronmateriaal (het oorspronkelijke geluid en beeld) een 3D verschijnsel. Het wachten is op het coderen en decoderen van materie: van materie naar informatie en van informatie weer terug naar materie. Dan wordt het internet of things een web of human beings. Overigens wezenlijk anders dan het social web. Maar zeker disruptive voor de nakomelingen van Henri Ford.


The internet of printed things

Het internet zou de wereld veranderen. Informatie zou meer gedeeld worden en beter toegankelijk zijn voor iedereen: het internet als openbare wereldbibliotheek. Door beter geïnformeerd te zijn worden burgers wijzer, en dat is goed voor de democratie, zo was de gedachte. In het Midden-Oosten bleken sociale media inderdaad een belangrijk communicatie- en organisatiemiddel te zijn voor protesterende groepen. Met een paar drukken op de knop bleek die infrastructuur echter uitschakelbaar. Het internet en alles wat het heeft voortgebracht is uitermate kwetsbaar. Die infrastructuur biedt overigens ook onderdak aan porno en aan extremistische groepen. Alles wat in real life bestaat, eist ook zijn plekje op het web op. Dat geldt ook voor online retail, dat bijdraagt aan de teloorgang van (boek)winkels. Of voor telecombedrijven, die van ‘tikken’ naar ‘online services’ gaan. Ja, internet verandert de wereld.

In werkelijkheid is het niet ‘het internet’ zelf dat onze levens verregaand heeft gedigitaliseerd. Die digitale samenleving ontwikkelt zich met name door nieuwe toepassingen met nieuwe, afwijkende kenmerken, die alleen met behulp van internet kunnen functioneren. Die toepassingen functioneren in veel gevallen met een ander tempo: snel of real time. Ze functioneren bovendien wereldwijd – behalve daar waar Google de resultaten te veel filtert of verandert of in landen waar de overheid het internet censureert. En de toepassingen functioneren op ieder moment van de dag: het internet is altijd open en staat altijd aan.

Een andere belangrijke eigenschap is de onzichtbaarheid van internet. We hoeven de deur niet meer uit om een petitie te tekenen (het slacktivism van Andrew Keen) of om ons (on)genoegen te uiten op social media en fora. Hoewel het ook dertig jaar geleden al mogelijk was om telefonisch artikelen te bestellen bij postorderaars en homeshopping via televisie een beetje gedateerd aandoet, kunnen films of muziek nu direct thuis worden ‘afgeleverd’ en is online retail een enorme groeimarkt. De klant is niet meer (fysiek) zichtbaar, maar de internettechneuten hebben gerealiseerd dat er meer dan ooit over de winkelende klant bekend is.

Tegelijkertijd is het internet het vehikel waarmee landen kennis proberen te vergaren over elkaars samenlevingen en burgers. Op macroniveau noemen we dat antropologie, op microniveau is het een bedreiging van onze privacy. Het eerste leidt tot nieuwe en hopelijk zinvolle kennis, het tweede leidt tot blijvend verlies van individualiteit (wat we stapsgewijs aan privacy inleveren, krijgen we nooit meer terug). Met internet kunnen we elkaar op afstand in de gaten houden of zelfs verzorgen, waardoor bewaking en gezondheidszorg goedkoper worden. We kunnen er ook iets geniepigs van maken door elkaar heimelijk af te luisteren, te bespieden en te volgen – al dan niet door systemen te kraken.

Internetfetisjisten roepen dat – na het internet zelf – de wereld opnieuw op zijn kop wordt gezet door de opkomst van de 3D-printer. Wanneer je beschikt over de blauwdrukken van een object, kan je met zo’n printer het object zelf maken. Klassieke mechanismen in productie en handel zullen hierdoor  fundamenteel van karakter veranderen. Met andere woorden: het gaat om een disruptive innovatie. Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich voorgedaan in de informatiesector (muziek, software, media) waar bestaande businessmodellen onder druk zijn gezet doordat internet het auteursrecht permanent op de proef stelt.

Kennis en informatie delen is grosso modo een nobel streven, maar niet zonder (ethische) grenzen. Op het internet bestaat de Kahn Academy, die academische kennis verspreid, zonder obstakels als afstand, tijd en kosten. Ook de Open Access beweging streeft dat doel na, al is het lastig om wetenschappers wakker te schudden met het idee dat ze de samenleving dienen in plaats van hun eigen ego. Op school leer je echter niet hoe je wapens in elkaar moeten zetten, hoe je een bom bouwt of een etnische groep uitroeit. Het internet als koksmes: om een geweldig gerecht mee te bereiden of een brute moord meer te plegen.

De 3D-printer breidt de mogelijkheden van het web aanzienlijk uit. Iedereen die over een printer en de juiste informatie beschikt, kan thuis, met de gordijnen dicht, bestaande wapens in kunststof uitprinten en vervolgens gebruiken. Het vergunningenstelsel voor vuurwapens wordt daarmee net zo nutteloos als een imaginair vergunningenstelsel voor huis-, tuin en keukenmessen. Metaaldetectoren op scholen en plekken waar grote groepen mensen bijeenkomen, merken alleen het metalen antiek op – de rest kan moeiteloos mee naar binnen.

Het ‘internet of things’ krijgt zo een extra dimensie. Na de markt voor digitale informatie (muziek, films, foto’s, teksten en software) zijn nu de analoge objecten aan de beurt. Objecten kunnen daarbij niet alleen via het internet data produceren, verspreiden of uitwisselen, maar objecten kunnen zichtzelf ook (re)produceren. Met een 3D printer is het mogelijk een tweede 3D printer te fabriceren: de printer moet daarvoor beschikken over de juiste informatie (via internet) en grondstoffen (plastic).

De 3D print techniek staat nu nog in de kinderschoenen, maar de ontwikkelingen gaan snel. Voorlopig kunnen consumenten alleen printen in plastics. Maar er wordt hard gewerkt aan printers die ook elektronica kunnen maken.

Met een blik in de verre toekomst is het wellicht mogelijk dat printers objecten produceren die vervolgens een eigen leven gaan leiden: aangestuurd door embedded software of op afstand. En wanneer we de printer vervangen door een minilaboratorium en de grondstof plastics vervangen door meer organische materialen, dan hebben we binnenkort onze eigen voedselproductie thuis en hoeven we alleen nog maar grondstoffen in te kopen.


Big Data – data created every minute

Data never sleeps. Every minute massive amounts of it are being generated from every phone, website and application across the Internet. Just how much data is being created and where does it come from? Published by Josh James, CEO of DOMO.

DatainOneMinute