Datawaarde en cloudgarantie

stockAls journalist zit ik volop in de cloud. Al mijn zakelijke files (zowel content als administratie) staan in de cloud, mijn mail verloopt via de cloud en zowel mijn zakelijke als mijn privé-netwerk bevinden zich in de cloud. Ikzelf zit in de driver seat: ik kan via ieder device overal en altijd gemakkelijk bij, ik kan de capaciteit uitbreiden en ik heb zicht op de kosten. Zo lang mijn leveranciers zorgvuldig omgaan met hun klanten – en daar vertrouw ik op – maak ik mij geen zorgen over beveiliging en uptime.

Mijn overstap naar de cloud is geleidelijk verlopen. Eerst ben ik gestopt met het gebruik van Microsoft Outlook; dat werd vervangen door Gmail. Daarna ben ik gevallen voor de lol van Facebook, het nut van Linkedin en het gemak van Dropbox. Van die clouds – lees: servers – heb ik geen idee waar ze zich bevinden en wat voor soort mensen aan de knoppen zit. Ook hier is het een kwestie van vertrouwen.

Clouds en banken

Als het gaat om vertrouwen, dan lijken cloudleveranciers wel wat op banken. Een bank is voor mij niet veel meer dan een dienstverlener waar je je geld kunt parkeren. De rentestand maakt dat niet aantrekkelijk, maar schuiven met geld (overboeken, incasseren en opslaan, betalen) gaat via een bank gemakkelijker dan vanuit een oude sok of een spaarvarken.

DSC_1265Goed beschouwd bestaat mijn geld – zeker in dit tijdperk van online bankieren – alleen in de vorm van data. Ik ga er vanuit dat de bank mijn geld goed beschermt; ook al is het data en geen chartaal geld, laat staan goud. Als mijn bank omvalt en mijn geld goed heb geparkeerd, dan is mijn kapitaal tot op zekere hoogte verzekerd via het deposito-garantiestelsel.

Ook voor mijn data geldt dat het handig is als een externe partij ze voor mij bewaart – en ik mij kan beperken tot het geven van opdrachten die aangeven waar de data naar toe moeten. In de wereld van data ontbreken echter afspraken of garantiestelsels. Dat is vreemd, want bij de meest bedrijven vertegenwoordigen data een belangrijk deel van de assets: klanten, goodwill, medewerkers, voorraden, producten, intellectueel eigendom of markten. Daarnaast geven data inzicht geven in de performance en de strategie van ondernemingen. Bedrijven hebben hun data echter zelden op de balans staan.

Data hebben intrinsieke waarde

Voor consumenten zijn data steeds vaker een betaal- of ruilmiddel bij het afnemen van ‘gratis’ diensten. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Gmail van Google. In die situatie is duidelijk dat de data op zich een waarde vertegenwoordigen. Google biedt in ruil voor die waarde haar Gmail-dienst gratis aan (Google baseert op de inhoud van de e-mail zijn advertenties).

Bedrijven die professionele clouddiensten afnemen, betalen voor de daadwerkelijk gebruikte servercapaciteit. De exploitatieomzet die met het servergebruik wordt gegenereerd, wordt niet beïnvloed door de intrinsieke waarde van de data. Tenzij de eigenaar van de data een hoge waarde aan de data toekent en daarom voor een zeer hoog niveau van dienstverlening kiest.

Het waarderen van data is lastig, maar aan de andere kant: als data geen activa of asset zijn, dan is de kans groot dat ze gezien worden als kosten. En die moet je minimaliseren. Dat is geen goed vertrekpunt voor de cloudgebruiker, die iets opbergt in de kluis van een ander. Waarbij die ander, de clouddienstverlener, zijn diensten niet afstemt op de waarde van de inhoud van de kluis. Het is immers standaarddienstverlening? In ons privéleven negeren we dat soort risico’s niet. Wanneer we op vakantie gaan, nemen we bewust beslissingen over reis-, ongevallen- en annuleringsverzekeringen.  De verhouding tussen risicobedrag en premie geeft daarbij vaak de doorslag.

Dataverlies

Los van allerlei cloudvarianten, -modellen en SLA’s is cloud computing goed voor dataverlies bij twee op de vijf bedrijven, aldus onderzoek van Symantec, dat meer dan 3.200 bedrijven ondervroeg over gebruik van de cloud. 43 procent van de cloudgebruikers moest na dataverlies teruggrijpen op een eigen backup. Gelukkig zijn er verzekeringen tegen cybercrime en dataverlies. Zonder een goede waardebepaling lijkt het echter lastig je data te verzekeren.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


Data-scepticisme

Wat vertellen data wel, en wat zeggen ze niet?  Stellen we data-analyses en visualisaties wel genoeg ter discussie, of zijn we een dergelijke manier van denken over data nog niet gewend?

logo_2_rgbjpgWe vertrouwen graag op de kracht van data. Data maken dingen inzichtelijk en overtuigen veelal beter dan verhalen.  En met de opkomst van goedkope sensor-technologie is er over steeds meer dingen data beschikbaar. Hoewel ik ook graag een verhaal kracht bij zet met mooie gegevens en gek ben op visualisaties, vraag ik me ook af waar data hun autoriteit vandaan halen. En of we er soms niet te makkelijk op vertrouwen. Daarom wil ik er hier een kritisch verhaal over te vertellen, want data zelf vertellen niet altijd het hele verhaal. Lees verder op het blog Data denkers – van Jelte Timmer en Linda Kool (Rathenau Instituut)

Big data is geen bullshit

Verschijnselen die nadrukkelijk op de agenda worden gezet, verdienen het ook om gerelativeerd te worden. Big Data is volgens Gartner al over de piek van ‘inflated expectations’ heen: hoewel er successen mee zijn geboekt, wordt nu ook afgerekend met hooggespannen verwachtingen.

Big data is bullshit, aldus Nassim N. Taleb, publicist en professor verbonden aan het Polytechnic Institute van New York University. In Wired legt hij uit: “With big data, researchers have brought cherry-picking to an industrial level.”

Hype-Cycle-for-Big-Data-2012Het lijkt erop dat Taleb zich zorgen maakt: big data mag beslist niet met wetenschap geassocieerd worden. Bij enorme hoeveelheden data zouden wetenschappers de omgekeerde weg kunnen gaan bewandelen: niet volgens de route hypothese-onderzoek-data-toetsing-conclusie, maar volgens de route data-conclusie-hypothese. Big-data onderzoekers zouden volgens Taleb kunnen stoppen met hun onderzoek op het moment dat ze het juiste resultaat hebben gevonden, bijvoorbeeld in de vorm van een patroon. Of nog erger: onderzoekers kunnen een hypothese formuleren na het vinden van een patroon.

Taleb zegt op zijn blog op Wired dat iedereen met big data analyses statistische relaties kan vinden. Hoe meer variabelen er worden bekeken, hoe meer correlaties er gevonden kunnen worden. Taleb legt de relatie met observationele studies, waarbij een onderzoeker datasets analyseert, zonder dat er sprake is van een experiment, een interventie en een controlegroep ‘zonder interventie’. Taleb vindt het een fundamentele fout te denken dat we alles kunnen doorgronden als we maar genoeg gegevens analyseren. Taleb pleit er voor de afstand tussen big data en wetenschap groot te houden. Daar is niks mis mee.

Gouden bergen

Het is de vraag of echte wetenschappers zich aangesproken zullen voelen. Ik denk dat Talebs uitspraak vooral pijnlijk is voor bedrijven die in hun marketingcommunicatie gouden bergen beloven: met big data kom je verder. Goede wetenschappers weten dat onderzoek betrouwbaar en valide moet zijn. Betrouwbaarheid van onderzoek verwijst daarbij naar herhaalbaarheid: je onderzoeksuitkomst is alleen betrouwbaar als je bij een herhaald onderzoek op dezelfde resultaten uitkomt. Dat herhaalonderzoek is alleen mogelijk als de volledige onderzoeksmethode goed is beschreven zodat het onderzoek reproduceerbaar is door derden. Terecht wijst Taleb er op dat herhaalonderzoek zelden wordt uitgevoerd – wetenschappers winnen weinig met het doen van onderzoek dat de uitkomsten van eerder onderzoek onderschrijft en dientengevolge is er meestal geen of weinig geld voor beschikbaar.

Big data is geen wetenschap

Taleb maakt met zijn hele betoog echter ook een fout. Hij brengt een relatie aan tussen big data en wetenschap die hij vervolgens zelf probeert te ontkrachten. Inderdaad, big data is geen wetenschap, maar een aanduiding voor het verschijnsel dat er veel data beschikbaar is. Datasets worden steeds groter en complexer; ze worden opgebouwd uit verschillende informatiesoorten en -bronnen. De tijdsfactor – real time – gaat een steeds belangrijkere rol spelen en het verzamelen van data zal in toenemende mate geautomatiseerd geschieden. In De big data revolutie zeggen schrijvers Mayer-Schonberger en Cukier dat er geen exacte definitie van big data bestaat: “De term ‘big data’ verwijst naar dingen die je op een grote schaal kunt doen en op kleinere schaal niet mogelijk zijn, en waarmee je nieuwe inzichten verkrijgt of nieuwe vormen van economische waarde creëert op een manier die invloed heeft op (…) markten, organisaties en de relatie tussen burgers en overheden.”

Groeiende databrij

Big data sec heeft weinig met wetenschap te maken. Maar het heeft weinig zin om big data bullshit te noemen. Allereerst ontken je daarmee het verschijnsel dat we al vreselijk veel data verzameld hebben; dat we dagelijks nieuwe data vastleggen; en dat die databrij in rap tempo gaat groeien omdat het Internet of Things straks miljarden apparaten omvat die allemaal data gaan produceren. Dat brengt belangrijke vragen met zich mee over dataopslag, databeveiliging, data governance en de inzet van business intelligence. Vragen die aan relevantie winnen omdat ze bijvoorbeeld te maken hebben met privacy.  En op de tweede plaats, niet minder belangrijk, heeft de inzet van big data – of hoe je het ook wil noemen – al lang zijn nut bewezen.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


Monitoring, tracking en tracing

waarbenjijnuSoms wordt er nog wat lacherig verwezen naar Chriet Titulaer, maar het Internet of Things rukt op. Volgens Berg Insight, een onderzoeksbureau, zijn er in 2012 wereldwijd 5,3 miljoen machine-to-machine-apparaten (M2M) met mobiele connectiviteit verscheept. In de komende vier jaar loopt dat op naar 13,8 miljoen mobiele devices in 2017. Daarbij gaat het niet om tablets of smartphones, maar om nieuwe soorten devices. Een belangrijk aandeel hiervan is gericht op services die ons leven gemakkelijker en veiliger moeten maken.

Jaarlijks overlijden 1,3 miljoen mensen als gevolg van verkeersongevallen en raken er 50 miljoen ernstig gewond. Verkeersongevallen kosten landen naar schatting 1 tot drie procent van het BNP: het gaat dan om medische kosten en kosten als gevolg van productiviteitsverlies. Het is relatief eenvoudig om het aantal verkeersslachtoffers te reduceren. Japan wist het aantal verkeersongevallen met dodelijke afloop tussen 1970 en 2008 terug te dringen met een kwart door verbeteringen door te voeren op het gebied van straatverlichting, trottoirs en verkeerslichten. Het land heeft nu interesse getoond in het pan-Europese eCall initiatief.  Dat moet in 2015 de eerste zichtbare resultaten gaan opleveren door een effectiever gebruik van het zogenaamde ‘gouden uur’. De EU hoopt zo op jaarbasis 2.500 mensenlevens te kunnen redden. eCall komt pas in actie wanneer de auto in een noodsituatie belandt – hiervoor worden nu criteria ontwikkeld. Het systeem geeft dan verschillende gegevens door aan een meldkamer, waaronder de precieze locatie van de auto. Het integreren van eCall in nieuwe auto’s kost nog geen 100 euro per auto.

M2M-communicatie wordt ook op steeds grotere schaal ingevoerd door overheden, bijvoorbeeld om de infrastructuur te bewaken. Het gaat dan niet om camera’s waarvan de beelden worden gemonitord door mensen, maar om sensoren die data doorgeven over bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van een object. Sinds 2008 worden bij de Hollandse Brug op de A6 via 145 sensoren dagelijks zo’n 11 gigabyte aan data vastgelegd. Die sensoren bestaan onder meer uit camera’s, weerstations, telsystemen en vibratiesensoren, die zowel brug als voertuigen op allerlei punten in de gaten houden. Het systeem genereert op basis van al deze data informatie over wanneer, waar en welk onderhoud nodig is. De data worden sinds 2008 verzameld en sinds 2009 worden ze op geïntegreerde wijze geanalyseerd via het InfraWatch project.

hollandse brug tekening - web

Onder de noemer ‘personal tracking’ worden ook systemen ontwikkeld voor mensen. Het traceren van auto’s of pakketjes heeft zo zijn voordelen, maar personen real time ‘volgen’ ligt gevoeliger. Hoewel het al lange tijd technisch mogelijk is personen op te sporen via de mobiele telefoon (via zendmasten of via de GPS-functionaliteit), mag deze functie niet zonder gerechtelijk tussenkomst worden gebruikt. Wel kan iedereen zijn eigen mobiele telefoon traceren, bijvoorbeeld via een toepassing als Android Apparaat beheer.

android apparaatbeheer

De markt lijkt echter wel klaar voor gps-trackers, specifiek bedoeld voor personen die daar zelf toestemming voor geven, bijvoorbeeld als waarschuwingssysteem bij noodgevallen. Fabrikanten wijzen op de mogelijkheden om ouderen, dieren en kinderen te volgen. Een ideale doelgroep voor het creëren van early adopters, zodat de marketing en sales niet te veel dwars wordt gezeten door moeizame discussies over privacy. Het gaat hierbij steeds om toepassingen waarbij het ene apparaat via een mobiel netwerk een signaal afgeeft aan een ander apparaat, aangeduid als real-time locating systems – voor communicatie van mens tot mens hebben we immers al de mobiele telefoon.

Ook op medisch vlak ontstaat er een markt, gericht op zelfzorg en monitoring, zoals Personal Emergency Response Systems. Philips heeft bijvoorbeeld sinds enige tijd het Lifeline Medical Alert System op de markt, een draagbaar systeem dat zelfs detecteert of er sprake is van een val – jaarlijks vallen er 13,5 miljoen mensen van ouder dan 65 jaar, aldus het bedrijf.

Naast de toepassing voor noodgevallen kan M2M-technologie ook worden ingezet rondom zelfzorg en monitoring. AiQ is een leverancier van slim textiel: kleding (zoals een T-shirt) met ingebouwde sensoren die hartslag, transpiratie en huidtemperatuur monitoren, maar een EEG of EMG behoren ook tot de mogelijkheden. Nuubo neemt het medische, draadloze platform als uitgangspunt, waarbij op afstand ECG-monitoring plaatsvindt. TmG-BMC levert een sensor met een omvang van 5 mm, waarmee spierbelasting (per spier) kan worden gemeten. De sensor meet de snelheid van spiersamentrekking en ontspanning en de geproduceerde kracht. Ideaal voor topsporters die niet alleen bij de sportarts, maar ook tijdens de wedstrijd precies willen weten hoe hun energie wordt omgezet in medailles.


Digitaal delegeren

Nemen computers de macht over? Nee, wij delegeren steeds meer menselijke taken aan systemen, die we vervolgens gretig voorzien van brandstof: data.

In de sciencefictionfilm Gattaca kiest de hoofdpersoon ervoor iets ‘niet te willen weten’. Ontwerper Daan Roosegaarde zei in het televisieprogramma Zomergasten dat dit in de toekomst “wellicht onze enige vrijheid is, nu de overheid letterlijk in onze inbox blijkt mee te kijken: de vrijheid om iets niet te willen weten.”

Filmscenario’s zijn dankbare etalages van de menselijke fantasie. In films als Westworld, The Matrix en 2001: A Space Odyssey is een belangrijke rol weggelegd voor ‘kunstmatige systemen’ die de macht overnemen. In Westworld verandert Yul Brynner in een niet te stoppen ‘killer robot’ en ook het recalcitrante computersysteem HAL uit Kubricks meesterwerk ‘2001’ kan alleen met grote moeite worden gestopt. In deze scenario’s gaat het steeds om door mensen bedachte systemen, waarbij – na een niet altijd even duidelijk kantelpunt – robots en computers op vijandige wijze de macht van hun eigen scheppers overnemen. Daarna is er alle ruimte voor het bewijzen van de menselijke superioriteit: de mens – intrinsiek goed – overwint het kwaad. Wij bedenken steeds maar weer opnieuw, dat systemen die moreel besef krijgen, zich uitsluitend kunnen ontwikkelen tot Het Kwaad. Systemen die intrinsiek goed willen doen, bestaan niet – of ze komen voor als zwak en bedreigd (bijvoorbeeld de mens). Kortom, technologie wordt pas evil als het zich aan de wil en controle van zijn eigen schepper onttrekt.

Omdat we zo sterk geloven in de goedheid van technologie die wijzelf maken en beheersen, zijn we in onze technologie- en gadget-economie geneigd om potentieel bedreigende technologie als een ‘nieuw’ verschijnsel te zien – iets dat buiten onszelf tot stand komt, en dat in beginsel een neutraal karakter heeft. Reden waarom het Rathenau Instituut met enige regelmaat een tegengeluid laat horen.

Als nieuwe technologie niet onverdeeld positief of neutraal is, maar ook mogelijke negatieve bijverschijnselen zou kunnen hebben, worden de goede eigenschappen in stelling gebracht. Goede eigenschappen dragen immers bij aan de verbetering van de wereld: ze lossen misstanden op, beantwoorden lastige vragen of verrijken ons leven met luxe en gemak. Beloften uit die hoek hebben bijna een religieus tintje: leg je lot in handen van de technologie, geloof er in, geef je er aan over en  het komt goed. Van het internet – intrinsiek een neutraal systeem – is bijvoorbeeld beweerd dat het de democratie zou kunnen versterken.

Kunstmatige rekenkracht wordt steeds sneller, goedkoper en kleiner, waardoor technologie steeds dichter op de mens komt te zitten. Was een pacemaker 40 jaar geleden nog high tech, nu is dat een medische ‘commodity’. Het probleem dat is opgelost door de pacemaker, heeft wel plaats gemaakt voor andere problemen die vragen om een oplossing. Bij al die nieuwe problemen worden telkens nieuwe oplossingen gevonden. Daarbij wordt de harde techniek geleidelijk minder belangrijk; in plaats daarvan wint de kracht van data aan betekenis. En waar zuiver technische oplossingen beperkt zijn in de wijze waarop ze in ons leven ingrijpen – harde techniek is inert –  blijken data juist vloeibaarder te worden. Voeg data toe aan software, laat software de oorspronkelijk rigide techniek aansturen en diezelfde lompe techniek wordt ‘intelligenter’. De auto kan zelf remmen voor plotselinge obstakels, zelf achteruit inparkeren en sneller dan de bestuurder beslissen over de snelste of kortste route.

Onze waarneming (de manier waarop we met onze zintuigen naar de wereld en de mensen om ons heen kijken) vullen we inmiddels aan met – of vervangen zelfs door – technologische hulpmiddelen. We laten onze beslissingen afhangen van derden (welk restaurant is goed?), we laten dagbladen voor wat ze zijn en laten onze informatievoorziening liever bepalen door een partij als Google, we willen instant feedback over calorieën die we verbranden en we willen vermijden dat we nat regenen.

Dat alles wekt de indruk dat we er steeds beter in slagen ons aan te passen aan de omstandigheden waarin we leven. Of is het omgekeerde waar: vertrouwen we steeds minder op onze eigen zintuigen en delegeren we in plaats daarvan steeds meer taken aan systemen?

Met dat laatste neemt het aantal verrassingen misschien af, omdat we beter kunnen anticiperen. Maar ons vermogen tot zelfstandig anticiperen, dus onafhankelijk van systemen, wordt steeds kleiner.

Met meer wearable computing en meer quantified self ontstaan er meer latente verbanden waarbij de discussie geleidelijk verandert: van “hadden we dit kunnen weten?” naar “hadden we dit moeten weten?”.

Ieder verband is straks latent aanwezig: het enige wat we moeten doen (of nalaten) is analyseren. Het maken van fouten in de analyse (dat wil zeggen: verkeerd analyseren, te laat analyseren of helemaal niet analyseren) is nu al vaak onderwerp van gesprek. Ons handelen – en daarmee onze vrijheid – wordt steeds meer digitaal bepaald.

Terug naar de film. Nemen computersystemen onze hersenen over? Nee, wij kiezen er voor steeds meer zaken aan computers te delegeren: zoeken, vinden, adviseren, informeren, suggereren, anticiperen en in toenemende mate ook waarnemen. Niet de computer is het probleem, maar het besluit om de waarneming uit te besteden – en deze te vervangen door analyse van data.

Data driven drivers

In 2015 moeten in Europa alle nieuwe auto’s voorzien zijn van een eCall systeem. Voordat het zo ver is staan er nog wat vragen open. Mag de auto alleen zelfstandig communiceren met een meldkamer? Of mag de bestuurder ook zelf een ‘noodknop’ indrukken? Moeten meldkamers zich in dat geval voorbereiden op massale meldingen als ergens een ongeval heeft plaatsgevonden? Moet de auto een noodsignaal afgeven als de airbag afgaat of moet ook gekeken worden naar de impact van het event?

DSC_4120Een bezoekje aan iMobility Challenge op 11 september 2013 maakte duidelijk dat de techniek nog altijd ver vooruit loopt op de praktische realisatie. iMobility is een programma gericht op schonere, veiliger en meer efficiënte mobiliteit. Die verbeteringen kunnen voor een groot deel worden voortgebracht door systemen die data produceren; een ander deel van de verbeteringen zit ‘m in het slimmer gebruik van bestaande en nieuwe data. Maar het succes van verbeterprogramma’s hangt dus ook af van besluitvorming.

Een KLPD’er, die voor een demonstratie van eCall bij iMobility aanwezig was, bevestigde dat evenmin duidelijk is hoe de eCall meldingen moeten worden afgehandeld. Op dit moment gaan de meldingen nog naar de alarmcentrale van het betreffende automerk. Die koppen een serieuze melding door aan de meldkamer van… zegt u het maar. De ANWB? De meldkamers van 112? De KLPD? Rijkswaterstaat? Daarover is nog geen besluit genomen. Een ding is wel duidelijk: de communicatielijnen en de data vertegenwoordigen geld en machtsposities.

Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij het gebruik van open data. Althans, data waarvan betwist wordt of ze wel open zijn. Als het gaat om het beter regisseren van de mobiliteitsbehoefte, dan ziet TNO kansen in big data. Het combineren van allerlei gegevens, waaronder die van sociale media. TNO zou wel willen dat ook de reizigersdata van TLS (de club die de OV chipkaart in Nederland exploiteert) ‘open’ worden, zodat ook anderen er mee aan de slag kunnen. Een TNO-onderzoeker vermoedt dat het een kwestie van jaren is: daarna zijn de OV chipkaart data vrij. Maar voor de details verwijst hij ons door naar het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Daar vinden ze wenselijk dat die data vrijkomen, maar lastig om dat hardop te beweren.

verizon-delphiOok op een ander vlak wordt gestreden om data. Delphi (foto) is een van de leveranciers van een (2G of 3G)dongel-gebaseerd systeem dat via de OBD-II connector voertuigdata in de cloud zet. Normaal wordt die OBD-connector gebruikt door het onderhoudsbedrijf om de autogegevens uit te lezen, dus met een diagnostisch doel. Via de dongel worden digital-keydata real time beschikbaar via een mobiele app en een web-applicatie. Die data hebben betrekking op waar de auto zich bevindt, maar ook op wat de actuele snelheid en het toerental is. Omdat er tweewegverkeer mogelijk is, kan je de auto ook bedienen via een app. Dus openen of inschakelen, maar ook bijvoorbeeld geografische grenzen aangeven waarbinnen de auto moet blijven.

Zonder autobezitter geen auto en dus geen data. Met de combinatie Verizon (voor de connectiviteit) en Delphi (voor de software) ontstaat een berg data die in de Delphi cloud terechtkomt, maar de data zijn van degene die het Delphi product afneemt. Dat kan ook dus een leasemaatschappij zijn. Of een huisvader die precies wil weten of zoon en dochter zich aan de maximum snelheid houden.

DSC_4101Hoe lang zitten we zelf nog achter het stuur? Dat auto’s intelligenter worden, staat vast. Omdat auto’s en IT langzaamaan versmelten, komen twee processen nu echt op gang. Het eerste proces is gericht op de auto als vervoermiddel in het verkeer: zuiniger, veiliger, beter inspelend om omgevingsfactoren en omstandigheden. Een tweede aspect heeft te maken met de auto als verdienmodel. De auto zelf draagt steeds minder bij aan het resultaat van fabrikanten. Het verdienmodel verschuift in de richting van aanvullende diensten (infotainment, onderhoud, service). Daarnaast gaat de auto terrein verliezen. De dominante positie moet straks gedeeld worden met andere mobiliteitsoplossingen.

Video: TNO over Open Data en Mercedes Benz over Distronic technologie
 

DSC_4188Een belangrijk deel van iMobility was gericht op IT en data, een ander deel van de aandacht ging uit naar elektrisch rijden. Tesla had twee exemplaren van het model S beschikbaar gesteld, die in nog geen uur werden leeggereden door hongerige autojournalisten. Er waren ook Twizy’s en Zoe’s van Renault en slimme limo’s van Mercedes. Ford liet zelfs een busje rondrijden met het opschrift ‘Zero Emission’. Alsof het ontwerpen, bouwen en onderhouden van windmolens volledig kan worden gerealiseerd met… windenergie.


Google Glass – evil eye?

20130822_133952Is Google evil? De missie van het bedrijf geeft aanleiding tot die gedachte: “Google’s mission is to organize the world’s information and make it universally accessible and useful”. Dat betekent niet dat Google ook eigenaar moet zijn van alle informatie ter wereld. Maar het bedrijf zet wel telkens nieuwe stappen in die richting.

Het internet zorgt er voor dat wetgeving op het gebied van zowel auteursrecht als privacy al jarenlang in de voegen kraakt. Het web maakt opslag, kopiëren en hergebruik van creatieve producten erg gemakkelijk. De mobiel speelt bij een groot deel van ons gedrag een nadrukkelijke rol: we zijn de hele dag online (tijd en locatie), communiceren intensief met anderen en zoeken doorlopend naar informatie. Steeds meer technologieën haken hier succesvol op aan: behavioral targetting (adverteerders achtervolgen je op allerlei websites op basis van je zoek- en surfhistorie), deep packet inspection (telecom providers analyseren je dataverkeer) en predictive analytics (op basis van waarneembare veranderingen in betaalgedrag voorspelt je bank wanneer je in financiële problemen gaat komen). Ook Google weet al lange tijd waar we naar zoeken en waarover wij e-mailen.

Met de lancering van Google Glass komen privacy en auteursrecht opnieuw bij elkaar. De interactieve en connected bril van Google geeft de zoekmachinegigant de mogelijkheid te zien wat wij zien. Tijdens de introductie van de bril werd hierover gespeculeerd, maar sinds 13 augustus weten we het zeker: Google kan niet alleen meekijken maar heeft de technologie hiervoor ook gepatenteerd. Het stadium dat wij absoluut zeker zijn dat wij die functionaliteit  kunnen uitschakelen, zijn we ruimschoots voorbij.

Google heeft een octrooi aangevraagd en gekregen op de technologie die het mogelijk maakt dat het bedrijf ziet waar dragers van een Google Glass naar kijken. Google beschikt daardoor realtime over het beeld van wat de brildrager ziet en data over in welke richting hij of zij kijkt. Het opent de mogelijkheid dat adverteerders aan Google gaan betalen per ‘blik’ in plaats van per ‘click’.

De Googlebril stelt de drager in staat anoniem te registreren wat er gebeurt – zonder dat anderen zien dat registratie plaatsvindt. Met een eenvoudig spraakcommando kan je de bril een foto of video-opname laten maken. Materiaal dat op de juiste tijd en plaats wordt gemaakt en verspreid, heeft waarde – dat blijkt al uit actuele persfotografie of TV-crews die met hun neus bovenop rampverschijnselen zitten. Meestal zijn zij goed herkenbaar en hanteren ze bepaalde gedragscodes. Dat ligt anders wanneer burgers alles gaan registreren wat los en vast zit. Niet omdat er iets gebeurt, maar gewoon omdat het kan en je nooit weet waar het goed voor is – iets dat ook van toepassing is op de dashboard-cams die in Rusland een ware rage zijn. Of aan het lang geleden geïntroduceerde CCTV-netwerk in London (dat uiteindelijk weinig bijdroeg aan de bestrijding van criminaliteit doordat beelden te slecht van kwaliteit bleken).

Wanneer een nieuwe technologie toegepast kan worden, wordt deze vroeger of later ook toegepast – geheel los van de vraag of het noodzakelijk is en of het ethisch verantwoord is. Vaak wordt een antwoord op die laatste vraag bij nieuwe technologie gezocht; omgekeerd – dus: wat zijn de absolute grenzen van wat we nog willen accepteren – wordt die discussie zelden nog gevoerd.

Naast het privacyvraagstuk zorgt de Google bril ook voor een nieuw auteursrechtenvraagstuk. Van wie is het beeld dat de Google bril registreert? De kracht van de Google bril zit straks in zowel de data (content) als de metadata – de gegevens die van data informatie maken. Google Glass is dus veel meer dan een bril om door heen te kijken: het ding produceert vooral data. Niet alleen de beelden kunnen van grote waarde zijn (financieel; in het opzicht van privacy of een combinatie van die twee), ook de bijbehorende data (wie keek wanneer naar wat) worden onderdeel van een business model. Het verschil met het ‘gewone’ gebruik van de camera op ons mobieltje is dat we bij Google Glass niet zeker weten of Google meekijkt en iets vastlegt. Is afplakken van de lens  – een vorm van censuur – de beste remedie? Google Glass is een interessante innovatie – waarmee driftig geëxperimenteerd wordt.

Een ding is duidelijk, Google Glass sluit wonderwel aan op Google’s mission statement.


CRM voor gevorderden

contactcenterSoftware voor customer relationship management bestaat al jaren. Enkele decennia geleden werd het met dozen tegelijk verscheept en  geïmplementeerd, meestal als kant-en-klare pakketten. Integratie met klantcontactsoftware, financiële systemen en logistieke systemen was vaak problematisch, terwijl callcenters en customer service omgevingen in veel gevallen toch de plek vormden waar informatie over al die processen bij elkaar moest komen. Hoe kan je anders een klant helpen, wanneer je wel weet hoe hij heet, maar niet wat de status van zijn bestelling of betaling is? Er zijn aardig wat van deze miljoenenprojecten uitgevoerd – en vastgelopen: 70 procent van de CRM-implementaties is mislukt, zo is een veel gehoorde inschatting.

 

Toch blijven de voorspellingen over de omvang van de wereldwijde CRM-markt opmerkelijk. Volgens Gartner heeft die markt in 2017 nog steeds een omvang van zo’n 37 miljard dollar. Je zou verwachten dat bedrijven die afhankelijk zijn van klanten, de fase van hangmappen, Excel-sheets en sticky notes wel hebben doorgemaakt – of failliet zijn. Maar nee, Forrester beweert zelfs dat uit een onderzoek binnen een groep van 556 grote bedrijven blijkt dat slechts de helft een CRM-oplossing voor marketing, sales, of customer service heeft geïmplementeerd. Een kwart zou overwegen om binnen 12 en 24 maanden een CRM-oplossing aan te schaffen. De cijfers komen weliswaar uit 2011, maar gezien de crisis denk ik niet dat er in de tussentijd veel is veranderd. Belangrijkste conclusie: de CRM-markt is nog lang niet verzadigd.

 

In tegendeel. Waar de ene groep bedrijven blijkbaar nog moet beginnen met CRM, zullen de meer ervaren CRM-gebruikers zich moeten voorbereiden op fundamentele vernieuwing van hun CRM-platform. De bedrijven die ik de afgelopen maanden heb gesproken, hebben vrijwel allemaal te maken met een data-explosie. Dat komt niet alleen door dat ze actief aan de slag gaan met kanalen als Twitter en Facebook. Bedrijven en instellingen beginnen in te zien dat de inzet van Big Data nieuwe kansen biedt. En dat Big Data veel verder gaat dan alleen de gegevens die op dit moment binnen het bedrijf bestaan (zoals data over klanten en hun gedrag, producten, financiën en transacties).

 

Nieuwe data komen niet alleen uit social media, maar vooral uit ‘nieuwe’ en externe bronnen, waarbij nieuwe en intelligente toepassingen ontstaan door combinaties van verschillende soorten informatie. Een voorbeeld. In de automotive sector heeft men op basis van verschillende soorten data inmiddels een goed inzicht in welke plaats een bepaalde occasion (merk, kleur, bouwjaar, uitrusting) tegen de hoogste prijs kan worden verkocht. Dat betekent: data analyseren en vervolgens de auto verplaatsen (of misschien wel exporteren). Dit is een recht-toe-recht-aan retail model; garagebedrijven kunnen straks inspelen op passerende automobilisten: “wij kunnen uw versleten remblokje vervangen”.

 

CRM-gebruikers zullen dus hun systemen moeten openzetten voor verschillende soorten externe data, al dan niet voorgekookt in een BI-tool. Een extra reden hiervoor is dat consumenten nu achter Facebook en Twitter aan rennen, maar dat over drie of vijf jaar wellicht een heel nieuw platform de toon zet. Bovendien staan er verschillende andere gegevensbronnen in de startblokken: denk aan het internet of things, mobiel betalen en locatie-gebonden diensten. Stuk voor stuk volkomen onontgonnen gebieden, die straks goed zijn voor vele petabytes aan data.

 

Ook al wordt de overgang van 3G naar 4G als weinig revolutionair gezien en ook al is connectiviteit een commodity, de infrastructuur wordt alleen maar beter. Dat maakt de kans groot dat we in de nabije toekomst vrijwel altijd en overal online zullen zijn. Al is het maar om er voor te zorgen dat al onze verschillende apparaten (tablet, laptop en smartphone en straks ook onze camera’s, horloges en sensoren) via de cloud gesynchroniseerd blijven. Always online, een goede bandbreedte en steeds meer apparaten die permanent gegevens gaan produceren en uitwisselen, dat is genoeg om een data explosie te creëren.

 

Een ding is de afgelopen paar jaar duidelijk geworden: succesvolle apps zijn data-gedreven. Succesvolle apps nemen waar of ‘meten’ (= data verzamelen), zijn in staat om gebruikers te bereiken en vervolgens waarde te creëren of toe te voegen. Het verdienmodel kan zitten in ‘de gebruiker aan het werk’ zoals bij Roamler, waarbij de baten worden verdeeld, maar ook in compleet nieuwe gegevensstromen. Daarbij zijn bestaande apps steeds vaker ook een inspiratiebron voor nieuwe apps. Wekelijks komen er voorbeelden bij. Denk aan platte toepassingen (http://www.thetileapp.com/) of aan local social discovery apps, die je helpen kiezen wat je met je vrije tijd kunt doen op basis van je gedragspatroon, je vrienden en je voorkeuren.

 

“Het internet der dingen levert bedrijven pas waarde op wanneer het netwerk integreert met de zogeheten systems of engagement, zoals crm-systemen of analysesystemen voor big data.” Aldus Forrester-analist Sarah Rotman Epps. Het duurt misschien nog even, maar alles wijst er op dat CRM en het internet of things straks in één huis moeten gaan wonen. Microsoft liet eind juni in ieder geval zien niet te gaan zitten afwachten.

Op weg naar het internet of cars

e-callIn de Verenigde Staten overlijden jaarlijks 30.000 personen als gevolg van verkeersongevallen. In de VS wordt daarom hard gewerkt aan slimme oplossingen en informatie – liever gezegd data waarmee software aan de slag kan – speelt daarbij de hoofdrol. Bekend voorbeeld is de Google Car, die als bewegend object ontworpen is om zelf in te spelen op de (veranderende) omgeving.
Als het gaat om auto’s en hun omgeving zijn er ook andere interacties mogelijk. Auto’s kunnen informatie aan elkaar afgeven. De belangrijkste data die de auto zelf produceert, hebben betrekking op positie, richting en snelheid. Op basis daarvan kunnen auto’s met elkaar interacteren. Een voorbeeld (nu nog eenrichtingsverkeer) is de adaptive cruise control, waarbij een auto zelf zijn snelheid verlaagt als de afstand tot een voorligger te klein wordt.
Daarnaast is interactie tussen de (statische) omgeving en het verkeer mogelijk: de omgeving kan data afgeven aan de auto en informatie opvragen aan de auto. Denk aan stoplichten, snelheidsbeperkingen langs de weg of tolpoorten.
Met ‘connected cars’ kunnen allerlei voordelen worden behaald. Ongelukken kunnen vaker worden vermeden, bij een ongeval (of bij pech) kan hulp sneller en effectiever worden ingeschakeld; mobiliteit kan slimmer worden georganiseerd met het oog op doorstroming van het verkeer. Dat laatste verkort reistijden en verlaagt de CO2-uitstoot.

 

In Ann Arbor (VS) is een grootschalig experiment uitgevoerd met 2.800 voertuigen (inclusief bussen, vrachtwagens en tweewielers). Kosten: 25 miljoen dollar, voor het grootste deel gefinancierd door het Amerikaanse Department of Transportation. Al deze voertuigen waren uitgerust met de 802.11p-versie van Wi-Fi, waarmee informatie uitgewisseld kon worden over een afstand van 300 meter. Het experiment was hoofdzakelijk bedoeld om het dataverkeer te testen. Enkele voertuigen werden voorzien van systemen zodat bestuurders mededelingen ontvingen, bijvoorbeeld over voertuigen die remmen, maar (nog) niet waarneembaar zijn. Het is niet zozeer de datatransmissie, als wel het intelligente gebruik van alle data wat de grootste uitdaging vormt, aldus de onderzoekers, die de mogelijkheden zelf ‘extreme powerful’ noemen. Ook het Department of Transportation claimt dat 80 procent van de verkeersongelukken positief te beïnvloeden moet zijn op basis van technologie.

 

Ondanks de ronkende berichten maakt men zich ook zorgen in de VS: over de haalbaarheid, de financiering en de aansprakelijkheid van dit soort plannen. Het toevoegen van nog meer technologie aan de fysieke infrastructuur en de auto leidt tot de vraag wie er – wanneer systemen uitvallen – allemaal aansprakelijk zijn naast de bestuurder zelf.
Het resultaat van al die beren op de weg is dat men in de VS vreest dat Europa een voorsprong opbouwt bij het ontwikkelen van intelligente toepassingen op mobiliteitsvlak. “The United States could well be overtaken by Europe in developing the technology. Similar standards are being developed there through a project called Car2Car, which is backed by carmakers who have already committed to introducing some form of vehicle-to-vehicle communication by 2018,” aldus Will Knight op 27 juli 2013 op TechnologyReview.com.

 

De zorgen van de Amerikanen zijn niet onterecht. Al in 2015 moeten in Europa alle nieuwe auto’s voorzien zijn van het eCall-systeem, waarbij de auto (binnen Europa) bij een verkeersongeval zelf 112 belt. De invoering van eCall zou in Europa jaarlijks 2500 verkeersdoden kunnen schelen. Voor Nederland wordt verwacht dat met eCall het aantal dodelijke verkeersslachtoffers met 15 kan worden verminderd. Achter de eCall-technologie gaat een samenwerkingsverband van NXP en IBM schuil. Het eCall-systeem geeft na een auto-ongeval informatie door aan de alarmcentrale, in vakjargon het PSAP (Public Safety Answering Point). De data die worden doorgegeven, gaan over de locatie, de auto en het aantal inzittenden. Voor de afhandeling van de eCalls zijn strenge eisen door de EU opgesteld, waaronder korte responstijden. Het eCall-systeem moet namelijk ook bijdragen aan een versnelde opstart van de hulpverlening, waardoor er in het zogenaamde ‘gouden uur’ meer kan worden bereikt.

 

eCall is geen nieuw idee, zowel overheden als de industrie zijn er al jaren mee bezig. Maar inmiddels zijn we de conceptfase ver voorbij. In 2010 werden al demonstraties gegeven met eCall-systemen in auto’s, en sinds 2011 worden er in negen Europese landen pilotprojecten uitgevoerd onder de naam HeERO. In Nederland zijn Rijkswaterstaat en het KLPD actief met een pilot. De Europese pilots lopen tot eind 2013. In 2014 moeten de meldkamerssystemen aangepast zijn voor het aannemen van eCalls.
De invoering van het systeem vereist dat de systemen van de meldkamers van het Korps Landelijke Politiediensten moeten worden aangepast. Net als in de VS roept het connected car-concept ook in Nederland vragen op. Welke systeem belt de noodhulpdienst: de mobiele telefoon of de auto? Wie gaat deze telefoontjes aannemen? Wat is de drempelwaarde voor het eCall systeem om in werking te treden? Vanuit de Nederlandse nooddiensten wordt de kritiek geuit dat een eCall systeem al in werking treedt wanneer een airbag wordt geactiveerd – bij een zachte aanrijding al het geval – en op deze manier te veel telefoonverkeer genereert richting de meldkamers. Daardoor zou de ‘echte’ noodoproepen in de verdrukking komen. Uit analyses blijkt echter dat bij 20.000 calls ongeveer een tiende deel gegenereerd wordt door airbags. Bovendien wordt het eCall systeem pas vanaf 2015 alleen in nieuwe auto’s verplicht gesteld, waardoor meldkamers te maken krijgen met een geleidelijke toename.

 

Aan de andere kant blijkt uit de analyses dat eCalls slechts in 15 procent van de meldingen betrekking hebben op echte noodsituaties. Dat laatste gegeven sluit aan bij een ander punt van kritiek: wat voegt eCall toe aan de bestaande systemen en procedures? Bij een ongeluk zijn er vrijwel altijd omstanders die massaal 112 bellen; het aantal verlaten bergweggetjes in ons land is minimaal.
Een laatste punt van kritiek komt uit de hoek van privacybeschermers. Het eCall-kastje – dat op basis van GPS-gegevens de locatie van de auto bijhoudt – lijkt sterk op de technologie die nodig was om rekeningrijden mogelijk te maken. De criticasters wijzen op een zogenaamde ‘function creep’, waarbij de technologie uiteindelijk heel andere doelen gaat dienen.

 

Die angst of verwachting ten aanzien van een ‘function creep’ is niet onterecht. Er komt meer data beschikbaar en de vraag is waar die data belandt en wat er mee wordt gedaan. Er liggen echter ook waardevolle innovaties in het vooruitzicht. De auto kan als nieuwe dataproducent veel intelligentie toevoegen aan ons tot nu toe tamelijk ‘domme’ systeem van mobiliteit, dat er voor zorgt dat we met z’n allen ‘s ochtends en ‘s avonds in de file staan. Of wachten voor verkeerslichten die voor niets op rood staan. Of een uur te laat komen op onze afspraak omdat er een vrachtwagen met pech langs de weg staat.

 

BMW Nederland is het eerste automerk ter wereld dat sinds maart 2013 standaard de Emergency Call (eCall) in nieuwe auto’s levert. De auto legt daartoe contact met een servicedienst van BMW, die daarna 112 inschakelt. Naast eCall introduceert het automerk ook BMW Teleservices, waarmee de auto zelf contact kan maken met de dealer voor het onderhoud. Bij een servicebeurt is de dealer vooraf dan al geïnformeerd over wat er moet gebeuren. Bij een storing kan de dealer op afstand zien wat er met de auto aan de hand is. De klant kan eventueel telefonisch worden geïnformeerd of geholpen worden.

 

Op 11 september 2013 wordt in Nederland de i-mobility challenge georganiseerd, waar demonstraties zullen worden gegeven op het gebied van mobiliteit, verdeeld over efficiency, samenwerking, intelligentie en veiligheid.


Big Brother Big Data

DSC_1589
Demonstrante in Shanghai wordt opgepakt en afgevoerd

In de eerste helft van 2012 kwamen er 59 verzoeken vanuit de Nederlandse overheid richting Google om informatie te verstrekken. Het gaat dan om gebruikersgegevens van Google-accounts of -diensten.
Google presenteert al jaren cijfers over het aantal informatieverzoeken van regeringen. Maar de waarde van dat soort happiness sheets roept twijfels op, zeker nu Edward Snowden vertrouwelijke documenten naar buiten heeft gebracht waaruit af te leiden zou zijn dat Google structureel informatie uitwisselt. De ophef over de NSA-activiteiten is niet bevorderlijk voor het vertrouwen in de top tien technologiebedrijven. Laat staan voor het vertrouwen in overheden.
Of hadden we beter kunnen weten?

Edward Snowden zet met zijn bekendmakingen over de NSA het vraagstuk weer op de voorpagina’s. Maar Snowden is niet de eerste klokkenluider rondom de NSA-praktijken. William Binney, 31 jaar werkzaam voor NSA maar uit onvrede met de NSA-praktijken in 2001 vertrokken, stelde tijdens een congres in 2012 opnieuw aan de orde dat “the government has been collecting data on nearly every U.S. citizen and assembling webs of their relationships.”
Al in de jaren ’90, aldus Binney, is de VS begonnen met Thin Thread, een programma dat er op gericht was internationale netwerken tussen mensen in kaart te brengen op basis van hun internetcommunicatie. Binney concludeert dat de VS al meer dan tien jaar bezig is met het uitgebreid bespieden van de eigen burgers. Hij heeft zijn verklaringen onder ede afgelegd.

We wisten al dat bedrijven als Facebook en Google de inhoud van onze communicatie gebruiken met een commercieel doel. We wisten ook dat overheden de nodige inspanningen doen om ons te volgen. Dat technologiebedrijven ook samenwerken met overheden, valt te verwachten. De Patriot Act geeft de Amerikaanse overheid al veel mogelijkheden om informatie op te vragen, de rest van de verzoeken worden afgehandeld achter het rookgordijn.

Skype, ook populair onder criminelen en terroristen, werd in het voorjaar van 2011 opgekocht door Microsoft. Kort daarna paste Microsoft de Skype-encryptietechnieken aan zodat Amerikaanse politiediensten de Skype-gegevens gemakkelijker konden gebruiken. Skype bewaart de verkeersgegevens van gebruikers gedurende 30 dagen, maar in de rechtszaak tegen Kim Dotcom, oprichter van Megaupload, maken Skype-gegevens over een periode van vijf jaar deel uit van het bewijsdossier, zo bleek in 2012. Iemand heeft dus iets verzameld en opgeslagen.

In 2008 werd onder de regering Bush de Foreign Intelligence Surveillance Act aangenomen. Onderdeel van die wet: veiligheidsdiensten kunnen de communicatie van “non-U.S. persons” aftappen, wanneer met redelijkheid kan worden aangenomen dat minstens een van de betrokkenen (bij een telefoongesprek, sms of e-mail) van buiten de VS afkomstig is. In die gevallen is er geen nadrukkelijke toestemming van de rechter (waarbij de naam van de persoon moet zijn aangegeven) nodig om te handelen. Bij de vernieuwing van de wet werd hier uiteraard bezwaar aangetekend door verschillende groepen. Terrorismebestrijding is goed, maar niet als het de privacy van Amerikanen aantast. In 2009 stelde de New York Times al vast dat “the NSA had been engaged in ‘overcollection’ of domestic communications of Americans.” In 2012 ontving Senator Ron Wyden, een liberaal die zich onder meer hard maakt voor een transparante overheid, een bekentenis van het Office of the Director of National Intelligence: ja, de inlichtingendiensten zijn tenminste in een geval over de schreef gegaan.

Nu het Internet of Things ons digitale leven gaat verrijken, komen er nog meer data bij, die vaak ‘vanzelfsprekend’ in handen zijn van bedrijven en overheden. Het wordt steeds duidelijker dat data bij overheid noch bedrijfsleven niet altijd in goede handen zijn.
Omdat je niet precies weet wanneer een overheid of een bedrijf wel of niet te vertrouwen is, maakt dat beiden per definitie onbetrouwbaar. Dat geldt ook voor de verklaringen die overheden geven ten aanzien van hun informatiegebruik. Het enige tegengeluid ten aanzien van het functioneren van geheime diensten dat enige betrouwbaarheidswaarde heeft, is daarom afkomstig van voormalige veiligheidsmedewerkers of klokkenluiders.