Retail: relevant of on demand?

v en d molenaarVakbond CNV wijt het aan de warme wintermaanden (waardoor consumenten geen winterjassen kopen), het bestuur van V&D legt de zwarte piet bij investeerder Sun Capital (dat niet langer bereid was de bestaande financiering voort te zetten en het liquiditeitstekort aan te vullen). De consument is eerlijk: waarvoor zou ik nog naar V&D gaan? Het resultaat: de toekomst van V&D hangt aan een zijden draadje.

Waar ging het mis? Er wordt vooral teruggekeken naar de korte termijn: zo legt de advocaat van V&D aan NRC Handelsblad uit dat in de maanden november en december de omzet achterbleef. Normaal komt er in de week van Sinterklaas ruim 20 miljoen euro binnen, maar nu was dat maar een kleine 15 miljoen. In totaal heeft V&D zo’n 35 miljoen euro gemist in deze laatste twee maanden, aldus NRC. Maar de echte oorzaken zitten in het sleetse business model waar grootschaligheid heeft geleid tot logheid. Voor fysieke retailers die in het middensegment actief zijn, is het vrijwel onmogelijk te concurreren met online. Retail wordt steeds meer gedwongen te kiezen voor de bovenkant van de markt (Bijenkorf, met hoogwaardige producten en premium service) of voor de onderkant van de markt (Primark, Action, Lidl).
bol plaat dec 2015Het contrast tussen traditionele retail en online spelers wordt het grootst als je bol.com en V&D vergelijkt. Bol.com noteerde op 21 december de drukste dag aller tijden (met elf bestellingen per seconde). Binnen dat bedrijf zijn duizend mensen bezig met data en het optimaliseren van de online winkels. Daarnaast zijn honderden externe medewerkers bezig met klantcontact (vrijwel volledig uitbesteed aan Teleperformance) en met logistiek (ondergebracht bij DocData). Bol.com steekt geen geld in winkelpanden, de transacties zijn geautomatiseerd en waar V&D het moet hebben van shop-in-shop formule in 62 vestigingen, werkt bol.com met Plaza-partners: wederverkopers die kunnen meeliften op de infrastructuur van bol.com. Dat model is beheersbaar en schaalbaar, maar vooral aantrekkelijk voor zowel verkopers als klanten.

Het grote verschil zit in on demand: de winkel van bol.com is er alleen als je ‘m nodig hebt. Er worden geen lege kubieke meters gehuurd die staan te wachten op klanten; het winkelpersoneel staat voor je klaar op het moment dat je contact zoekt. En als je iets gekocht hebt, ligt het de volgende dag bij je thuis – het zo kort mogelijk houden van de levertijd (binnen 1 uur of 2 uur) is voorlopig de laatste uitdaging. Daarnaast kent bol.com zijn klanten in allerlei opzichten: gezinssamenstelling, bewegingen in de online winkel, aankoopgedrag. Het zet die kennis in om het aanbod zo goed mogelijk af te stemmen.
V&D moest het doen met de VIPkaart (een plastic klantenkaart met een fractie van de intelligentie waar bol over beschikt) en met analyses van het gedrag van grotendeels anonieme consumenten op de winkelvloer. Het warenhuis was wel al begonnen met een inhaalslag door de bricks & clicks formule uit te bouwen. Zo werd de winkel ingezet om online bestellingen op te kunnen halen of te retourneren en is er gestart met same day delivery vanuit de winkels Utrecht en Groningen. Er werd een ‘blijmetV&D’-website online gezet (inmiddels niet meer beschikbaar) waar klanten input konden geven. Maar al die tijd heeft V&D vergeten de relatie met de klant te vernieuwen. Die klant is al meer dan een decennium niet loyaal, maar op zoek naar gemak.

Fysieke retail moet werken aan z’n relevantie, zo luidt het mantra van Cor Molenaar. Maar hebben fysieke retail en relevantie wat met elkaar te maken? De grootste stijgingen in de decembermaand waren te zien in online retail. Volgens gegevens van GFK stegen de bestedingen in week 51 online met 24 procent, terwijl de omzet in winkels daalde met 4 procent. Dat heeft niets te maken met hoge temperaturen, maar met consumentenvoorkeuren. V&D is niet aantrekkelijk, niet noodzakelijk en wordt niet geassocieerd met gemak. Dat is – in een notendop – de voorsprong van bol.com en vele anderen. Begrijpelijk dus dat Sun Capital na een laatste extra injectie van 43 miljoen euro de reanimatiepogingen nu stopt. Operatie mislukt, patiënt overleden.

Drones: zien en gezien worden

Drones zijn wereldwijd hot, maar voorlopig is het aantal businessmodellen dat werkelijk van de grond komt nog gering. Veelgehoord excuus is dat het vermarkten van innovaties wordt belemmerd door wet- en regelgeving. Als kleine start-up heb je niet meteen tijd, geld en het netwerk om de politiek te bewerken. Maar wat gebeurt er als je als innovator obstakels omzet in kansen? Dat geldt per slot van rekening ook voor drones: je moet er niet tegenop knallen, maar omheen vliegen. Er wordt volop geïnvesteerd en geëxperimenteerd met waarnemingstechnologie. 

Op dit moment moet een professionele drone nog worden aangestuurd door een gecertificeerde piloot die de drone ‘in visual line of sight’ moet bedienen. Deze regel moet bijdragen aan veiligheid in de lucht. Bij de ontwikkeling van de zelfsturende auto schakelen toezichthouders sneller: in de meeste landen mag de zelfsturende Tesla al de weg op, vooropgezet dat de bestuurder achter het stuur zit. Slimme auto’s maken al langer gebruik van allerlei waarnemingstechnologie. De Tesla kan zelf sturen met behulp van systemen voor het waarnemen en herkennen van symbolen en obstakels. Het ligt voor de hand dat vergelijkbare intelligentie ook in drones terecht komt.

DSC_2488Drones en andere vliegende objecten moeten allereerst elkaar kunnen detecteren. In de luchtvaart wordt gebruik gemaakt van Automatic Dependent Surveillance–Broadcast, ADS-B, een soort transpondersysteem. Voor de luchtverkeersleiding is de positie-informatie die een vliegtuig zelf uitzendt veel nauwkeuriger dan de radarinformatie die vanaf de grond wordt verzameld. Door het Europees Parlement is al wel een voorstel voor registratie van drones aangenomen, maar het invoeren van een transpondersysteem voor drones is blijkbaar nog een brug te ver. Die drone-registratie gebeurt straks vermoedelijk met een chip; het achterhalen van de eigenaar kan dus alleen bij een crash of als de drone aan de grond staat. De EC sorteert overigens al wel voor op de ontwikkeling dat drones ook buiten ‘line of sight’ gaan vliegen. Een piloot zou de drone dan ook vanuit een virtueel commandocentrum kunnen aansturen. Met een ‘onzichtbare piloot’ wordt het des te belangrijker dat een drone ook op afstand waarneembaar en te identificeren is: vanaf de grond en in de lucht door andere luchtruimgebruikers.

Voor het vanaf de grond identificeren van rondvliegende drones worden momenteel wel al systemen ontwikkeld. De Nederlandse overheid heeft na een tender met 38 deelnemers besloten om Robin, een spin off van TNO en ESA, aan het werk te zetten met een drone-herkenningssysteem. Bestaande radars zijn daartoe niet of onvoldoende in staat. Robin Radar was al een eind op weg door radartechnologie in te zetten voor het signaleren en herkennen van vogels bij luchthavens en windmolenparken, een ontwikkeltraject dat wordt gefinancierd door INKEF Capital en Mainport Investment Fund (MIF). Dat MIF is een initiatief waar onder meer NS, KLM, Schiphol en Havenbedrijf Amsterdam in participeren.

Drones die virtueel worden aangestuurd of die geheel autonoom gaan vliegen, moeten ook zelf hun omgeving goed kunnen waarnemen – met name belangrijk omdat ze op lage hoogte vliegen en vooralsnog overal moeten kunnen landen. Wanneer de afstandsbesturing wegvalt (door weersomstandigheden of technische problemen) of gehackt wordt en de piloot dus de controle verliest, moet een drone op eigen kracht kunnen terugkeren naar zijn ‘basis’. Met de verwachte toename van het aantal drones zal wellicht ook het vandalisme tegen drones toenemen.

Professionele drones zullen vrijwel altijd met een of meerdere camera’s zijn uitgerust – nodig om objecten te vermijden en om informatie te verzamelen voor de drone-bezitter. Drones die niet bedoeld zijn voor surveillance op het vlak van veiligheid en criminaliteit, zullen tijdens hun vlucht van A naar B ongetwijfeld ook andere zaken waarnemen dan alleen bomen, hoogspanningsmasten en fabrieksschoorstenen. De kans bestaat dat een drone die alleen foto’s maakt of bodemanalyses uitvoert, per toeval ‘stille getuige’ is van een misdrijf. Of van een situatie waar het bevoegd gezag graag meer van wil weten. Van wie is de informatie, waargenomen en vastgelegd door een drone vanuit de lucht?

Samenwerken met slimme systemen roept steeds meer vragen op. Daarbij moeten we voor ogen houden dat het op dit moment nog de technologie is die ons helpt (de auto beslist op basis van eigen waarneming de break assist in te zetten), maar geleidelijk ontstaat ook de situatie dat wij moeten beslissen om de technologie te helpen (bij de zelfsturende Tesla wordt de bestuurder geacht op belangrijke momenten het commando over te nemen). Zowel bestuurder als systeem moeten elk een haarfijn gevoel hebben voor de context, maar zullen ook elkaar moeten leren kennen.

lidar googleDe zelfsturende auto is voor een belangrijk deel afhankelijk van Lidar, een radartechnologie waarbij objecten belicht en geanalyseerd worden door lasers. De verzamelde informatie moet verwerkt worden (wat is de betekenis), er moeten beslissingen worden genomen (wat is het beste besluit in deze situatie) en er moet een actie volgen (welke, tijdsduur, omvang). Dat dit proces begint met een zeer goede ne betrouwbare waarneming mag duidelijk zijn. Dat het denkwerk daarna pas echt begint, wordt nog vaak onderschat. Deze principes gelden voor auto’s, maar in extra mate voor drones. Een aarzelende auto kan je tot stilstand laten komen. Een drone die te lang aarzelt, stort uiteindelijk naar beneden.

testsites FAADaarom is het opmerkelijk dat de Amerikaanse toezichthouder FAA, die innovaties pas de ruimte kan geven als aan voorwaarden op het gebied van veiligheid is voldaan, afgelopen zomer toestemming heeft gegeven aan een drone start-up om in Virginia een pakketje af te leveren.

Let wel, het gaat hier om een experiment, onderdeel van een testprogramma van de FAA met zes vooraf aangewezen locaties. Amazon Prime Air laat dus nog wel even op zich wachten.

De smartphone maakt de bank overbodig

DSCN5329Wat heb je nodig om een bank te beginnen? Vroeger was dat kapitaal, een robuust ogend pand in een mooie winkelstraat en personeel met een betrouwbare uitstraling. Nu volstaat een klein slim groepje dat handig is met de laatste technologie. Maar wie heeft er nog een bank nodig?

Op 20 oktober haalde de Rotterdamse startup Sowdan ruim twee miljoen euro op bij investeerders. Sowdan wil 24×7 real time betalingsverkeer mogelijk maken. In landen om ons heen is dat al een tijdje mogelijk, maar in ons land verdwijnt geld dat van de ene naar de andere bank gaat, tijdelijk in cyberspace. Pieter Schoen, investeerder in Sowdan, stelt dat de mobiele telefoon de portemonnee gaat vervangen. Maar wat hij eigenlijk bedoelt is dat de smartphone de bank straks overbodig maakt.

beeld top50Nieuwe betaaldiensten zijn niet meer afhankelijk van een bankkantoor aan een winkelstraat. Fintech is big business. Europese banken verdienen per jaar circa 128 miljard euro aan het betaalverkeer, een omzet die geleidelijk groeit; Fintech startups zijn druk bezig de gevestigde banken in te halen en marktaandeel af te snoepen. De investeringen in Fintech namen in 2014 met 201 procent toe met ruim 12 miljard dollar. Fintech is inmiddels een gevestigde industrie inclusief een eigen top vijftig en eigen hackatons.

Naast Knab en de nieuwe Nederlandse bank Bunq (speciaal voor hipsters?) werken ook traditionele banken aan innovatie, vaak vanuit de rand van hun staande organisatie. Maar gevestigde banken hebben ook hun handen vol aan een negatief imago en aan legacy en cultuurveranderprogramma’s, niet alleen op het vlak van IT. Zelfs traditionele creditcarddiensten en al langer bestaande betaalplatformen zoals iDeal en PayPal krijgen concurrentie van bijvoorbeeld Klarna. De rol van de klassieke bank als intermediair voor consumenten – voor het verzorgen van financiële transacties of het verstrekken van leningen – staat al langere tijd onder druk. Ook ook op zakelijk gebied komen er nieuwe partijen bij.

Het disruptieve karakter van Fintech is niet iets nieuws. Dat is jaren geleden al begonnen met mobiele betalingen op het platteland van Afrika, waar men met M-Pesa, een traditionele GSM en beetje zonne-energie een belangrijk deel van de economie draaiend houdt. Een simpel model lijkt extra nuttig in een digitale wereld waar de complexiteit enorm toeneemt: alles en iedereen, dus ook bedrijven en hun diensten, zijn of worden digitaal. Het Chinese WeChat speelt precies op deze ontwikkeling in.

WeChat ziet er uit als een messaging app zoals WhatsApp, maar het is vooral een portal en een platform. Vergeet de bonte verzameling losse apps waar je telefoon van uitpuilt: Uber, het GVB, de gemeente, bol.com, de bioscoop, buienradar en je hardloop-app. WeChat maakt duidelijk welke kant mobiele dienstverlening opgaat. Met WeChat City Services kan je aangifte doen bij de politie, een taxi reserveren, een afspraak met je huisarts maken, een vliegticket boeken, een muzieknummer opzoeken of een rekening betalen. Als je tenminste in China woont, waar WeChat de meest gebruikte app is met circa 600 miljoen actieve gebruikers per maand. City Services is nu nog een pilot in drie steden, maar WeChat scoort hoog in de lijst standaard apps van derden die op de Apple Watch wordt gebruikt. WeChat wil vat krijgen op iedere branche waar je als consument regelmatig mee te maken hebt (zie hier een overeenkomst met Uber, dat op zijn beurt een beetje bleekjes afsteekt tegen WeChat). De strategie van WeChat lijkt te werken: de ARPU (Average revenue per user) is met naar schatting 7 dollar zeven maal zo hoog als die van WhatsApp.

De lijst met functionaliteiten van WeChat is enorm en dat is ook meteen de kracht van de app: het is een aggregator of integrator van diensten, die nu nog allemaal investeren in eigen apps. Uitgangspunt van die diensten is dat ze waarde en gemak toevoegen aan je dagelijkse, mobiele leven. WeChat integreert (na een kwaliteitscontrole) vele apps van derden in de eigen omgeving: dat zijn er nu enkele miljoenen. Waar in retail gesproken wordt over shop-in-shop, denkt WeChat in termen van app-in-app. Als je WeChat gebruikt voor het oproepen van een taxi, draait op de achtergrond een taxi-app.

chinees

Een van de belangrijkste onderdelen van WeChat is een uitgebreid mobiel betaalsysteem (mobile wallet) in WeChat. Dat maakt het aantrekkelijk voor partijen die betaalde diensten aanbieden om aan te haken. Ongeacht waar je bent in het WeChat platform kan je direct, snel en eenvoudig betalen – iets wat nu nog onmogelijk is bij bijvoorbeeld Twitter of Facebook. De link met financiële transacties gaat nog dieper: Tencent, de internetgigant van China, heeft kortgeleden samen met enkele Chinese banken waaronder WeBank, een dienst aan WeChat toegevoegd waarmee Chinezen zonder toetsing en zonder garanties geld kunnen lenen tot een maximaal bedrag van omgerekend ruim 31.000 dollar. De Chinezen noemen dit micro-leningen (het kan ook om 100 dollar gaan). De initiatiefnemers en geldschieters zijn vrijwel allemaal nieuwe spelers in de financiële wereld. Het betekent dat WeChat-gebruikers zonder obstakels en zonder enige omweg via hun smartphone online aankopen kunnen doen, ook zonder geld in kas.

appBegin dit jaar stelde Forrester al vast dat mobile payment oplossingen niet gaan over geld. Financiële transacties en e-commerce-aankopen komen, net als alle andere dingen die je met je mobiel doet, neer op dataverkeer. Tot nu toe werden data van financiële transacties goed gescheiden van data over het aankoopgedrag zelf – ING kwam iets te vroeg met het plan om beiden te koppelen. Transaction driven marketing is de kreet die we de komende jaren vermoedelijk vaker gaan horen. WeChat laat zien dat je alleen een smartphone en een dataverbinding nodig hebt – de bank staat straks buiten spel.

Internet of things: zes uitdagingen voor contactcenters

Voorlopig is het Internet of things (IoT) nog meer hype dan trend. Maar wanneer de hooggespannen verwachtingen uitkomen, zal het contactcenter zich moeten voorbereiden op nieuwe uitdagingen.

Uit onderzoek van Acquity Group onder 2.000 Amerikaanse huishoudens blijkt dat ruim een derde deel van de consumenten verwacht dat zij binnen vijf jaar gebruik zullen maken van IoT-gebaseerde producten en diensten. De onderzoekers stellen dat de grootste kansen voor bedrijven liggen in het aanbieden van diensten rondom de meetbare data die ze delen. Hoewel de inschattingen uiteenlopen, zullen er in 2020 miljoenen, zo niet miljarden apparaten ‘connected’ zijn. De connected car is al onderweg; bijna de helft van de autobezitters heeft wel interesse in updates en meldingen over de technische staat van de auto als die op de smartphone worden aangeboden.

beeld 1

Het IoT biedt met name kansen voor bedrijven die hun diensten nog niet ‘connected’ hebben gemaakt. Energiebedrijven lopen voorop met hun connected thermostaten, maar moeten wachten op het tijdperk dat consumenten in een slim huis wonen waar energiemanagement op afstand kan worden uitgevoerd en gemonitord.

Vrijwel iedere sector heeft mogelijkheden. Vakantiegangers kunnen door hun reisaanbieder worden gewezen op aanbiedingen die relevant zijn voor de locatie waar ze zich vertoeven. Vliegtuigbagage wordt de komende jaren ‘connected’. Een bank kan beginnen met het koppelen van mobiele data in relatie tot het bepalen van de beste plaats van geldautomaten, maar banken kunnen hun klanten bij een aankoop bijvoorbeeld ook wijzen op relevante aanbiedingen dichtbij. Banken kunnen hun dienstverlening proactief en hyperpersoonlijk maken; door financiële transacties te koppelen aan het IoT ontstaan nieuwe verdienmodellen. Bijvoorbeeld gratis bankieren, als je bereid bent je bestedingspatroon te delen, bij uitstek iets voor een nieuwe toetreder. Verzekeraars kunnen gaan samenwerken met autofabrikanten: pay how you drive of pay as you drive.

Wat zijn bij het IoT de belangrijkste uitdagingen voor contactcenters?

1. Proactief denken en doen

Contactcenters zullen in toenemende mate kunnen ‘meekijken’ met hard- en software die thuis staat te draaien. Sterker nog, contactcenters kunnen de rol van ‘mission control center’ gaan spelen en het IT-ecosysteem thuis bewaken. Ze kunnen – zoals bewakingsdiensten nu al doen – meekijken met camera’s of informatie van gezondheidssensors uitlezen en proactief contact opnemen: “Mevrouw, uw bloeddruk is aan de hoge kant. Ik verbind u door met uw gezondheidscentrum.”

Connected apparaten kunnen de helpdesk helpen; iets wat al geruime tijd gebeurt met modems, computers en televisies – waarbij de contactcenteragent op afstand meekijkt. Dat gebeurt nu nog met toestemming nadat de klant zelf contact heeft gezocht. Inmiddels kijken consumenten er niet meer vanop als hardware zelf beslist om updates te downloaden. De vraag is natuurlijk tot hoever de acceptatie van consumenten op dit vlak reikt.

 2. Hyperpersonalisatie

Customer service verandert met de komst van IoT van transactie-gedreven naar service en van klantgericht naar proactief en hypergepersonaliseerd. Proactief betekent dat bedrijven zelf contact gaan zoeken met objecten of met hun eigenaren. Het is de vraag of contactcenters en hun agents op tijd klaar zijn met deze nieuwe complexiteit, waarbij de agent – of slimme systemen – voordat ze actie ondernemen, zaken zullen moeten onderzoeken. OnStar van General Motors is een van de vele voorbeelden van een proactieve dienst die informeert over onderhoud en die in actie komt bij pech (ook: sleutels kwijt) of een ongeval. 

Onstar, General Motors
Onstar, General Motors

3. Complexiteit vraagt om meer intelligentie

Tot nu toe hebben producten – vooral consumentenelektronica – een ‘stand alone’ karakter. Ze hebben hoogstens een wifi-verbinding die maar een doel dient: het apparaat verbinden met het internet. Pas sinds enkele jaren gaan apparaten ook meer samenwerken: denk aan tablets, laptops, game consoles en televisies die connected zijn met bijvoorbeeld cloudgebaseerde diensten of apps.

Maar wat gebeurt er als je producten in huis haalt die zelfstandig aankopen gaan doen? Of als apparaten op afstand aanstuurbaar worden – bijvoorbeeld met een app – en vervolgens een storing vertonen terwijl je niet thuis bent? Het wordt pas ingewikkeld voor consumenten, wanneer connected apparaten onderling interactie aangaan. Bijvoorbeeld wanneer een airconditioning op hol slaat en daardoor het alarm laat afgaan. Producten zullen steeds vaker ‘connected’ zijn en daarmee deel uitmaken van een technologisch ecosysteem van de consument; tegelijkertijd zal de opkomst van IoT de zorgen rondom beveiliging van dat ecosysteem versterken.

 4. Vertrouwen herwinnen

DSC00255Proactief handelen richting een consument, dat heeft veel te maken met privacy en vertrouwen. Beide zaken beginnen bij begrip. GfK vond door middel van onderzoek uit dat het concept IoT maar bij 10 procent van de mensen bekend is, en dat de helft daarvan ook begrijpt wat het concept inhoudt. We geven met connected apparaten veel informatie uit handen. Hoe kan ik mijn autofabrikant vertrouwen dat informatie over de slijtage van mijn auto-onderdelen juist is? Wat gebeurt er als je bank de afschrijving van vitale connected diensten heeft afgekeurd – zoals de beveiliging van je huis? Wie kunnen er dan wel en niet naar binnen? Nieuwe bedrijven die er in slagen direct het vertrouwen van consumenten te winnen met een extreem transparant businessmodel, kunnen een voorsprong nemen ten opzichte van traditionele bedrijven, die meestal geen innige en open relatie met hun klanten hebben. Contactcenters van traditionele bedrijven zullen met deze legacy moeten leren omgaan.

5. Consequenties voor IT

De belangrijkste verandering voor contactcenters is dat real time data een onderdeel van het service proces gaat uitmaken. Dat betekent bijvoorbeeld dat CRM-systemen moeten worden uitgebreid en aangepast. Producten krijgen dan – behalve de status actief/inactief – ook allerlei andere eigenschappen mee, waarvan een groot deel dynamisch en real time. De meeste contactcenters – misschien de serviceproviders op het gebied van ICT uitgezonderd – zijn nog niet voorbereid op een permanente stroom aan real time data. Evenmin zijn ze klaar voor de rekenpower en intelligentie die nodig is voor real time analyse. Het gaat daarbij niet alleen om het kunnen afhandelen en begrijpen van de datastroom van ‘eigen’ producten en systemen. Er zal ook intelligentie moeten worden opgebouwd over aanpalende systemen, producten en diensten.

6. Agility

Het Internet of things maakt de omgeving waarin contactcenters actief zijn, nog dynamischer dan hij al is. Contactcenters zullen meer te maken krijgen met onderlinge afhankelijkheid en verwevenheid van (technologische) ecosystemen die zich met name in de beginfase – als we de voorspellingen moeten geloven, binnen nu en vijf jaar – enorm zullen ontwikkelen. Een wendbare organisatie is dus noodzakelijk.

Cijferhijgen over het internet of things

Drie jaar geleden werd voorspeld dat het aantal connected devices in 2020 zou uitkomen op 50 tot 100 miljard. Volgens Cisco zijn er sinds 2010 al meer ‘connected things’ dan bewoners op aarde (12,5 miljard, oplopend tot 25 miljard in 2015). Gartner is meer behoudend over het internet of things, blijkend uit onderstaand schema. Daarbij voorspelt Gartner de grootste groei bij sectoren als industrie, energiebedrijven (slimme meters) en transport (connected auto’s).

IoT aantallen

Ook de verwachte totale economische waarde is de afgelopen tijd bijgesteld, hoewel de verschillen in de voorspellingen nog groot zijn. McKinsey Global Institute schat in dat de impact van IoT op de wereldeconomie een waarde zal hebben van 6,2 biljoen dollar in 2025. Dat lijkt veel, maar grote tech-bedrijven hebben er weinig moeite mee om cijfers te noemen als 10 tot 15 biljoen dollar (General Electric) tot 2020 of 19 biljoen dollar (Cisco).

adoption speed

Emerging-Tech-Hype-Cycle2014Cijfergehijg of niet, Gartner besloot recent om de positionering van het IoT een aangepaste plek te geven op de Hype Cycle. Gartner waarschuwt vrijwel bij iedere technologie voor overspannen verwachtingen en de kloof tussen potentieel en realisatie; voor het IoT geldt nu dat ‘standaarden zullen zeker nog drie jaar op zich laten wachten en dat vertraagt verdere ontwikkeling’.

Het internet of things is veelbelovend, maar voorlopig ook nog toekomstmuziek. Er ligt echter veel in het verschiet. Gigaom voorziet dat het tempo van ontwikkelingen vooral wordt bepaald door het voorwerk, verzet door aanbieders van IoT-platforms. Daarbij ligt de nadruk nu nog op consumententoepassingen (een veelgebruikte afkorting is HVAC: heating, ventilation en air conditioning) en op verlichting en huishoudelijke apparaten. Kortom, grotendeels gericht op het slimme huis, op energiemanagement en kostenbesparingen. Gigaom voorspelt dat deze markt tot 2020 met 30 procent zal groeien. Voor de industriële markt zijn de voorspellingen een stuk lastiger te maken. Toch stelt Gigaom dat de economie ‘klaar staat’: er is een grote investeringsbereidheid.

De snelheid waarmee het IoT bewaarheid wordt (bijvoorbeeld in de vorm van miljarden connected devices) hangt af van vier factoren: een economie met een digitale infrastructuur, de realisatie van wereldwijde standaarden, de kundigheid om datastromen zinvol te verwerken en het ontstaan van schaalbare businessmodellen.

Met het volkomen digitaal maken van de economie – de eerste factor – is nog niet ieder land even ver gevorderd. Om het IoT op wereldschaal tot een succes te maken moet connectiviteit een commodity zijn, net als de lucht die we inademen. Voor die connectiviteit zijn zowel verbindingen (wifi, mobiele netwerken, BlueTooth en Zigbee) als apparaten (sensors, smartphones, tablets, objecten) noodzakelijk. Uit een gezamenlijk onderzoek van Accenture Strategy en Oxford Economics naar ‘digitale dichtheid’ komt een verband naar voren tussen het toegenomen gebruik van digitale technologie en digitale economietoegenomen productiviteit. De onderzoekers gaven ook inzicht in de relatie tussen de uiteindelijke impact daarvan op concurrentievermogen en economische groei. Hiervoor gebruikten zij de Digital Density Index, totaal 50 aspecten omvattend en gegroepeerd tot vier variabelen van economische activiteit: Making Markets, Running Enterprises, Sourcing Inputs, and Fostering Enablers. Vervolgens werden 17 belangrijke economieën langs de lat gelegd. Een hogere score op de Digital Density Index vertegenwoordigt een bredere en diepere adoptie van digitale technologie – denk aan vaardigheden, werkmethoden, wet- en regelgeving. De lijst van 17 landen wordt overigens aangevoerd door Nederland en digitale technologie kan het GDP van de top tien economieën verhogen met 1,36 biljoen dollar in 2020. Een belangrijke deel daarvan komt voort uit de mobiele economie.

Een belangrijk deel van deze connectiviteit is echter al behoorlijk op stoom. De smartphone is tegenwoordig gemeengoed en de kosten voor connectiviteit zijn flink gedaald: tussen 2005 en 2013 een afname van 99 procent per megabyte. Vergelijkbare sprongen zijn zichtbaar als je de verschillende generaties vergelijkt (G, 2G, 3G, 4G); tegenover prijsdalingen staan grote snelheidsverhogingen. Zo is 4G 12.000 x sneller dan 2G. In minder dan 15 jaar zijn 3 miljard mensen gebruik gaan maken van 3G, in 2020 wordt verwacht dat meer dan 8 miljard mensen gebruik maken van 3G. Ondertussen wordt hard gewerkt aan 5G, dat over enkele jaren een transmissiesnelheid heeft van 1 milliseconde (bij 4G is dat 15 milliseconden) en een datasnelheid tot 10 gigabit per seconde. De verwachting is dat 5G vanaf 2018 geleidelijk zal worden uitgerold. Ondertussen zet de halfgeleider industrie de volgende stap door van 2D naar 3D-chips te gaan, die kleiner zijn, sneller werken en minder energie verbruiken. Die snelheden zijn naar verwachting niet nodig voor alle IoT-functionaliteit, die voor een groot deel zal gaan bestaan uit kleine datapakketten.

Een tweede succesfactor voor het IoT is de ontwikkeling van een wereldwijde standaard. De miljarden apparaten en objecten die straks met het internet verbonden moeten zijn, moeten op een eenduidige manier communiceren en bovenal vindbaar en aansluitbaar zijn. Standaardiseringsorganisatie IEEE werkt samen met grote technologiespelers zoals Oracle, Cisco Systems, Huawei Technologies en General Electric aan een IoT-standaard die in 2016 beschikbaar moet zijn. Misschien is Gartner in dit opzicht te pessimistisch: Bluetooth werd in slechts vier jaar gerealiseerd en aansluitend succesvol als wereldstandaard in de markt gezet. Ook Google werkt aan de ontwikkeling van herkenbaarheid van connected devices; waar apparaten met een internetverbinding nu nog een IP-adres hebben, streeft Google naar een URL (zoals bij een webpagina). Het gebruik van een zogenaamde uniform resource locator  maakt connected things beter vindbaar, onder andere op het web.

De derde succesfactor ligt in de ‘backoffice’ van het internet of things. Met vele connected devices moet er voldoende rekenkracht (en intelligentie) zijn om gegevensstromen te kanaliseren en analyseren. Het is de basis voor het uitbouwen van verdienmodellen. Aan de ene kant is hiervoor een platform nodig (cloudcapaciteit), aan de andere kant moet er hard gewerkt worden aan betrouwbare, veilige en slimme software en algoritmen. Waar aan de technologiekant relatief gemakkelijk aan de succesvoorwaarden kan worden voldaan, levert de arbeidsmarkt een nieuw vraagstuk op. De komende jaren zijn vele duizenden ‘datageeks’ nodig, die volgens big data experts nog niet beschikbaar zijn.

De vierde factor, en mogelijk de meest belangrijke, is de realisatie van haalbare business modellen: met het IoT moet wel geld kunnen worden verdiend. Dat kan volgens het principe van automatisering (menselijke arbeid vervangen door systemen), door kostenbesparing (sensoren die real time informatie geven, kunnen bijdragen aan de efficiency van processen) of door nieuwe verdienmodellen (‘monitizing’: bijvoorbeeld geld verdienen met de data afkomstig uit het IoT). Joep van Beurden van McKinsey stelt dat slechts zo’n 10 procent van de IoT-economie ligt in de ‘Things’, 90 procent van de waarde komt voort uit de connectie met het internet. Ook Van Beurden wijst er op dat IoT pas interessant wordt als connected devices gecombineerd worden met sensors en analytics.

Een andere randvoorwaarde om snelheid te maken met het IoT is de beschikbaarheid van kapitaal. In de aanloop naar economische activiteit wordt al behoorlijk geïnvesteerd. Amazon neemt met enige regelmaat bedrijven over, zoals 2lemetry, een startup uit Denver die zich heeft gespecialiseerd in het traceren en besturen van connected devices. In 2013 heeft Amazon al een begin gemaakt met het ontwikkelen van een platform dat real time hoge volumes aan data vanuit verschillende bronnen moet kunnen verwerken. Maar Amazon richt zich daarbij nu nog hoofdzakelijk op eigen producten en services voor connected homes.

Investeerders in industriële toepassingen zullen vooral kijken naar de directe ROI. In veel gevallen is er ook zonder IoT al veel te winnen, zoals zichtbaar in de luchtvaart. Volgens wereldwijde aanbieder van communicatie- en IT-oplossingen, SITA, heeft deze sector sinds 2007 een kostenbesparing van 18 miljard dollar gerealiseerd, alleen door het proces van bagageafhandeling te verbeteren. De connected koffer kan hier wellicht nog veel aan toevoegen, maar ook hier is het de passagier die in de buidel moet tasten. De consument zal de komende jaren vrijwel dagelijks kunnen (of moeten) kiezen: ga ik voor een connected oplossing of niet? Dat geldt niet alleen voor je koffer, maar ook voor je auto, je keukenapparatuur, je tandenborstel, je meterkast, sleutelbos, huisdier, en wellicht je kinderen of grootouders. De mogelijkheden zijn eindeloos, maar juist daarom is een extreem snelle groei in het aantal connected apparaten niet uit deze hoek te verwachten.

Dino’s in de retail – vijf over twaalf voor V&D

Traditionele retailers die te laat online zijn gegaan, hebben geringe overlevingskansen. Retailers kunnen zich niet meer onderscheiden op product of prijs, wel op service en klantinteractie. Het reddingsplan van warenhuis V&D – kosten reduceren, lonen verlagen, schrappen van arbeidsplaatsen – is niets meer dan uitstel van executie. Dat maakt het even onzinnig als asociaal.

Disruptieve business modellen hebben vaak weinig last van organisatorische ballast. Bedrijven zoals Uber of Instagram realiseren een enorme impact met een klein team van medewerkers. Soms lijkt het wel alsof een goed idee, een app en een datacenter voldoende is voor een stevig succes. In de retail is de concurrentie hoog en zijn de marges laag, maar succesvolle retailers hebben hun business model hier op aangepast en zijn tijdig online actief geworden.

Online retailer bol.com bestaat sinds 1999, heeft nu ongeveer 800 medewerkers en realiseert daarmee een omzet van ongeveer 680 miljoen euro. Het online warenhuis is goed vindbaar en de naam is een sterk merk. Ook goed vindbaar en voorheen eveneens een sterk merk is warenhuis V&D. De webshop van V&D is echter pas opgetuigd in 2008 en kan de ballast van de 63 fysieke V&D-filialen waar 10.000 personen werken, niet goed maken. De omzet van V&D is lager dan die van bol.com, maar belangrijker is dat V&D al lange tijd geen winst maakt. Het business model van V&D is net als bij bol.com gebaseerd op efficiency en schaalvoordeel, een van de kernprincipes van het warenhuismodel. Maar bol.com heeft de afgelopen jaren een enorme online intelligentie opgebouwd en heeft een geheel andere kostenstructuur.

Private equity speler Sun Capital nam V&D in 2010 over voor circa 70 miljoen euro. Sinds die tijd lopen de verliezen op (tot 40 miljoen euro per jaar) en is het een komen en gaan van CEO’s. De bezuinigingsoperatie die afgelopen week is aangekondigd, wekt de indruk dat de investeerders er niet veel vertrouwen meer in hebben. De lonen worden eenzijdig verlaagd met 5,8 procent, er worden banen geschrapt en huurcontracten moeten worden opengebroken. Het klantcontact – van cruciaal belang voor een online retailer – is geen onderdeel van de reorganisatie, maar op het servicecenter in Amsterdam verdwijnen wel 50 van de 450 arbeidsplaatsen. In 2013 werden al 169 banen geschrapt; in 2003 werd het aantal vestigingen teruggebracht waarbij 1.800 banen verdwenen. In die periode werd al gekeken naar nieuwe basisconcepten voor de winkels, maar nu meer dan tien jaar later blijkt dat dat geen groot succes heeft opgeleverd.

Nieuwe plannen en ideeën voor V&D leven ook bij de tijdelijke CEO Don Roach – hij wordt per 1 maart opgevolgd door John van der Ent, nu nog CEO van Etam Groep die ook met verliezen te kampen heeft. Met nieuwe plannen zou V&D moeten kunnen aansluiten op de huidige trends en marktontwikkelingen. Naast de aangekondigde kostenbesparingen ligt het voor de hand dat investeerder Sun Capital opnieuw voorstelt restaurantformule La Place (de kip met de gouden eieren) te verkopen. Als dat plan deze keer wel wordt doorgevoerd, blijft V&D als een verouderd en vermagerd bedrijf over. Het is dan de vraag of de 63 vestigingen er na een opfrisbeurt in slagen voldoende klanten te trekken.

De kans bestaat dat de reorganisatie leidt tot incrementele aanpassingen in plaats van ingrijpende wijziging van de koers, bijvoorbeeld 100% online of een 100% shop-in-shop formule. V&D kan niet profiteren van een sterke positionering zoals HEMA of Bijenkorf. In het middensegment waar V&D actief is, is de toegevoegde waarde van fysieke retail ten opzichte van online retail sterk afgenomen, een verschijnsel waaraan bijvoorbeeld Mexx ten onder is gegaan. Die schifting in hoger en lager segment heeft bijgedragen aan het verdwijnen van 22.000 winkels in Nederland sinds 2008, het overgrote deel na faillissement. In 2014 gingen naast Mexx ook andere landelijke ketens als Halfords, Henk ten Hoor Textiel, BS Budgetstore, De Block, De Harense Smid, Free Record Shop, Polare, De Slegte en Siebel failliet.

Met het doorvoeren van alleen kostenbesparingen nemen flexibiliteit en wendbaarheid van het bedrijf in ieder geval niet toe. En een hyperefficiënt brick & mortar warenhuis is geen gemakkelijk vertrekpunt voor het creëren van customer intimacy.

De overlevenden en nieuwe toetreders in retail (Zara, Primark) vertonen kenmerken van high performing organisaties. High performing organizations zijn goed in anticiperen op bijvoorbeeld veranderend consumentengedrag of opkomende mark­ten. Ze zijn omgevingsbewust: goed in staat om trends waar te nemen, te analyseren en te vertalen naar concrete bedrijfsvoering. Daarnaast hebben deze bedrijven het vermogen hun processen en structuren aan te passen. Daarbij zorgen succesvolle bedrijven tijdig voor het juiste talent in de orga­nisatie, wisselen ze ideeën sneller uit en komen ze eerder in actie dan hun concurrenten. Maar het belangrijkste is dat high performing organizations uitermate responsief zijn: gericht op snel beslissen en vlot reageren, in plaats van afwachten.

Hoog of laag segment, beide hebben een relatie met het kunnen bieden van toegevoegde waarde aan de klant. Sterk investeren in winkels en personeel (of juist niet) kan best uit, maar dan moet er wel iets tegenover staan voor de klant. In de gemiddelde Apple store – waar de marge op producten extreem hoog is – lopen meer winkelmedewerkers rond per product en vierkante meter dan in een doorsnee V&D-vestiging. Apple heeft enige tijd geleden zelfs ingezet op versterking van de fysieke retail: met per vestiging minder producten en meer medewerkers. Er zijn 101 Apple Retail Stores in Europa, in iedere Store werken gemiddeld 100 mensen.

Het bezoeken van een Apple-store is een beleving, het winkelen bij bol.com is (over het algemeen) gemakkelijk, plezierig en probleemloos. Maar als je aan de ene kant De Bijenkorf hebt (met exclusieve merken) en aan de andere kant de HEMA (met kwalitatief goede en voordelige producten), waarom zou je dan in godsnaam nog een vestiging van V&D bezoeken?

Online retail race

Of je nu vooruit kijkt of achteruit, de online retail groeit als kool. De cijfers zijn allemaal even ‘himmelhoch jauzend’ en het is dan ook lastig om betrouwbare voorspellingen te doen over de omvang van de groei. Zo voorspelde Forrester in 2011 dat in 2015 80 procent van de Nederlanders online zou kopen. In het voorgaande jaar (2010) gaven Nederlanders online circa 4 miljard euro uit, aldus Forrester. De analisten voorspelden dat in 2015 er ongeveer zes miljard in online retail zou worden omgezet.

O dit moment laten de cijfers over de laatste drie kwartalen van 2014 al duidelijk zien dat 89 procent van de bevolking minimaal een online aankoop heeft gedaan. In dat tijdvak is een omzet gerealiseerd van 9,8 miljard euro. Vermoedelijk komen we voor heel 2014 uit op ruwweg 14 miljard euro. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van de prognose van Forrester uit 2011.

Online business ontwikkelt zich sneller dan verwacht, maar die sterke groei in online retail zal ook een keer eindigen. Marges (die nu al gering zijn) komen dan nog sterker onder druk te staan; een shake-out en verdere consolidatie is onvermijdelijk. Spelers die bij de overlevers willen behoren, moeten zich nu dus positioneren. Roland Berger Strategy Consultants stelde op basis van analyses vast dat met name twee factoren bepalen welke retailers goed gepositioneerd zijn om te profiteren van deze stormachtige online groei. Het gaat dan om de ‘online capaciteiten’ en de kwaliteit van de ‘winkel footprint’. Roland Berger voorziet dat de totale retail traag groeit, maar dat het online gedeelte tot 2030 zal groeien tot 40 miljard euro.

Wat moeten we verstaan onder ‘online capaciteiten’ en de kwaliteit van de ‘winkel footprint’? Als het aan Roland Berger ligt, moeten retailers in staat zijn continu de laatste online ontwikkelingen te bieden aan veeleisende consumenten: de nieuwste websitefunctionaliteit, gebruiksvriendelijkheid, klantenservice, aantrekkelijke en altijd actuele ‘content’, online betaalmogelijkheden en snelle, foutloze logistiek. Fysieke retail locaties moeten gemakkelijk kunnen meebewegen met omgevingsfactoren (dus ook bijvoorbeeld kortlopende huurcontracten afsluiten) en fysieke en online functionaliteiten moeten op elkaar aansluiten – denk aan concept stores en afhaalpunten. Daarnaast moeten zij voldoende investeren in hun online propositie.

retail groei

 

 

 

 

 

 

 

Als we de cijfers van de FD Gazellen moeten geloven, moeten succesvolle online retailers rekening houden met groeicijfers van 100-1000 procent. Dat betekent dat je business schaalbaar moet zijn. Dat vraagt om een flexibel magazijn, maar ook om flexibele IT. De top tien snelste groeiers in online retail (met spelers als Leapp, Belsimpel, MrTicket en Bax-Shop) zetten dan ook overwegend in op wendbaarheid en flexibiliteit. Zo houden ze nauw voeling met het klantcontact (door niet alles uit te besteden) en kiezen ze voor cloud en hybride oplossingen in IT waarbij ze aangeven dat ze ook dit in eigen hand houden om snel te kunnen schakelen.

Met de Webwinkelvakdagen voor de deur en Shopping2020 als kennisplatform op de achtergrond ben ik benieuwd welke nieuwe inzichten gepresenteerd zullen worden. Vermoedelijk zal veel aandacht uitgaan naar mobiel. In het Verenigd Koninkrijk heeft 2/3 van de volwassenen een smartphone en wordt dat apparaat gemiddeld meer dan 150 maal per dag bekeken. Uitgaande van 8 uur slaap blijven er zestien uren over om een blik op de display te werpen. Dat is ruwweg 10 maal per uur ofwel om de zes minuten.

Online retailers staan voor de keuze: blijven ze reactief inspelen op mogelijkheden die mobiele software, hardware en het gedrag van hun klanten bieden? Of staat er binnenkort een partij op, die klantgedrag, software en hardware proactief naar zijn hand zet?

Ecosystemen goed voor innovatie in de bouwsector

In de architectuur komen alle disciplines terug: van kunst tot productontwerp, van stedenbouw tot technologie en van maatschappelijk doel tot en met financiering. Bouw van een ontwerp vergt de inzet van veel verschillende partijen. Het werken in een ecosysteem met gelijkwaardige partners lijkt voor de hand te liggen.

Voor een succesvolle innovatie is meer nodig dan alleen tijd en een goed idee: de realisatie van plannen vereist naast kapitaal vaak ook verschillende competenties. Hoewel er in Nederland een uitgebreid stelsel bestaat van ondernemersloketten, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, incubators, valorisatie-instellingen, innovatie- en acceleratorprogramma’s en verschillende financieringsvormen, is het lastig voor startende of innoverende ondernemingen om op gang te komen. De voorzieningen zijn onoverzichtelijk en je moet van goede huize komen om je weg te vinden.

Ecosystemen in economische bedrijvigheid zijn zelfsturende netwerken en partnerschappen die organisch tot stand komen en gevormd en gedreven worden door de onderdelen. Silicon Valley is een van de oudste voorbeelden van een business ecosysteem. Het is, naast een geografische regio waar technologie-startups het goed doen, ook een samenspel van kapitaal, technologie, creativiteit, kennis, kunde en arbeidsmarkt. Ook bestaande complexe economische systemen zien steeds vaker de meerwaarde van onderlinge samenwerking. Een goed voorbeeld hiervan in het Havenbedrijf Rotterdam, beschreven door Mariël van der Linden in Outsourcing Performance 2015. Bij het laad- en losproces van een schip zijn gemiddeld 16 tot 20 bedrijven betrokken, waarbij geen enkele partij zicht heeft op de volledige keten. Vertragingen bij één speler uit de keten hebben grote gevolgen voor alle andere betrokken bedrijven. In 2010 leidde de traditionele benadering van schepen (‘first in, first serve’) in de Rotterdamse haven tot circa 310.000 wachturen (gelijk aan 35 mensjaren). Nu wordt gewerkt aan een ecosysteem waarbij alle ketenpartners samenwerken tot ver buiten de haven, waardoor schepen zeker weten dat ze op de geplande aankomsttijd ook meteen terecht kunnen in Rotterdam. Omdat schepen hierdoor langzamer kunnen varen, scheelt dit (brandstof)kosten en CO2-uitstoot, hetgeen de concurrentiepositie van Rotterdam versterkt.

Bedrijven die zich organiseren als ecosystemen zijn flexibel en veelzijdig georiënteerd en vergroten daarmee hun overlevingskansen. Begrijpelijk dus dat ook startups en innovators het concept omarmen. Dat kan door toenadering te zoeken tot een bestaand ecosysteem dat (startende) bedrijven ondersteunt, maar een alternatief is dat een onderneming zelf een nieuw ecosysteem optuigt, waarin een gedeelde doelstelling centraal staat.

Janjaap Ruijssenaars, in 1999 afgestudeerd in Delft als architect en oprichter van Universe Architecture, heeft een ecosysteem opgezet rondom een van zijn belangrijkste projecten, het Landscape House. Dat ecosysteem is min of meer on the fly ontstaan, onder meer door het inschakelen van buro van Ons, waarmee Ruijssenaars in eerste instantie de identiteit van Universe Architecture in kaart bracht. Het ‘Landscape House’ zou je evengoed een kunstwerk kunnen noemen: het werd de manier om de oneindigheid van landschap te vangen in een gebouw; het ontwerp is gebaseerd op een dubbele möbiusring waarbij vloer en plafond in elkaar overgaan.

Landscape HouseOm de haalbaarheid van het ontwerp na te gaan, schakelde Ruijssenaars een wiskundige in. Deze heeft het ontwerp doorgerekend en vervolgens in een ontwerpprogramma gezet, zodat alle variabelen (de dikte van de vloeren, de verdraaiing van de driehoek, de dikte van de trappen) onderling afhankelijk werden. Dit maakte inzichtelijk dat het ontwerp complexe krommingen bevatte: het zou bewerkelijk worden om het object met traditionele bouwtechnieken te realiseren. De wiskundige, tevens kunstenaar, bracht Ruijssenaars in contact met de Italiaan Enrico Dini, een expert in 3D-steenprinten. Daarmee moest onderzocht worden in hoeverre het complete ontwerp kan worden geprint zonder dat zichtbaar is waar het begin of eind van het gebouw is.

“Normaal gesproken vertrek je als architect bij een locatie, een gebruiksdoel, een financier en een opdrachtgever. Dit was een onorthodox project: een ontdekkingstocht in omgekeerde vorm. Ik zou na het reken- en tekenwerk een aannemer nodig hebben, daarna locatie, een ontwikkelaar en een gebruiker. Hoe ga je de brug slaan als je niet meteen kunt realiseren? Er moesten bovendien kosten voorgefinancierd worden.”

Een ecosysteem met verschillende partners zou de kans kunnen vergroten om van concept tot totale realisatie te komen. Ruijssenaars is daarom vanaf 2012 verschillende partijen gaan benaderen die allemaal een eigen rol zouden kunnen gaan spelen in de realisatie, maar ook allemaal hun eigen knowhow en innovatievermogen zouden kunnen inbrengen. Een voordeel was dat op dat moment de belangstelling voor 3D-printen in de bouw toenam. Ook hielp het dat verschillende media, waaronder Time Magazine, al aandacht aan het bijzondere project timehadden besteed. Deze exposure is gebruikt om de aannemer over de streep te trekken en een commitment te vragen. Het aanhaken van bouwondernemer BAM werkte als een katalysator voor het instappen van andere partners op het gebied van verlichting, energie, ontwikkeling, de gebruiker en de locatie (de stad Amsterdam). Ruijssenaars: “We hebben voor dit project tien founding fathers bedacht; op elk gebied willen we de beste partner hebben, dus een sterk merk. Zo doet TUDelft mee in het testen van glas- en gevelconstructies en is Vitra ingestapt voor het interieur. Iamsterdam en ABNAMRO gaan ons helpen om de verbinding tussen functie, cultuur en zakenleven te leggen. Naast het orkestreren van het ecosystemen komen er nu ook steeds meer bedrijven uit eigen beweging op ons af. Het Landscape House leent zich er uitstekend voor om allerlei innovatieve technieken toe te passen. Denk aan verlichting in de vorm van een eindeloze LED-lijn of aan innovatief energiebeheer waarbij warmtewisseltechniek wordt ingezet.”

Iedere partner koopt zich voor een relatief laag bedrag in. In ruil daarvoor krijgen ze de exclusiviteit voor de uitvoering van hun onderdeel: hun naam wordt mee geprint in het eindresultaat. “Wat we terugvragen is deelname aan de workshops, die wij heel zorgvuldig plannen en organiseren. Die zijn bedoeld om tot realisatie te komen. Er vindt veel kennisuitwisseling plaats, waar we foto’s en filmpjes van maken. De partners kunnen dat materiaal en alle andere documenten gebruiken, waardoor ze mogelijk andere business binnenhalen. In iedere fase van dit project heeft een andere partner een dominante rol, de exacte route is nog niet bekend. Iedereen is verantwoordelijk voor het eigen deel, maar het ecosysteem zorgt voor een goed vertrouwen bij de verschillende partijen. Daarnaast hebben we veel gesprekken met de verschillende partners. Die gaan soms alle kanten op, maar de vorm van het Landscape House blijft een baken.”

Ruijssenaars denkt dat de ecosysteembenadering de opmaat kan zijn naar een nieuwe vorm van ontwikkeling. “Bouwprojecten zijn altijd optelsommen van partnerships, maar nu hebben we te maken met een organisch proces met een onzekere eindbestemming en onzekere technieken. Het is allemaal erg vloeibaar, maar er zit wel richting in: uiteindelijk stolt alles in het gebouw. Er is geloof in de innovatie, in het ontwerp en in de samenwerking. Het Landscape House gaat er komen. We gaan er nu vanuit dat we in 2016 starten met de bouw. Met een kleine slag om de arm, want bij een project dat over oneindigheid gaat, moet je wel zorgvuldig zijn.”

Janjaap Ruijssenaars tijdens TEDx Maastricht 2014
 
 

Inzet van virtuele agents vraagt om empowered medewerkers

Het kan niemand ontgaan zijn: de drie grote Nederlandse banken hebben flinke reorganisaties aangekondigd. De noodzaak daarvoor schrijven ze toe aan de oprukkende automatisering en de veranderde klantinteractie. Een belangrijk deel van het werk dat bij financiële transacties hoort, verschuift van het bankgebouw naar de mobiel van de klant. Wat is de volgende stap?

2014-11-14 17.17.39Bedrijven zetten massaal in op selfservice voor klanten. Voor het afgelopen jaar voorspelde ING al dat ruim 85 procent van alle ING-klantcontacten online zal plaatsvinden. ING heeft als eerste bank in Europa een begin gemaakt met spraakgestuurd bankieren. en ‘Inge’ geïntroduceerd, waarmee het mogelijk is om – via de bestaande ING-app – te bankieren via spraak. Een tweede voorbeeld is Rabobank, dat in november 2014 een discussieforum als co-creatieplatform voor zijn klanten zal openen, waar rekeninghouders elkaar kunnen gaan helpen. Volgens de Rabobank kan het programma ‘Denk mee met je bank’ ervoor zorgen dat er minder vragen bij customer service terecht komen. Rabobank wil deze vorm van social service uiterlijk eind 2016 afronden.

De keuze voor zelfredzaamheid betekent in feite echter dat we de klant aan het werk zetten. Dat werkt alleen goed als de klant ondersteund wordt door ‘slimme’ systemen zoals FAQ’s, webselfservice, automatische formulieren, chatbots en interactieve fora. Ook taal- en spraaktechnologie wordt daarbij ingezet, getuige het voorbeeld van ING. Met andere woorden, bedrijven voorzien in tools, maar het is de klant die het werk doet. Wanneer de tools tekort schieten, valt de klant terug op een contactcenter of een kantoorvestiging.

De volgende stap dient zich aan: slimme systemen veranderen van ‘hulpmiddelen voor klanten’ in virtuele assistenten. Het onderscheid is wellicht klein, maar heeft grote consequenties. Waar klanten nu nog een app bedienen (waarmee ze een financiële transactie invoeren), zullen ze in de nabije toekomst het systeem benaderen met spraak. Spraakbesturing maakt het mogelijk het onderscheid tussen transacties en het stellen van vragen op te heffen; het enige wat de klant in de toekomst doet is het uitspreken van een verzoek, waarna de virtuele assistent voor je aan het werk gaat.

Dit zal er toe leiden dat verschillende contactkanalen in betekenis zullen afnemen. Waarom nog naar een website van een bank gaan, als je iedere vraag kunt inspreken? Waarom nog naar Twitter gaan als je je virtuele assistent de opdracht geeft een vraag te stellen aan de bank? Het grote nadeel van selfservice is het gebrek aan interactie en intelligente opvolging. Het geklaag op Twitter (#fail) is daarvan het grootste bewijs. Het grote voordeel van virtuele assistenten is dat de klant eindelijk weer de organisatie aan het werk kan zetten.

Een tweede belangrijke consequentie voor klantcontact is dat het ‘kenniswerk’ dat agents nu nog doen (bestaand uit snel combineren van verschillende soorten informatie: context, contacthistorie, emotie, soort vraag of opdracht) nog verder naar systemen verlegd zal worden. Dat dit geen toekomstmuziek is, maar work in progress, valt op te maken uit het feit dat er inmiddels minimaal drie grote spelers bezig zijn met het automatiseren van dit kenniswerk, waarbij het dus om veel meer gaat dan alleen het op een andere manier verwerken van transacties. WDS werkt aan een intelligente virtuele customer care agent, IBM heeft (nadat Watson naar de cloud is verhuisd) op verschillende gebieden vooruitgang geboekt en ook Amelia, de virtuele agent van IPsoft leert in een hoog tempo bij. Zoals Gerard Smit, Chief Technology Officer Benelux van IBM, verklaart op Klantcontact.nl: “De toepassing van Watson binnen contact centers, is het begin van een revolutionaire shift van selfservice naar client engagement”.

Deze virtuele agenten beschikken allemaal over een belangrijke eigenschap: ze zijn zelflerend, maken daarbij gebruik van hun (menselijke) omgeving en weten wanneer ze vastlopen en dus de klantvraag moeten overdragen aan een menselijke collega.

Op weg naar smarter customer interactions

Screenshot at dec. 12 10-55-23Screenshot at dec. 12 10-54-59Banken die transacties verplaatsen naar digitale kanalen kunnen hun efficiency aanmerkelijk vergroten, zo blijkt uit onderzoek van McKinsey . Digitalisering vergroot bovendien voor consumenten het gemak en de snelheid bij het doen van financiële transacties. McKinsey constateert echter ook dat klanten die vaker dan eenmaal per week gebruik maken van mobiel en online bankieren, een hogere toegevoegde waarde van menselijke interactie verwachten.

Dit betekent dat het werk van menselijke agents binnen afzienbare tijd in een nieuwe fase belandt. Op de eerste plaats zal het volume sterk afnemen, op de tweede plaats zal de complexiteit nog verder toenemen en op de derde plaats zal de klant nog meer dan nu al het geval is, een hogere toegevoegde waarde verwachten van de agent. Agents zullen moeten voortborduren op het werk dat hun kunstmatig intelligente collega niet kon oplossen. De tijd is daarom rijp voor smarter customer interactions, waarbij deze medewerkers volledig toegerust en empowered zijn – zodat ze voor de klant een gezond tegenwicht zijn voor systemen die alleen op basis van business rules en algoritmen konden en mochten handelen. Inderdaad, dat was tot voor kort ook zo ongeveer de regelruimte voor medewerkers. Wanneer robots een deel van het werk gaan overnemen, gaan klanten toch echt meer van customer service medewerkers verwachten. Niet in volume, maar in inhoud.

PS: Leestip voor klantcontactprofessionals die denken dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen.

Dit blog verscheen eerder op Klantcontact.nl

Het einde van de kenniswerker

kenniswerkHalf december 2012 begon Toii als blog over de datawedloop. Twee jaar (en ruim 120 blogs) geleden had ik nog niet het idee dat versnelling en data elkaar zo zouden versterken als nu.

Met steeds goedkopere en snellere rekenkracht – de wet van Moore – worden hardware, software en connectiviteit steeds goedkoper. De belangrijkste oogst van deze troika – waar ook het het internet of things toe behoort, is data. Omdat het succes van business voor het grootste deel afhangt van toegang tot de portemonnee van de koper (zowel in BtB als BtC) en die koper steeds meer data produceert en verlangt, is data de nieuwe olie. Tot zo ver de inspiratiebron van Toii, de datawedloop.

In het blog ‘zijn ritjes met Uber binnenkort gratis?’ (het best gelezen tot nu toe op Toii) komt naar voren hoe bestaande business modellen overspoeld worden door nieuwe, data-gedreven bedrijvigheid. De taxibranche was decennia lang een analoge, ouderwetse business, gedomineerd door mensen en auto’s. Uber brengt daar verandering in aan, door het aanbieden van een platform dat de logistiek vergemakkelijkt en met allerlei minder positieve eigenschappen (slechte kwaliteit, lang wachten, zoeken) afrekent door nieuwe technologie (mobiel, gps, real time data) te combineren met het sociale web (zowel passagier als chauffeur voorzien elkaar van een rating).

Je kunt van Uber vinden wat je wilt, maar het concept maakt duidelijk welke kant het opgaat in onze economie. De taxibranche (en de hotelbranche bij Airbnb) heeft zich laten overvallen door dit nieuwe model, waarbij de nieuwe spelers niet veel meer dan twist geven aan schijnbaar moeilijk betreedbare markten. Het Uber-model laat zien dat het niet nodig is om te investeren in productiemiddelen. In plaats daarvan wordt aangehaakt op een bestaande markt en infrastructuur, met in het middelpunt een eenvoudig platform, waarbij mensen mobiele technologie gebruiken om diensten naar zich toe te halen. Zo’n online platform is goedkoop en enorm schaalbaar. Dit principe voert de boventoon in het groeimodel van vrijwel alle succesvolle e-commerce ondernemingen. Ook bol.com en Amazon veroveren hiermee de ene na de andere markt.

In dit principe – geef een draai aan een klassiek business model, maak het digitaal en schaalbaar en kies voor een ander verdienmodel – staat ook ketenverkorting centraal. Door diensten rechtstreeks te koppelen aan het web kunnen tussenschakels worden opgeheven. Dat verlaagt de kosten, vergroot de snelheid en het gemak, waardoor consumenten vanzelf (en een beetje geholpen door digitale marketing) naar je toekomen. Welke andere sectoren kunnen hiermee worden vernieuwd?

In kennisintensieve banen zijn mensen nu nog de belangrijkste schakel – en velen denken dat artsen, accountants, advocaten, onderzoekers en leraren noodzakelijk zijn en blijven voor de dienst die zij leveren. We zijn geneigd veel waarde en vertrouwen aan de autonome professional toe te kennen: die wordt gewaardeerd en vertrouwd om zijn impliciete kennis en zijn vermogen om mensen precies op maat te helpen met hoogwaardige kennis en informatie. Google, Wikipedia, Funda en Xpedia zijn het meest aansprekende bewijs dat deze rol van professionals gemakkelijk kan worden overgenomen door technologie. De oorspronkelijke spelers (uitgevers, bibliotheekpersoneel, makelaars en reisbureaus) hebben misschien afwijkende ideeën over methoden en kwaliteit, maar ze kunnen niet ontkennen dat hun rol gemarginaliseerd wordt of is. Hun digitale evenknie heeft zich over een langere periode bewezen. Makelaars en reisbureaus – en dat zal ook voor kenniswerk gelden – zijn nu vooral in de weer met data.

In de nieuwe business modellen staan niet langer kapitaal en arbeid voorop, maar kapitaal en data. Ketenverkorting en digitalisering, zo is al langere tijd waarneembaar, betekent dat burgers, consumenten en patiënten primair online zaken doen en pas in tweede of derde instantie gebruik gaan maken van traditionele diensten, geleverd door mensen. Door deze verschuiving gaat de toekomst van werk een nieuwe fase in.

Het zijn niet alleen disruptieve initiatieven, bedacht door grote technologiebedrijven of ondernemende van whizzkids in een garage; er zijn ook sterke maatschappelijke drivers die de rol van de hoogwaardige professional en kenniswerker onder druk zetten. Als kapitaal en data leidend zijn en medische professionals zo duur blijven als ze nu zijn, prijzen zij zich vanzelf uit de markt. BELEIDSONDERZOEK-D-12-00008-figuur05Vermoedelijk laten ze zich eerst verrassen door de opkomst van intelligente systemen en daarna gaan ze in verzet als nieuwe spelers hun monopolistenfeestje komen bederven. Want onze collectieve valkuil is dat we bij veranderingen ons oordeel te veel baseren op mislukkingen of aan traag verlopende vernieuwingen (denk aan de invoering van het EPD). Ook Google Glass is een goed voorbeeld van onderschatting: het is geen mislukking, maar een experiment dat laat zien welke kant het opgaat. Organisaties waarvan het business model gebaseerd is op menselijke dienstverlening en die nu nog praten over hun strategie voor 2020, worden vermoedelijk ruim voor dat jaar al gedwongen hun huiswerk over te doen.