Domme data

HAL9000Van kleitablet naar papyrusrol naar perkament naar papier: voor het schrift is een ondergrond nodig en ook geschiedschrijving kan naast taal en tekens niet goed functioneren zonder drager. In de ICT ging het vooral om ponskaarten, tapes en schijven. Dragers waarbij – in tegenstelling tot het handschrift, waarbij vooral de pen beweegt – het medium beweegt en de informatie sequentieel wordt aangebracht. Ook bij de schrijfmachine is het papier dat onder de letters door beweegt.

Nu lijkt de omgeving waarin data worden vastgelegd tot stilstand te zijn gekomen. Daarmee is het verschil met onze hersenen tot een minimum gereduceerd, want ook daar zien we niet veel bewegende onderdelen. Toch is ons brein een stuk dynamischer dan het meest statische geheugen dat op dit moment bestaat: het solid state memory.

Die verandering in datadragers (informatie is toch echt wat anders) biedt ook weer nieuwe hoop voor de liefhebbers van science fiction. Het zou een hele uitdaging worden om een ponsbandlezer of tapestreamer in ons lijf in te bouwen. Of een diskette- of CD-RW-station. Al die technische oplossingen nemen ruimte in, moeten gevoed worden, produceren warmte en maken lawaai. Voor toegang tot het nieuwste geheugen is USB voldoende. Hoe kleiner, hoe onopvallender, dus we weten niet of er al mensen rondlopen met een mini-USB-poort.

In verschillende onderzoekscentra wordt gewerkt aan mens-machine-interactie in de engste zin van het woord. Aan de ene kant van dat onderzoekscontinuüm wordt geprobeerd computers te besturen met denkkracht. En aan de andere kant van het spectrum probeert men ons lichaam te leren luisteren naar computers – bijvoorbeeld door spieren te besturen met software. Tussen deze twee extremen in bevindt zich een enorm gebied waar computers en mensen de hele dag met elkaar bezig zijn. Op dit moment zijn het vooral mensen die zich hiervan bewust zijn en die een opvatting hebben over het eenzijdige karakter van die activiteit, maar het is niet uit te sluiten dat computers ooit zelf bewustzijn opbouwen. HAL 9000 (bedacht door Arthur C. Clarke, auteur van 2010, A Space Odyssey) is hiervan een fraai voorbeeld, maar Watson (IBM) bestaat echt.

Jeroen Tas (CIO Philips) speelt spelletje Jeopardy tegen Watson
Jeroen Tas (CIO Philips) speelt spelletje Jeopardy tegen Watson

Waar HAL slechts de fantasie prikkelt, dwingt Watson ons na te denken over intelligentie. Een belangrijk deel van onze huidige bepaling van intelligentie is gebaseerd op snelheid. Watson wint allerlei intelligentietestjes en quizzen van mensen, omdat het systeem beschikt over heel veel informatie en bovendien in staat is deze razendsnel te verwerken. Daarbij gaat het om algoritmen, om waarschijnlijkheid en om context die aan data is toegevoegd door mensen – metadata. Metadata is informatie over informatie. Ook een computer kan leren om fruit dat aan een boom hangt, te herkennen als fruit. Dat is een kwestie van eigenschappen van het verschijnsel fruit beschrijven. Op het moment dat we nalaten aan te geven dat een grijze appel van beton geen fruit is, kan een computer alleen maar vaststellen dat het om beton in plaats van fruit gaat, als er ook kennis over beton (kleur, gewicht, textuur) aanwezig is.

Mensen, zo is de veronderstelling tot nu toe, leren zelf onwaarschijnlijke combinaties en verbanden te interpreteren. Wij zijn goed in het (veelal onbewust) opslaan en benutten van metadata. Als we peuters laten oefenen op dierenplaatjes en geluiden, zijn we al bijna halverwege.

Om succesvol de strijd aan te gaan met mensen zouden computers meer tijd moeten hebben om zelf non stop metadata te genereren, verzamelen, rubriceren, opslaan en combineren. Ook zou aan enkele andere voorwaarden moeten worden voldaan. Zo moeten computers beter en meer kunnen waarnemen: niet alleen kijken en luisteren, maar ook voelen, ruiken en proeven en dat allemaal simultaan. De informatie die dat oplevert moet gecombineerd kunnen worden gebruikt. Met de nodige snelheid zouden ze dan wellicht met een betekenisvolle respons kunnen komen. Maar om de strijd echt te kunnen winnen moeten computers waarde en betekenis kunnen toekennen aan ideeën en waarnemingen. Om dat te kunnen, moeten ze over zowel een wil als een geweten beschikken. HAL was daarin vergevorderd, maar het betekende ook zijn einde. IBM’s Watson heeft nog een lange weg te gaan en blijft tot die tijd toch echt een zeer snelle rekenmachine.

 

Geheugendragers

geheugendragerLinks op de foto is een 620 filmspoel te zien – six-20 in de volksmond. De metalen spoel is de drager voor een type rolfilm van zes centimeter hoog en 75 cm lang. De 620 rolfilm paste in zowel eenvoudige boxcamera’s als in meer geavanceerde klapcamera’s en werd onder meer door Kodak geproduceerd tussen 1932 en 1995. Vergelijkbare formaten zijn de 120-spoel en de 220 spoel. Dat laatste formaat rolfilm wordt al meer dan 110 jaar geproduceerd. Op een rolfilm passen minimaal 8 (6×6 cm) of maximaal 16 (6×4,5 cm) opnamen op middenformaat. Tegenstrijdig maar waar: op een kleinbeeldfilmpje pasten circa 36 opnamen, maar ondanks de lagere capaciteit was de kwaliteit van het middenformaat beter. Op het grotere oppervlak paste veel meer informatie.

Rolfilm heeft iets primitiefs: het bestaat uit een lichtgevoelige kunststoflaag, die beschermd wordt door een papieren schutblad, dat aan de achterzijde een serie oplopende nummers bevat. De meeste camera’s die rolfilm lustten, waren voorzien van een roodgekleurd kijkvenster in de achterwand van de camera. Door behoedzaam aan een knop op de camera te draaien kwam vanzelf het volgende nummer voor – daarmee wist je dat de vorige opname netjes op de andere spoel was gewikkeld en je een nieuwe foto kon nemen. Afhankelijk van de houding van de camera (horizontaal of verticaal) konden liggende of staande beelden worden gemaakt.

Het vervangen van een rolfilm kost de nodige tijd. Rolfilm moest bij voorkeur in het halfduister uit de camera worden gehaald, want de film zat niet in een patroon of cassette. Het uiteinde van de opgerolde filmstrook moest je met een stukje tape vastplakken om te voorkomen dat het geheel weer ontrolde. De film bracht je vervolgens naar de fotozaak waar deze werd ontwikkeld tot een negatief. Het negatief werd vervolgens gebruikt om foto’s af te drukken op lichtgevoelig fotopapier dat opnieuw werd ontwikkeld. In de negentiende eeuw bestond het lichtgevoelig materiaal uit glas met daarop een emulsie. Met de rolfilm is dus het nodige vernieuwd en verbeterd. Chemie maakte al deze vormen van fotografie een beetje smerig, maar ook mysterieus en ongrijpbaar.

Tegenwoordig legt beeld een andere weg af. Vaak stoppen we alleen een USB-kabel in onze camera en halen we de foto’s als files van de camera af. Soms gebruiken we het geheugenkaartje nog als transportmiddel: uit de camera, in de card-reader. In de toekomst lachen we om een concept als card-reader en zal het ons worst zijn wat er in de camera zit: beelden gaan draadloos (via wifi, Bluetooth of NFC) van camera naar ‘fotoalbum’. Dat laatste bevindt zich voor een deel als een soort virtuele schoenendoos in de cloud: we drukken immers lang niet alles af. Sommige beelden belanden uberhaupt niet meer op een stukje papier en komen zelfs niet verder dan het scherm. Sommige beelden belanden op digitale hangplekken zoals Facebook of Flickr.

In het analoge, chemische tijdperk van fotografie waren registreren en onthouden verenigd in het filmmateriaal. Met de opkomst van de beeldchip (CCD) werden registreren en onthouden echter twee verschillende zaken. De beeldchip registreert en vertaalt, de geheugenchip slaat op. Af fabriek is de six-20 spoel uit 1932 overigens even leeg als een nieuw geheugenkaartje uit de ‘online shop’.

Verschillende schakels in de fotografieketen hebben de digitaliseringsslag niet of nauwelijks overleefd. Een aantal fabrikanten, verschillende laboratoria en flink wat middenstanders hebben het loodje gelegd of bestaan nog, maar met de nodige moeite. De kracht van digitaal zit in het overschrijfbare geheugen, hetgeen het vastleggen van een moment een stuk goedkoper maakt. En daarmee ook een stuk vluchtiger. Daar staat tegenover dat het werk van fotografen (van toen en nu) online gemakkelijker onder de aandacht kan worden gebracht. Natuurlijk mis ik zo nu en dan mijn doka, maar fotografie heeft meer met licht te maken dan met duisternis.


Internet of human beings

Wat is echte innovatie – laten we zeggen ‘innovatieve innovatie’? Voor ‘out of the box’ denken is allereerst vereist dat we ons bewust zijn van de grenzen die we hanteren. Die moeten we vervolgens erkennen als obstakels voor vooruitgang – daarmee beginnen we ook te voelen wat de ernst en omvang van die beperkingen, drempels en hindernissen is. Vervolgens kunnen we die obstakels met gemak uit de weg ruimen.
Nee, dit gaat niet over ‘dromen durven doen’ – het evangelie van een goeroe – maar over echte vernieuwing. Dus over innovatieve innovatie of ‘disruptive innovation’, iets dat bestaande markten ingrijpend verandert. Niet de uitvinding van de auto, maar de goedkope en volgens scientific management principes gebouwde T-Ford is een goed voorbeeld. Het ging niet om de technologie, maar om het business model waarmee die technologie werd ingezet. Een recenter voorbeeld is het internet met downloadmogelijkheden, dat als technologie zorgde voor een aardverschuiving in de muziek-business rondom de CD. Overigens nadat de muziekindustrie in een veel eerder stadium zelf had besloten alleen nog complete albums op compact disc uit te brengen en zowel de vinyl- als de CD-single af te schaffen. Zodat consumenten geen losse nummers meer konden kopen.

Het internet heeft voor nog wel meer aardverschuivingen gezorgd, maar het blijft een aaneenschakeling van computers. En computers blijven computers: ‘slimme’ apparaten met een geheugen (wat er niet in zit, komt er over het algemeen ook niet uit) die we via een scherm, een toetsenbord of een muis bedienen. De computer is nog lang geen intelligente entiteit, zoals HAL. Zelfs een computer die we vooraf in staat hebben gesteld om een muziekstuk te componeren, zal dat nooit uit zichzelf gaan doen. In de tijd van de internetbubble was men er heilig van overtuigd dat internet de wereld fundamenteel zou veranderen. De iPad zou ook ons leven veranderen, maar het is en blijft een aanraakbaar en duur computerscherm, de mogelijkheden zitten vooral in de apps. Veel voorspellingen zijn niet uitgekomen, maar toch zijn we nog steeds sterk overtuigd van de mogelijkheden van toegepaste internettechnologie.

Ondanks dat geloof in nieuwe toepassingen lijken we ook last te hebben van onze grenzen. De tijd dat we werkelijk fantastische dingen konden verzinnen – denk aan Jules Verne (beeld) of dichter bij huis Chriet Titulaer – is voorbij.

Patiënten thuis behandelen via telemedicine? Een kwestie van tijd, en het is niet de technologie, maar de maatschappelijke acceptatie die langzaam gaat. Videotelefonie? We lachen er om, we beschikken al jaren over Skype. Robots die kunnen lopen en rennen of viool kunnen spelen? Nog even en de meest praktische problemen zijn opgelost. Maar verder komen we niet. Het intelligente of semantisch web blijft een belofte en dus blijven computers in de kern snelrekenend, maar oud ijzer. Voor de volgende disruptive innovation moeten we ver de kosmos invliegen of juist afdalen richting fundamentele deeltjes.

Vreemd genoeg kan de 3D printer – mits goed doorontwikkeld – leiden tot de volgende disruptive innovatie. De printer zelf is geen nieuw fenomeen; de computer als informatieverwerker en het internet als doorgeefluik zorgen er voor dat we ook dingen van anderen kunnen printen. De kans dat de doorbraak van de 3D printer leidt tot fundamentele economische aardverschuivingen acht ik ook klein.
De kern van de 3D printer blijft transformatie: van digitale informatie naar fysiek object. De 3D printer als reproductiemachine gaat de bestaande orde pas verstoren als er aan de andere kant een 3D scanner staat, die meer kan dan het omzetten van 3D naar 2D informatie. Want wat nu nog ontbreekt is de transformatie van object naar ‘digitale materie’. Is een voorwerp dat uit een 3D printer rolt te zien als voorbode van materialisatie van digitale informatie? Ofwel de omzetting van ‘nullen en enen’ in tastbare materie?

De mens heeft al behoorlijk kunnen oefenen met ingewikkelde omzettingen: denk aan de omzetting van fysiek geluid naar geluidsdrager en van geluidsdrager naar fysiek geluid. Of de variant daarop met stilstaand of bewegend beeld. In beide gevallen is het bronmateriaal (het oorspronkelijke geluid en beeld) een 3D verschijnsel. Het wachten is op het coderen en decoderen van materie: van materie naar informatie en van informatie weer terug naar materie. Dan wordt het internet of things een web of human beings. Overigens wezenlijk anders dan het social web. Maar zeker disruptive voor de nakomelingen van Henri Ford.


Technologie voor very early adaptors

In de tweede helft van 2013 presenteert speelgoedfabrikant LEGO producten die verder gaan dan gewone blokjes, wieltjes, raampjes of dakpannetjes. Op consumentenbeurs CES 2013 heeft LEGO producten aangekondigd waarmee robotica gemaakt kan worden die aangestuurd wordt via Android of iOS en waarvoor apps beschikbaar komen. In de reeds bestaande productlijn Mindstorm (robotica toepassingen) komt een kleine programmeerbare computer uit (‘Intelligent brick’) met een ARM9-processor, die op Linux draait. Het bouwelement bevat 16 Mb Flashgeheugen, 64 Mb werkgeheugen, een infraroodcamera, een SD-slot en een USB-poort. De brick kan motoren aansturen en feedback van sensors verwerken zoals een bewegingssensor, een lichtsensor, een gyrosensor en een tastsensor. LEGO Mindstorm wordt al jaren gebruikt als studiemateriaal op technische hogescholen en universiteiten. Vaak wordt LEGO daarbij gecombineerd met een andere, iets meer robuustere variant van constructiespeelgoed, fishertechnik.

fishertechnik bestaat al sinds halverwege de jaren zestig en wordt gemaakt door de Duitse fabrikant van onder meer de bekende fisher pluggen. fishertechnik startte al in de jaren zeventig – veel eerder dan LEGO, dat toen nog moest beginnen met pneumatiek – met mechanica- en elektronicasets, waarin geëxperimenteerd kon worden met motoren, relais en flipflop’s; maar ook sensoren voor licht, temperatuur, infrarood en vocht. In tegenstelling tot LEGO maakt fishertechnik geen reclame en het is sinds halverwege de jaren negentig zelfs uit de speelgoedwinkels verdwenen. Nu is het vooral online  verkrijgbaar. De huidige importeur heeft een rudimentaire webshop, waar zelfs een ruilbeurs in de vorm van een forum op aanwezig is. Ook fishertechnik speelt in op nieuwe trends en technologie. Zo is er een bouwdoos voor een brandstofcel en zijn er sets waarmee zelfstandig opererende robots met onder meer kleurherkenningssensoren kunnen worden gebouwd. De fabrikant levert ook een controller met een 32 bit ARM9 processor met een 2,4 GHz Bluetooth interface met een bereik van ca. 10 meter en verschillende aansluitingen.

Geheel in lijn met moderne internettechnologie zette ik enkele jaren terug mijn twee dozen fishertechnik op Marktplaats. En geheel tegen de verwachting in kwam er snel een koper op af, een oudere man die het spul voor zijn kleinkind kocht.

Constructiespeelgoed vereist dat je kunt spelen – en dat is iets anders dan uren achter een Playstation of Xbox zitten. De uitermate terughoudende marketingstrategie van fishertechnik roept de vraag op of creatief spelen nog hot is. LEGO, met een omzet van ruim anderhalf miljard euro in 2009, laat gelukkig het tegenovergestelde zien.


The internet of printed things

Het internet zou de wereld veranderen. Informatie zou meer gedeeld worden en beter toegankelijk zijn voor iedereen: het internet als openbare wereldbibliotheek. Door beter geïnformeerd te zijn worden burgers wijzer, en dat is goed voor de democratie, zo was de gedachte. In het Midden-Oosten bleken sociale media inderdaad een belangrijk communicatie- en organisatiemiddel te zijn voor protesterende groepen. Met een paar drukken op de knop bleek die infrastructuur echter uitschakelbaar. Het internet en alles wat het heeft voortgebracht is uitermate kwetsbaar. Die infrastructuur biedt overigens ook onderdak aan porno en aan extremistische groepen. Alles wat in real life bestaat, eist ook zijn plekje op het web op. Dat geldt ook voor online retail, dat bijdraagt aan de teloorgang van (boek)winkels. Of voor telecombedrijven, die van ‘tikken’ naar ‘online services’ gaan. Ja, internet verandert de wereld.

In werkelijkheid is het niet ‘het internet’ zelf dat onze levens verregaand heeft gedigitaliseerd. Die digitale samenleving ontwikkelt zich met name door nieuwe toepassingen met nieuwe, afwijkende kenmerken, die alleen met behulp van internet kunnen functioneren. Die toepassingen functioneren in veel gevallen met een ander tempo: snel of real time. Ze functioneren bovendien wereldwijd – behalve daar waar Google de resultaten te veel filtert of verandert of in landen waar de overheid het internet censureert. En de toepassingen functioneren op ieder moment van de dag: het internet is altijd open en staat altijd aan.

Een andere belangrijke eigenschap is de onzichtbaarheid van internet. We hoeven de deur niet meer uit om een petitie te tekenen (het slacktivism van Andrew Keen) of om ons (on)genoegen te uiten op social media en fora. Hoewel het ook dertig jaar geleden al mogelijk was om telefonisch artikelen te bestellen bij postorderaars en homeshopping via televisie een beetje gedateerd aandoet, kunnen films of muziek nu direct thuis worden ‘afgeleverd’ en is online retail een enorme groeimarkt. De klant is niet meer (fysiek) zichtbaar, maar de internettechneuten hebben gerealiseerd dat er meer dan ooit over de winkelende klant bekend is.

Tegelijkertijd is het internet het vehikel waarmee landen kennis proberen te vergaren over elkaars samenlevingen en burgers. Op macroniveau noemen we dat antropologie, op microniveau is het een bedreiging van onze privacy. Het eerste leidt tot nieuwe en hopelijk zinvolle kennis, het tweede leidt tot blijvend verlies van individualiteit (wat we stapsgewijs aan privacy inleveren, krijgen we nooit meer terug). Met internet kunnen we elkaar op afstand in de gaten houden of zelfs verzorgen, waardoor bewaking en gezondheidszorg goedkoper worden. We kunnen er ook iets geniepigs van maken door elkaar heimelijk af te luisteren, te bespieden en te volgen – al dan niet door systemen te kraken.

Internetfetisjisten roepen dat – na het internet zelf – de wereld opnieuw op zijn kop wordt gezet door de opkomst van de 3D-printer. Wanneer je beschikt over de blauwdrukken van een object, kan je met zo’n printer het object zelf maken. Klassieke mechanismen in productie en handel zullen hierdoor  fundamenteel van karakter veranderen. Met andere woorden: het gaat om een disruptive innovatie. Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich voorgedaan in de informatiesector (muziek, software, media) waar bestaande businessmodellen onder druk zijn gezet doordat internet het auteursrecht permanent op de proef stelt.

Kennis en informatie delen is grosso modo een nobel streven, maar niet zonder (ethische) grenzen. Op het internet bestaat de Kahn Academy, die academische kennis verspreid, zonder obstakels als afstand, tijd en kosten. Ook de Open Access beweging streeft dat doel na, al is het lastig om wetenschappers wakker te schudden met het idee dat ze de samenleving dienen in plaats van hun eigen ego. Op school leer je echter niet hoe je wapens in elkaar moeten zetten, hoe je een bom bouwt of een etnische groep uitroeit. Het internet als koksmes: om een geweldig gerecht mee te bereiden of een brute moord meer te plegen.

De 3D-printer breidt de mogelijkheden van het web aanzienlijk uit. Iedereen die over een printer en de juiste informatie beschikt, kan thuis, met de gordijnen dicht, bestaande wapens in kunststof uitprinten en vervolgens gebruiken. Het vergunningenstelsel voor vuurwapens wordt daarmee net zo nutteloos als een imaginair vergunningenstelsel voor huis-, tuin en keukenmessen. Metaaldetectoren op scholen en plekken waar grote groepen mensen bijeenkomen, merken alleen het metalen antiek op – de rest kan moeiteloos mee naar binnen.

Het ‘internet of things’ krijgt zo een extra dimensie. Na de markt voor digitale informatie (muziek, films, foto’s, teksten en software) zijn nu de analoge objecten aan de beurt. Objecten kunnen daarbij niet alleen via het internet data produceren, verspreiden of uitwisselen, maar objecten kunnen zichtzelf ook (re)produceren. Met een 3D printer is het mogelijk een tweede 3D printer te fabriceren: de printer moet daarvoor beschikken over de juiste informatie (via internet) en grondstoffen (plastic).

De 3D print techniek staat nu nog in de kinderschoenen, maar de ontwikkelingen gaan snel. Voorlopig kunnen consumenten alleen printen in plastics. Maar er wordt hard gewerkt aan printers die ook elektronica kunnen maken.

Met een blik in de verre toekomst is het wellicht mogelijk dat printers objecten produceren die vervolgens een eigen leven gaan leiden: aangestuurd door embedded software of op afstand. En wanneer we de printer vervangen door een minilaboratorium en de grondstof plastics vervangen door meer organische materialen, dan hebben we binnenkort onze eigen voedselproductie thuis en hoeven we alleen nog maar grondstoffen in te kopen.


Me too design

beeld pairs 5

Mijn eerste radio was een kleine Philips transistorradio, vermoedelijk nog in Europa geproduceerd. Je kon er de FM en middengolfband mee ontvangen en ergens aan de zijkant kon je met een mini jackplug een (enkelvoudig, mono) oordopje aansluiten. De F- en de G-sleutel bij de schuifschakelaar rechtsonder gaven de mogelijke klankkleur aan: dof of minder dof. Wat niemand zich tegenwoordig kan voorstellen is dat het rode streepje op de zenderschaalverdeling (nu afgestemd op 101 Mhz) een soort naald is, die via een snoertje wordt bewogen wanneer je aan het wieltje draait om op geheel analoge wijze een zender te zoeken – bij gebrek aan een display die digitale informatie weergeeft over wat je met druktoetsjes selecteert. We hebben het over de tweede helft van de jaren zeventig.

Mijn transistorradio was gelukkig uitstekend geschikt om ’s avonds in bed, onder de dekens te luisteren naar muziek. Vreemd genoeg werkte het ding niet in de auto op weg naar een camping in Zuid-Frankrijk.

 

Elektronische apparatuur was in de jaren zeventig en tachtig nog te openen en te slopen. Van babyfoons of oude radio’s kon je gemakkelijk een toongenerator maken door op de printplaat op willekeurige plaatsen een los luidsprekertje aan te sluiten. En datzelfde luidsprekertje kon je ook transplanteren naar een zelfgemaakte luidsprekerbox van restjes triplex. Nu kom je met een soldeerbout niet veel verder dan het smelten van een gaatje in de cover van je smartphone.

 

Serieuze transistorradio’s waren overigens groot en waren uitgerust met een draagbeugel, veel chroomkleurig plastic en een geelverlichte display over de gehele lengte van het apparaat. Later werden ze uitgebreid met een ingebouwde cassetterecorder en nog weer iets later werden ze symmetrisch: de cassetterecorder kwam in het midden en links en rechts werden flinke speakers geplaatst voor stereogeluid. Daarna ging alleen het geluidsvermogen (met aparte tweeters), het formaat en het gewicht omhoog: de ghettoblaster was uitgevonden. De laatste innovaties waren LCD-displays met klokje en wekkerfunctie, afneembare boxen en natuurlijk de ingebouwde CD-speler. Transistorradio’s werden overal en door iedereen geproduceerd. De prijs en het uiterlijk waren even belangrijk als het merk. Gevestigde Europese fabrikanten konden gemakkelijk worden ingehaald door Aziaten.

 

Rechts op de foto is een Philips MP3-speler uit 2010 afgebeeld: klein, plat en met een capaciteit van 4 GB. De Philips-marketeers hebben ongetwijfeld  – in een poging iPod te evenaren – lang op een naam zitten zwoegen en het is uiteindelijk GoGear Ariaz geworden. Natuurlijk zit er ook een radio in dat apparaatje, maar het heeft geen touch screen, geen internet en ook geen korte golf ontvangst. Het apparaatje voelt degelijk en is plat en compact, maar mist verder in alle opzichten de X-factor. Dat heb je met me-too-uitvindingen, waarbij het de vraag is of de GoGear-lijn Philips vooruit heeft geholpen. De Ariaz is gemaakt in China, het zelfde land waar de iPod wordt geassembleerd.

Het idee, het design en de naam: meer dan ooit doorslaggevende succesfactoren.


Nederland verliest innovatieve karakter en werkgelegenheid

Nederland innoveert matig en heeft een zorgelijke positie met betrekking tot werkgelegenheid in de hightech industrie en -dienstverlening.

Nederland kan zich op het gebied van innovatie nauwelijks nog meten met de twintig andere hoog geïndustrialiseerde landen in de wereld. De investeringen in onderzoek en ontwikkeling zijn sterk gedaald gezien als percentage van het BBP. In 2010 lagen deze uitgaven zelfs lager dan in de periode 2001 tot 2005. Het heeft een negatieve weerslag op de concurrentiepositie van Nederland als innovatieland, meldt Trouw.nl op basis van het rapport ‘Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers 2012′ van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

Lees verder


Connected

pairs 2_terminal ipadHad ik hier een plaatje van een Apple Macintosh Classic moeten laten zien? Er is, vergeleken met de iPad, een hele serie apparaten die plotseling nog ouderwetser lijkt. Bijvoorbeeld de Franse Minitel. Of het grijze PTT telefoontoestel met draaischijf (zelfs in een club worden nummers niet meer echt gedraaid, bewegende onderdelen in apparaten zijn een verdwijnend verschijnsel).

De terminal, links afgebeeld, is een goed voorbeeld van de vooruitgang. Het geheugen van de iPad is vergeleken met de terminal gigantisch. De iPad  is weliswaar tot heel wat in staat, maar kan relatief weinig zonder internetverbinding. Dat geldt vreemd genoeg ook voor de terminal, die zonder mainframe niet verder komt dan een knipperende ‘prompt’. Met woordelijke commando’s in de vorm van afkortingen die geheel moeten worden ingeklopt – het toetsenbord van de terminal lijkt zo overgenomen te zijn van de elektronische typmachine – kan het draagbare apparaat communiceren met het moederschip. De draagbaarheid is gerealiseerd door twee verschillende functionele onderdelen – toetsenbord en beeldscherm – in een huis te stoppen. He leidt tot een evenwichtig geheel, want er is evenveel ruimte voor beeldscherm als toetsenbord. Dat principe komen we ook tegen bij smartphones en tablets, maar lange tijd is die verhouding zoek geweest. In veel gevallen werd de voorkeur gegeven aan of bediening, of beeldscherm.

 

Bij iedere gadget uit de Applefabriek ontstaat er al snel een complete industrie van nutteloze of handige accessoires. Bij de iPad is al lange tijd een toetsenbord verkrijgbaar, vaak in de vorm van een soort deksel. Het maakt van de iPad een kleine laptop. En zo zijn er ook – lang voordat de iPad op de markt kwam – laptops bedacht met een aanraakscherm.

Er zijn wel meer producten waarbij de oorspronkelijke functie gemakkelijk kan worden uitgebreid – denk aan de fiets met een bak waarin kleine kinderen in passen of aan de televisie waarmee je gemakkelijk het internet op kan.

De terminal aan de linkerkant is bedacht, gemaakt en in gebruik genomen met een vooraf vastgesteld doel. Het scherm laat zien welke commando’s je naar het systeem stuurt (AS400?) en welke respons na enige tijd terugkomt. De kans is groot dat de respons wordt uitgeprint of genoteerd, want het scherm is niet bedacht om lang naar te kijken. Groene of gele karakters op een zwarte achtergrond.

 

De iPad heeft een mooi display. Maar probeer het ding maar eens aan te sluiten op een TV zodat je foto’s of website heel groot worden weergegeven. Of op je mobiele telefoon. Dan blijkt dat de samenleving vooral connected is via software en via een infrastructuur waarbij de afstand tussen onszelf en onze gegevens steeds groter wordt. Vroeger raakten we al in paniek als we een bestand kwijt dachten te zijn. Natuurlijk zat het dan nog (meestal helaas niet meer in de meest recente versie) in het apparaat, maar hadden we als digibeten moeite om de computer goed te bedienen zodat we de file konden terugvinden. Windows-achtige oplossingen zijn bedacht zodat we niet allemaal hoeven te programmeren.

 

Nu maken we ons niet meer druk over waar onze data zijn. Een deel staat sowieso buiten de deur, in de cloud. Dat is Engels voor ‘een computer van een ander’. Net als bij de waarde van geld is ook bij de cloud vertrouwen het mechanisme waardoor het werkt. Bij het EPD vertrouwen we die afstand niet, maar we surfen wel naar pornosites, doen bankzaken en aankopen via het web, sturen persoonlijk getinte e-mails via Google en zetten onze foto’s op Facebook. Het alternatief is de terminal, waarbij we aan een systeembeheerder kunnen vragen hoe de kabels lopen vanaf ons toetsenbord naar het beeldscherm en het enorme systeem in de computerruimte.


Niets nieuws onder de zon

Accenture telt een flink rijtje bloggers. ‘Data geek’ Rene Meijers doet op zijn blogpagina een poging te betekenis van Big Data te duiden. Allereerst beschrijft hij het verschijnsel:

“In a relatively short time the concept of data is changing dramatically. Not just in volumes, which become bigger and bigger, but also in the number and type of sources this data is coming from. In todays world, most machines, tools, cars, websites, buildings etc.  store and even transmit data. And, to add to the complexity, this data is not by definition formatted in a way most of us are used to. In summary, we face higher volumes of data, coming from a higher number of sources both in a structured and unstructured way.”

Een eindje verderop vertaalt hij de betekenis van Big Data naar hoe data een rol spelen in zijn eigen leven. Eigenlijk draait hij het om: als het om data gaat, zit Meijers zelf aan het stuur. Het gaat dan om de data die zijn GPS-horloge produceert als hij aan het hardlopen is. Meijers dicht zichzelf vier rollen toe; dezelfde als in de periode toen Big Data als concept nog moest worden bedacht:

“- In my role as data owner I still decide which data I want to use to support my running.

– In my role as data sponsor, I have freed up the budget to buy the right watch, that captured the data that I, as data owner, needed to manage my running performance.

– In my role as data steward I have done a comparison between the different options offered by different watches and finally choose the one that best fitted my budget and requirements.

– And, as data steward I am still maintaining the data and determining the standards for the, for me, relevant parts of the data that are captured.

Based on this very simple example, I might conclude that, from a data governance viewpoint, Big Data is not bringing that much news.”

Afgaand op Meijers voorbeeld is er inderdaad geen nieuws. Maar hij komt niet voor niets met een simpel voorbeeld. Data-management is vanuit een technisch standpunt wellicht prima te organiseren. Toenemende complexiteit vraagt misschien om meer beheer, andere tools en om meer opslagcapaciteit en rekenkracht.

Het echte nieuws bij Big Data zit ‘m in de mate waarin mensen straks beslissingen gaan nemen over geautomatiseerde data-communicatie van objecten. Mensen moeten in de toekomst niet alleen hun eigen data managen, maar naast die enkele smartphone of tablet ook een groot aantal andere dataproducerende apparaten en voorwerpen – het gedrag van die voorwerpen inclusief hun output. De koelkast is straks niet alleen een gesloten object met een deur waardoor koude lucht naar buiten kan, maar ook een machine met een eigen datastroom die in de toekomst wellicht een relatie heeft met onze bankrekening. En wie bepaalt hoe en waarover onze auto communiceert met de dealer? De onderdelen – remblokken, een accu – communiceren in de toekomst zelf met het onderhoudsbedrijf. Met of zonder tussenkomst van de autobezitter?

Lees meer: http://www.accenture-blogpodium.nl/latest-post/big-data-what-news-does-it-bring/