Onbetrouwbare overheid obstakel voor digitale innovatie

De cloud wordt het ideale platform voor het internet of things (IoT). De cloud is snel op te tuigen en in te richten, is op afstand toegankelijk, maar locatieonafhankelijk, kan enorm snel worden opgeschaald en kost relatief weinig geld. Het vormt ook de ideale basis voor een wireless sensor netwerk (WNS): een netwerk van sensoren, die door hun lage energieverbruik autonoom functioneren en in staat zijn permanent data door te geven aan het web. Denk aan sensoren in onze directie omgeving: systemen voor het bepalen van de luchtkwaliteit, sensoren die het klimaat in gebouwen optimaal reguleren.

Ook sensoren die we nu al intensief gebruiken – bijvoorbeeld bewakingscamera’s in en om gebouwen – zullen, voor zo ver ze dat niet al doen, steeds vaker hun data in de cloud opslaan. De schaalbaarheid (niet alleen voor opslag, maar ook voor analysecapaciteit) en de gemakkelijk te organiseren toegankelijkheid maken de cloud de ideale thuisbasis voor de sensordata die het IoT in toenemende mate gaat produceren.

 

Het idee achter een meer en meer connected world is dat onze mogelijkheden toenemen: we krijgen meer informatie over en meer vat op de systemen om ons heen. Daardoor kunnen we processen efficiënter inrichten, verspilling tegen gaan, bij complexe vraagstukken sneller tot conclusies komen en bepaalde verschijnselen eerder ontdekken, zo luidt de belofte. Kortom, (big) data gaan ons leven prettiger maken.

Maar het produceren van meer – of liever gezegd, meer nieuwe informatie, maakt ons ook kwetsbaarder. Denk aan een connected auto die gehackt kan worden, of inbrekers die aan de hand van domotica-gegevens precies weten wanneer ze moeten inbreken.

Wanneer onze zorg en aandacht rondom security vooral uitgaat naar de klassieke criminelen die met hacks onze systemen willen gijzelen, dan maken we een grote denkfout. Het vertrouwen in cloudtechnologie loopt de meest ernstige schade op, als niet criminelen, maar onze eigen medemensen – overheidsdienaren, civil servants die we zelf hebben aangewezen – misbruik van hun informatieprivileges gaan maken, ook al beloven ze dat ze de burger zullen beschermen tegen een overheid met expansiedrift.

 

De afgelopen zomer heeft cloudcomputing al de eerste ernstige deuken opgelopen en niet doordat commerciële spelers te snel gewaagde diensten en producten lanceerden. In de VS waren het de NSA-praktijken die het cloudconcept onder enorme druk zetten. Zo onthulde de Britse krant The Guardian dat de NSA via geheime gerechtelijke dwangbevelen de mogelijkheid gebruikte om clouddata af te tappen van miljoenen Verizon-klanten. Voor het eerste werd duidelijk in de VS wat de kracht was van de Patriot Act. Het ging niet langer om een ‘mogelijkheid’ dat jouw persoonlijke data door de overheid zouden kunnen worden opgevraagd, maar om de realiteit dat ze al waren gekopieerd en opgeslagen door die overheid. Weg privacy.

 

Bij het uitrollen van nieuwe IoT-modellen en -concepten (bijvoorbeeld protocollen voor machine-to-machine-communicatie zoals bij slimme energiemeters of on demand diensten voor gebouwenbewaking) houden ontwikkelaars nadrukkelijk rekening met security-aspecten van zowel M2M als cloud. Wanneer systemen onbetrouwbaar blijken te zijn, zullen consumenten ze massaal de rug toe keren, hetgeen dergelijke concepten financieel kwetsbaar maakt. Er is bij datagebaseerde diensten geen tweede kans zoals bij fysieke producten waarbij je met een goede recall actie de schade nog kunt proberen te beperken. In het een betrouwbaar Internet of Things wordt authenticiteit van dingen een belangrijk element. Is de sensor wel het apparaat dat het beweert te zijn? Hoe kan voorkomen worden dat Things ongeoorloofd elkaars identiteit overnemen? Daarnaast speelt data-integriteit een belangrijke rol: is de informatie die een sensor afstaat, nog steeds dezelfde informatie die uiteindelijk op een tussen- of eindbestemming wordt opgeslagen?

 

Wat is de waarde van dit soort inspanningen? De belangrijkste voorwaarde om met een prettig gevoel het cloud tijdperk te betreden, blijft toch een betrouwbare overheid. Wanneer die het keer op keer laat afweten, worden alle andere maatregelen op het gebied van security – ook die van de overheid zelf, bijvoorbeeld om ons op te voeden op het vlak van datasecurity – een lachertje. In plaats van meer veiligheid en betrouwbaarheid is het eindresultaat het omgekeerde: de stap naar cybermuiterij, cyberterrorisme en cyberactivisme wordt steeds kleiner, zoals Edward Snowden al overtuigend heeft laten zien. En last but not least wordt het gedrag van overheden een ernstig obstakel voor innovatie.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Social IT servicedesk

De helft van de Nederlandse werknemers die online diensten wil gebruiken voor zijn werk, maar dat niet mag, doet dat toch buiten de voorzieningen van de eigen werkgever om, zo blijkt uit een Europees onderzoek van Google, uitgevoerd door Deloitte. Werknemers profiteren niet alleen volop van BYOD en CYOD, de consumerization van IT is ook al weer een stap verder met Bring Your Own App en Bring Your Own Data. Toepassingen zoals Skydrive, Skype, Dropbox, Gmail en chatprogramma’s zijn commodities geworden voor een groot deel van de werknemers. Vanuit dit nieuwe perspectief is ‘bring/chose your own device’ plotseling een beetje lachwekkend.

Ook Giarte onderschrijft in het traditionele ‘eindejaarslijstje’ dat BYOD en CYOD de opmaat zijn voor verdergaande geleidelijke, doch ingrijpende veranderingen. De opmars van BYOA en BYOI (bring your own application en bring your own information) brengen volgens Giarte met zich mee dat er sterk moet worden ingezet op centraal toegangsmanagement, data governance, software asset management en de service-integratie over meerdere clouddiensten heen. Bezorgdheid om de rondzwervende usb stick – hard op weg om het cassettebandje van deze eeuw te worden – behoort echt definitief tot het vorige decennium.

In veel organisaties was men al druk in de weer met achterstallig IT-onderhoud (IT debt) en met consolidatie en migratie naar de cloud. Ook IT ontkomt niet aan versnelling. Dat vraagt om flexibilisering en modernisering van bestaande outsourcingcontracten en het versnellen van softwareontwikkeling met agile, scrum en DevOps. Ondertussen vormt het groeiende managementprobleem van devices, apps en data een nieuwe uitdaging voor IT, maar de oplossing is nabij. IT moet slim samenwerken met de eindgebruiker.

Geheel in lijn met de oprukkende IT-consumerization moet IT kiezen voor een stap die eerder al in de consumentenwereld is gezet: het invoeren van online selfservice. Voor de IT-afdeling betekent dit dat er meer moet worden gedaan dan alleen het bieden van support aan eindgebruikers. Er moet worden samengewerkt met eindgebruikers als het gaat om uitwisselen van kennis en kunde, taken moeten worden gedelegeerd aan de eindgebruiker en IT moet zijn eindgebruikers leren kennen.

Social customer service, social CRM of hoe je het ook wil noemen – waarbij een deel van de dienstverlening aan de klant tot stand komt via samenwerking en (sociale) informatie-uitwisseling tussen organisatie en klant en klanten onderling – bestaat nog maar relatief kort in consumentenland, maar de succesfactoren zijn inmiddels wel helder. Een daarvan is de kennisbase die zowel intern als extern wordt opgebouwd en gebruikt: de IT servicedesk moet aan kennismanagement gaan doen. Werk aan de ontsluiting van betrouwbare informatie richting eindgebruikers. De IT-organisatie moet dus capaciteit gaan vrijmaken voor kennisproductie: het verzamelen en valideren van nieuwe informatie en het ontsluiten en promoten daarvan.

Werk aan de winkel dus voor kennismanagers, informatiespecialisten en moderatoren, die aan community management gaan doen en de experts in de binnen- en buitenwereld van IT en IT-eindgebruikers in het gareel houden. En wanneer selfservice niet voldoet, schakel dan over op live support die ondersteund wordt door CRM met een eenduidig klantbeeld: iedereen binnen IT moet weten wie de gebruiker is. Het betekent ook dat er opnieuw moet worden nagedacht over de eerste- en tweedelijns support, over KPI’s als first time fix (of first call resolution) en NPS (voor een helpdesk gericht op IT-eindgebruikers een bullshit-KPI), over snelle identificatie van de ‘klant’ en over het meesturen van (historische) gebruikersdata bij iedere interactie of escalatie.

Enterprise- en consumenten-support groeien steeds meer naar elkaar toe. Voor de overwegend traditioneel ingerichte servicedesk –dienstverleners (voor wie user experience een nieuw concept is) wordt het steeds interessanter om eens een kijkje te nemen in de (facilitaire) contactcentersector. Daar zijn tientallen best practices beschikbaar – zo kan je meteen ervaring opdoen met kennisdeling. Een mooi voornemen voor 2014.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Digitale vaardigheid of digitale weerbaarheid?

De (digitale) overheid wil de digitale vaardigheden van burgers versterken. Maar een duurzame digitale overheid kan niet zonder een digitaal bewuste burger die ook begrijpt wat de overheid wil, kan en mag.

Meer mensen, meer devices, meer data, meer apps, op meerdere plekken. Het aantal ‘always connected’ kenniswerkers in de wereldwijde beroepsbevolking is volgens onderzoek van Cognizant toegenomen: van 23 procent 2011 tot 29 procent  in 2012. De komende jaren zullen bedrijven meer hoogopgeleide informatiespecialisten en data-analisten nodig hebben. De war for talent lijkt vooral gericht op werkgevers en arbeidsmarkt. Maar niet alleen bedrijven zijn gebaat bij een goed functionerende digitale economie. Ook de overheid zet in op een goed functionerende digitale samenleving. Uiterlijk 2017 moeten burgers alle zaken met de overheid veilig en gemakkelijk online kunnen regelen. De overheid heeft dus haast. Begrijpelijk, want digitaliseren vergroot de mogelijkheden van de overheid en verlaagt de kosten.

Voor de overheid is het – net als voor een bedrijf – van belang dat de ‘klanten’ de weg weten te vinden in alle diensten en producten en bovendien verstandig kunnen omgaan met hardware en software. Dat stelt eisen aan de digitale vaardigheden van mensen: in hun rol als consument, werknemer en burger. Hoewel we in Nederland uitstekend zijn toegerust met technologie, blijven onze digitale vaardigheden achter. Volgens Stichting Lezen en Schrijven zijn er in Nederland 3 tot 4 miljoen mensen boven de 16 jaar die niet voldoende vaardig zijn om mee te komen in de huidige (digitale) kenniseconomie. Van hen zijn er 1,5 miljoen laaggeletterd.

De overheid doet daarom zijn uiterste best de digitale vaardigheden verder te vergroten. Het accent van de inspanningen – denk aan programma’s als Digibewust, maar ook aan onderzoek –  is gericht op de groep die wel ‘wil’, maar nog niet ‘kan’. En waar het gaat om ‘kunnen’, staan vaardigheden als omgaan met hardware, software, risicobeheersing, databeveiliging en privacy centraal. In de tweede Nationale Cybersecurity Strategie wordt ingezet op cyberbewustzijn bij burgers, maar ook hier staat het toepassen van basis-veiligheidsvereisten bij het surfen op het web centraal.

Het is echter een denkfout om de burger vooral te beschouwen als klant van de overheid, waarbij het streven naar zelfredzame burgers vertaald wordt in vaardigheden op informatietechnologiegebied. Digitaal bewustzijn en digitale weerbaarheid zou verder moeten gaan dan ‘kunnen’. Mensen zijn pas digitaal weerbaar wanneer ze als kritische en mondige burger in staat zijn de digitale handel en wandel van bedrijven en overheden te begrijpen. Het gaat dan om achterliggende modellen van gebruikte methoden: wat betekent het bijvoorbeeld als ik mijn stem elektronisch uitbreng? Het gaat ook om het kunnen doorzien wat de consequenties zijn van ingrepen of vragen, afkomstig van de overheid: denk aan de verplaatsing van activiteiten van overheden. Bijvoorbeeld de decentralisatie van zorgtaken richting de gemeente) waarbij niet duidelijk wie aan de hand van welke data beslissingen gaat nemen. Investeren in digitale vaardigheden krijgt een bijsmaak als je niet ook de digitale naïviteit bestrijdt.

De overheid moet niet alleen via goed ICT-onderwijs investeren in het creëren van digitaal vaardige en weerbare burgers, maar ook in eigen huis werken aan het eigen digitale besef. Volgens BinnenlandsBestuur is een beperkt digitaal bewustzijn niet alleen een probleem dat zich bij burgers voordoet. Lagere overheden en gemeenteambtenaren hebben bijvoorbeeld nog een stap te zetten als het gaat om bewustzijn op het gebied van cybersecurity, zo blijkt uit de Rapportage Cyber Security van Intomart GFK. Onze data zijn niet bepaald in veilige handen: gemeenteambtenaren scoren op de meeste deelonderwerpen (zoals bewustzijn, omgang met wachtwoorden, et cetera) lager dan medewerkers bij Rijksoverheid, vitale sectoren en bedrijfsleven. Ook voor overheden geldt dat digitaal bewustzijn verder gaat dan vaardigheden.

Het is niet in het belang van de overheid zelf om – op het vlak van digitale weerbaarheid – uiterst kritische burgers op te kweken. Maar het zou met name liberalen (die naar een zo klein mogelijke overheid streven) wel sieren als ze investeren in de onbalans als het gaat om digitale weerbaarheid en datapower. De kans is anders groot dat burgers bij de overheid dezelfde weg afleggen als destijds de klanten bij de banken: lever diensten en producten waarvan niemand snapt hoe ze werken en tegen de tijd dat er iets ernstig mis gaat, sturen we wel een excuusbrief. Dat is geen goed recept voor een goed werkende digitale samenleving.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Need for speed in klantcontact

De belangrijkste eigenschappen van customer service: aanpassingsvermogen en snelheid. Het contactcenter van de toekomst is agile.

Het organiseren van klantcontact wordt steeds complexer. Een jaar of tien geleden kwam het concept multichannel in zwang: de klant wilde de onderneming op alle mogelijke manieren en tijdstippen kunnen bereiken. Chat, e-mail, webformulieren en selfservice: alles moest mogelijk zijn. Voordeel van meer online dienstverlening was dat het ‘service window’ gemakkelijk kon worden uitgebreid naar 24/7. Bedrijven waren echter nog maar amper ingesteld op multichannel (denk aan de klant die telefonisch navraag doet over een eerder verstuurde e-mail) en social media deed zijn intrede. Om te voorkomen dat er vooral over bedrijven werd gepraat, moesten ondernemingen zich in de online dialoog mengen. Bedrijven moeten nu gezellig meedoen op Facebook en gebruikersfora en tijdig reageren op Tweets. En tot slot is het helemaal hip om op je website tegen klanten te kunnen zeggen ‘regel het allemaal zelf online’. De ‘mijn-‘omgeving is geboren.

mijn ING

Klanten zoeken bij vragen en problemen tegenwoordig eerst online naar een oplossing. Ze verwachten daarbij overigens inmiddels dat ze daar ook echt een antwoord op hun vraag vinden. Wanneer de klant in de telefoon klimt, heeft hij al verschillende andere kanalen geprobeerd. De vraag aan de klantenservice medewerker zal over het algemeen dus ingewikkelder zijn. En de klant zelf zal mogelijk al licht geagiteerd zijn. Waarom zitten al die selfservice oplossingen zo slecht in elkaar dat hij nu moet bellen?

Van voice naar texting?

Hoewel je zou verwachten dat de moderne consument alles zelf online wil regelen (en dat ook steeds vaker doet) hebben contactcenters nog niet echt een daling in het aantal telefoontjes gezien. Dat belverkeer gaat vermoedelijk 20130520_154301pas teruglopen wanneer de jongste generatie klanten de overhand heeft. Die jongste generatie wil alles online kunnen oplossen en regelen; als er een vraag rijst, moet een facebook- of whatsapp-berichtje voldoende zijn om de klantenservice in beweging te krijgen.
Tien jaar geleden was het een handicap wanneer je als organisatie telefonisch onbereikbaar was, nu staat een organisatie die gebeld wordt, eigenlijk al op 1-0 achterstand omdat de online support niet toereikend is. Het maakt het werk van de customer service medewerker de komende jaren steeds lastiger.

Nieuwe kanalen komen sneller op

Nieuwe kanalen en nieuwe voorkeuren van consumenten komen sneller dan voorheen op. Dat betekent dat bedrijven opkomende nieuwe interactievormen sneller moeten kunnen adopteren: denk aan click to call, call me now, chat of IM. Een goed voorbeeld is de nieuwe dienst van Amazon, gelanceerd bij de laatste Kindle. Op dat apparaat zit een one-click customer service button met de naam MayDay, die voor direct live video contact met een service-agent zorgt. Amazon zet in op gratis 24/7 dienstverlening met een responstijd van maximaal 15 seconden.

Het tempo zit er bij de meeste bedrijven echter nog niet in. Tempoverschillen bieden kansen aan ondernemingen die wel snel aanhaken op nieuwe servicekanalen, zoals YouTube of Vimeo. Slimme bedrijven bouwen op die plekken een voorsprong op met succesvolle virals en handige servicevideo’s. Het optuigen van zo’n nieuw kanaal lijkt kinderspel (even een account aanmaken), maar daarachter gaat een flinke contentgedreven organisatie schuil en het duurt even voordat je zo’n machine hebt ingericht.
Bedrijven doen er verstandig aan zich voor te bereiden op de opkomst van nieuwe technologie zoals spraakbestuurde websites en de inzet van spraaktechnologie in contactcenters met real time speech analytics, zodat in beide gevallen bijvoorbeeld “cancel my order” kan worden opgevolgd.

Interactie in de keten

Het ecosysteem waarmee het contactcenter te maken heeft, zal de komende jaren uitgebreid worden. Contactcenters zullen moeten leren samenwerken met meerdere partners in ketens (zoals Google Now of Amazon nu doen) en het tempo van die samenwerking heet real time. Het contactcenter van de toekomst werkt niet alleen samen met klanten, maar ook met producten en voorwerpen. Je connected car meldt straks online bij de garage dat de remblokken vervangen moeten worden. Het contactcenter belt vervolgens jou voor het maken van een afspraak.

Wendbaarheid

Het sneller kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen vraagt om snel wendbare klantcontactorganisaties. In klantcontact is het concept ‘snelheid’ echter drastisch aan vernieuwing toe. Snelheid ging tot nu toe vooral over 20131020_115557service levels en responstijden. Snelheid voor de nieuwe consument is echter het aantal clicks waarmee je bij de juiste informatie komt, een bestelling kunt plaatsen of een vraag kunt stellen. Snelheid is ook het tempo waarmee geleverd wordt: real time zoals bij apps voor online bankieren en binnen een half uur als het gaat om fysieke distributie. Waarom is het wel mogelijk dat er binnen een half uur een pizza bij mij wordt afgeleverd, maar niet mijn favoriete boek, smartphone-accessoire of cadeautje?

Klant en medewerker veranderen

Niet alleen consumenten, maar ook de contactcentermedewerkers verwachten snelheid in de dienstverlening. Hun managers kunnen er op wachten dat agents telefonie en online interactie willen combineren en dat zij veel meer autonomie willen. Hoezo social media teams? En hoezo alleen werken vanaf kantoor? En waarom zitten sales en marketing op een andere verdieping? Het opheffen van allerlei – voor contactcenters klassieke –  beperkingen kan het klantcontactwerk – en daarmee de dienstverlening – aanzienlijk verbeteren. Het is niet langer interessant hoe lang een gesprek duurt, het gaat er om te weten wat je kunt doen voor de klant om zo veel mogelijk waarde uit de relatie te halen.

Silo’s slopen

Dat betekent dat er veel meer kennis en informatie beschikbaar moet worden gesteld. Contactcentermanagers en CCO’s moeten een oplossing vinden voor het feit dat in het klassieke contactcenter kennisdeling tussen agents niet tot nauwelijks plaatsvindt, terwijl informatie vaker dan ooit verandert. Niet alleen ‘snelheid’ moet geherdefinieerd worden in de contactcenterwereld. Ook moeten oude obstakels zoals backoffices, verkokering en IT-legacy nog uit de weg worden geruimd. Maar vooral moet worden ingezet op (digitale) samenwerking. Het contactcenter is gewend daarbij enigszins verongelijkt te wijzen naar de silo’s in de organisatie. De eerste silo die gesloopt kan worden is het contactcenter zelf.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

De impact van het internet of things wordt zichtbaar

Hoe groot is de impact van het internet of things? Afgaand op de soms hoogdravende berichten uit de media lijkt het er op dat bedrijven en instellingen nog even achterover kunnen leunen. Maar schijn bedriegt: alleen toekijken levert het risico op van een achterstand.

De impact is al volop merkbaar en de uitdagingen blijven niet beperkt tot de whizzkids van IT, maar beïnvloeden de gehele organisatie. Het internet of things, of liever gezegd het internet of everything, gaat over sensors, netwerken, de verwerking en opslag van data, applicaties en beveiliging. Het is geen hype meer, zo blijkt uit de voorbeelden van bedrijven die zich voorbereiden op een nieuwe toekomst. Die voorbereiding vergt niet alleen een brede blik – wat staat er voor ons op het spel? – maar ook een transformatie van de complete organisatie. Het internet of things is meer dan het ‘aan elkaar knopen’ van enerzijds objecten en anderzijds IT. Tijdens de tweede Imtech ICT-rondetafeldiscussie onder leiding van Marco Gianotten met als thema het internet of things werd duidelijk: steeds meer bedrijven praten niet alleen over het internet of things, maar implementeren op dit moment concrete toepassingen.

Download verslag Imtech ICT rondetafeldiscussieLees het verslag van de Imtech rondetafeldiscussie met daarin onder meer een nieuw luchtmeetnetwerk in Eindhoven; een nieuw, groen en slim kantoorgebouw van Deloitte in Amsterdam; de kloof tussen IT-organisatie en operationele organisatie; en het kantelen en/of verdwijnen van bestaande business modellen als gevolg van het internet of everything. Download pdf


Meer mogelijk met big data – de keerzijde

Big data wordt big business. Met big data, analytics en het internet of things wint ook het privacydebat weer aan belang. Het uitgangspunt ‘ik heb niets te verbergen’ is daarbij geen houdbaar argument meer.

“All the privacy solutions you hear about are on the wrong track.” In MIT Technology Review van deze maand zet Evgeny Morozov, auteur van The Net Delusion, perfect uiteen waar het mis gaat in het huidige privacy-debat. Hij begint bij 1967, als Paul Baran, een technicus, de blik vooruit werpt en mijmert over een netwerk van computers dat allerlei alledaagse problemen van mensen zou kunnen oplossen. Je zou met zo’n netwerk bijvoorbeeld precies weten wat er wanneer op televisie is en zelfs berichten krijgen wanneer jouw favoriete televisieserie begint. Baran had een vooruitziende blik.

Internet draagt niet bij aan democratie

De afgelopen twintig jaar is er hard gewerkt aan het internet. Soms komen de ideële doelstellingen daarvan nog voorbij, maar Morozov rekent af met degenen die de (digitale) free flow of information associëren met ‘meer democratie’. Een aanhoudende hallucinatie noemt hij dat. Hij wijst daarbij op de honger naar informatie – en dus data, de grondstof – van zowel bedrijven als overheden, die al langer bestaat dan het internet. Bedrijven willen meer weten omdat ze dan beter kunnen adverteren of verkopen; overheden willen graag ons gedrag in goede banen leiden, zodat we niet te veel kosten en voldoende bijdragen aan het in stand houden van de overheid. Morozov wijst op de software die door de Italiaanse overheid wordt gebruikt om verbanden te vinden tussen de opgegeven inkomsten (via de inkomstenbelasting) en de uitgaven van individuen. Wanneer de Italiaanse overheid de mogelijkheden om data over het uitgavenpatroon van burgers te verzamelen ziet inkrimpen, ligt het voor de hand dat Google en Facebook het volgende loket zijn waar deze informatie verkrijgbaar is.

Data = ruilmiddel

Burgers op hun beurt springen nog steeds gewillig door het hoepeltje in ruil voor het afstaan van data. Na het gebruik van honderden websites, tientallen overheidsdiensten, honderden apps en allerlei online en offline acties weet je echter al lang niet meer waar al je datarechten zijn gebleven – of wanneer en aan wie je ze hebt verspeeld. Meestal vinden we dat geen bezwaar, want iedere keer als we gemakkelijk doen over het afstaan van data krijgen we in ruil daarvoor gratis software, gratis content of korting op onze uitgaven.

De data die we afstaan aan derden vormen de basis voor big data analytics. Op basis van algoritmen kunnen bedrijven en overheden vervolgens beslissingen nemen, waarbij het steeds moeilijker wordt om uit te leggen waarom die beslissingen zijn genomen of op basis van welke argumenten. Het betekent dat verantwoordelijkheid steeds vaker aan systemen of constellaties zal worden toegeschreven: ‘het algoritme heeft besloten’.

Hiermee wordt de afstand tussen burger en overheid groter. Het ondermijnt het geloof in een democratie: namelijk dat bestuurders zich relateren tot de acties die zij nemen. Omgekeerd kunnen analytics er voor zorgen dat iemand die niet in patronen past, zonder uitleg in een uitzonderingssituatie kan worden geplaatst. Iemand die afwijkt, trekt de aandacht en kan vragen voorgelegd krijgen.

Laat me met rust

Morozov verwijst in zijn artikel ook naar een ander grondbeginsel van privacy: namelijk het recht om met rust gelaten te worden en zelf beslissingen te nemen, zonder dat iemand zich daar doorlopend mee bemoeit. De zelfredzaamheid, die uiteraard gepaard gaat met een zekere verantwoordelijkheid, zou goed moeten passen bij liberale grondbeginselen. In liberale kringen wordt weliswaar gesproken over een balans tussen fundamentele liberale waarden privacy en veiligheid maar er wordt onvoldoende bij stilgestaan dat het opgeven van delen van privacy een onomkeerbaar proces is, juist doordat informatie bij de overheid belandt. Vrijheid wordt steeds meer ingeperkt door een ‘grens van onzichtbaar prikkeldraad’, aldus Morozov, die bovendien steeds moeilijker doordringbaar wordt: onze mogelijkheden tot onafhankelijk gedrag worden steeds kleiner. Morozov geeft daarbij een praktisch voorbeeld: stel, je wilt een T-shirt kopen, maar je ziet dat het in Bangladesh gemaakt is. Koop je het wel, dan ben je wellicht fout bezig omdat je geen rekening houdt met de slechte arbeidsomstandigheden aldaar. Maar koop je het T-shirt niet, dan betekent dat misschien wel dat je een kind de prostitutie in dwingt. Steeds vaker gaan mensen voor het nemen van zo’n beslissing ‘research’ doen op het web. Met andere woorden, ze maken niet zelfstandig een afweging, maar laten deze over aan dat wat een zoekmachine aan informatie teruggeeft. Die machine is weliswaar afhankelijk van jouw input, maar zeker niet objectief en onthoudt bovendien wat je gevraagd hebt.

Ik heb niets te verbergen

Volgens Morozov gaat het fout wanneer de discussie zich beperkt tot het uitgangspunt dat mensen zelf moeten kunnen beslissen met wie ze wel of niet data delen. De gedachte ‘ik heb niets te verbergen’ – voor velen de meest praktische opvatting over privacy – is problematisch. Het risico zit hem in autonoom gedrag dat ‘afwijkt’ en wijzelf zijn niet degenen die daarvoor de criteria opstellen. Hoe meer informatie we over ons zelf blootgeven, hoe meer dat onzichtbare prikkeldraad zich sluit. Dat heeft tot gevolg dat mensen die in beginsel gelijk zijn, door een overheid op verschillende wijze kunnen worden bejegend. Aan individualiteit kunnen dan negatieve consequenties worden verbonden.

Morozov pleit voor een andere discussie, waarbij ook wordt gekeken naar de keerzijde van het alsmaar willen inperken van risico’s en het zoeken naar zekerheden door overheden. We moeten opnieuw leren accepteren dat in een vrije samenleving ook risico’s schuilen. Het alternatief is dat een overheid die de kans op terreuraanslagen wil minimaliseren, overgaat tot monitoren en beïnvloeden van burgers. In dat opzicht is de overheid al een heel eind de verkeerde weg ingeslagen met het willen weten wat iedereen doet, denkt en zegt. Met democratie heeft het allemaal weinig te maken, met veiligheid nog minder.

Lees ook de berichtgeving op GeenStijl inclusief reacties.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


Meer mogelijk met big data?

Met big data, analytics en het internet of things lijkt het alsof we er in kennis en inzicht op vooruitgaan. Nieuwe databronnen en -stromen kunnen er ook voor zorgen dat we overzicht en regie verliezen.

Bestaat er nu wel of geen Elektronisch Patiënten Dossier? In Nederland lijkt de slag waarbij de patiënt de laatste zeggenschap heeft over zijn eigen medische dossier, geheel te zijn overgeslagen. Er is een Landelijk Schakelpunt (LSP) ingesteld en wanneer medische professionals medische patiëntgegevens willen uitwisselen, moeten ze daarvoor om toestemming vragen. Maar of die gegevens ergens centraal zijn opgeslagen of dat ze gewoon bij de zorgverlener in een datacenter staan, weet eigenlijk niemand. En of iedereen zich aan de zelfbedachte afspraken rondom het LSP houdt is ook de vraag. Hoe beheren derden jouw gegevens, wat is er afgesproken over opslag en databeveiliging en hoe voorkom je een mogelijke function creep?

De connected car als voorbeeld

Met de opkomst van big data en het internet of things worden deze vraagstukken steeds wezenlijker. Laten we als voorbeeld de connected car nemen. Wanneer je straks een nieuwe auto koopt, kan je wellicht alleen aanspraak maken op nxpconnectsthecar-300x222volledige garantie wanneer je de data die je auto genereert ter beschikking stelt aan derden – het automerk of de dealer. Die data werden normaal gesproken al uitgelezen tijdens onderhoudsbeurten, maar nu gaat dat 24/7 en real time. Die voorwaarde lijkt een nieuwe beperking van je privacy, maar op dat moment sta je er niet bij stil dat je gangen al gevolgd worden door camera’s boven snelweg en in de stad; en dat bij trajectcontroles naast je snelheid ook je identiteit, positie en tijd worden vastgelegd. Zonder dat je het weet, sta je tijdens je rit overigens al locatiegegevens af via je smartphone – rechtstreeks en via apps die daarvoor je toestemming hebben gekregen.

Je nieuwe auto gaat in de toekomst ook data uitwisselen met andere auto’s en met de openbare infrastructuur, uiteraard om je te ondersteunen bij het rijden. Een deel van de sensoren in de openbare infrastructuur is in handen van de overheid, een ander deel in handen van bedrijven. Met ingang van 2014 komt daar het Europese systeem voor eCall bij, dat in iedere nieuwe auto moet zijn ingebouwd. Dat systeem communiceert alleen in noodgevallen met een nooddienst, maar dat is lastig te controleren. Met de geheel zelfsturende auto vallen verkeersovertredingen geleidelijk weg (we worden immers gereden), maar verkeersongevallen zullen vooral een kwestie van data-analyse worden: welk systeem liet het afweten? Hoe groot is de kans dat de discussie dan zal gaan over datastromen die je niet kunt beoordelen en waar je geen regie over hebt? En – recent aangestipt door Evgeny Morozov (auteur van The Net Delusion): als een zelfsturende auto een stel fietsers moet ontwijken, is hij dan slim genoeg om te voorkomen dat hij jou als inzittende niet de dood injaagt omdat hij kiest voor een bocht richting een ravijn? De auto is dan beslisser in een ethisch dilemma.

Datastromen

Wanneer meer voorwerpen via het internet gaan communiceren, ontstaan er twee datastromen: één richting verschillende datacollecties waarmee bedrijven en overheden analyses kunnen uitvoeren om hun acties te optimaliseren, en een tweede stroom richting andere apparaten (al dan niet met software als tussenstation) om ze informatie te geven of aan te sturen. Met meer data verdeeld over meerdere partijen zal het steeds lastiger worden te achterhalen op basis van welke gegevens bepaalde beslissingen worden genomen. Data worden op een hoop gegooid, patronen worden gedestilleerd door mensen of door software. Waarom word je geweigerd voor een creditcard aanvraag of een nieuwe ziektekostenverzekering?

Data-power

Burgers en consumenten zijn het overzicht al lang kwijt: van veel data is niet bekend wat er wordt geregistreerd, waar ze worden opgeslagen en hoe ze worden gebruikt in analyses. Ook doel en methode van analyses zijn vaak onbekend. Bedrijven en overheden hebben elk hun eigen doel in het streven naar meer data-power, maar het overkoepelende doel is voor beide partijen hetzelfde: meer macht. Bij bedrijven zou je nog kunnen spreken over een vrije keuze en een ruilverhouding: in ruil voor het gebruik van diensten van Google mag de zoekmachine informatie destilleren uit je data. Bij de overheid is dat anders: deze kan toegang tot data wettelijk vastleggen en is er geen alternatief.

Achterstand

Burgers staan in relatie tot de overheid op flinke achterstand als het gaat om de macht over data. Dat is niet erg, zo lang die achterstand of onbalans in kaart is gebracht en er systemen (waaronder wetten en regels) zijn bedacht waardoor die achterstand omschreven en geneutraliseerd kan worden. De onbalans wordt echter versterkt door twee tegengestelde krachten: de huidige regering perkt privacy verder in en de rol van data wordt steeds belangrijker. Op basis van het aftapgedrag van de Nederlandse overheid en de opstelling rondom het NSA-afluisterschandaal blijven er weinig redenen over om onze overheid te vertrouwen.

Een bedrijf of instelling is vele malen beter in staat om informatie over jou als individu te verzamelen dan andersom. Laat staan dat je er achter komt welke informatie over jou bekend is bij een bedrijf of instelling. Kate Crawford (verbonden aan Microsoft en MIT) pleit daarom voor een ‘big data due process’, waarbij iemand die met een beslissing wordt geconfronteerd – uiteenlopend van een uitsluiting voor een aangevraagde ziektekostenverzekering, een afwijzing voor een baan of een arrestatie – het recht heeft om te weten hoe big data analytics zijn toegepast. Op dit moment bestaat zo’n ‘data room’ voor burgers niet. De overheid kan nog een puntje zuigen aan het privacy dashboard van Facebook.

Business opportunities

VINT besteedt in ‘Things – internet of business opportunities’ terecht aandacht aan de kansen die het internet of things voor het bedrijfsleven kan opleveren. Natuurlijk kleven er ook enkele risico’s aan het internet of things, aldus VINT: zo zouden connected things gehacked kunnen worden en in smart cities zou de controle van overheden op burgers te strikt kunnen worden. Bij het benoemen van de risico’s stelt VINT dan ook bijna terloops: ‘Safety first comes always afterwards’. Wat mij betreft is dat de belangrijkste boodschap van het VINT-rapport.

 

In deel twee van dit blog ga ik nader in op het privacyvraagstuk rondom big data.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Vet verdienen met big data?

In onze digitale economie zijn – naast een goed concept – vijf onderdelen nodig om tot business te komen: gebruiker, device, connectiviteit, software en data. Waar ligt bij toekomstige digitale verdienmodellen het zwaartepunt?

In digitale business modellen is het de kunst om de klant (vaak aangeduid met ‘de gebruiker’) zo ver te krijgen dat zijn apparaat online beschikbaar wordt gemaakt, zodat er vervolgens apps of software op geplaatst kunnen worden. Die apps en software gaan tot slot data produceren, waarmee de digitale ondernemer waarde genereert. Zie hier een digitale voedselketen.

cropped-DSC_8936.jpgIn plaats van gebruiker, device, connectiviteit, software en data is ook SMAC: Social, Mobile, Analytics en Cloud een veel geziene indeling, maar in die benadering wordt voorbijgegaan aan de economische waarde van communicatie en informatie (in ruwe vorm: data). Businessmodellen beginnen bij de gebruiker, wiens portemonnee natuurlijk het meest interessant is.

De tijd dat we alleen voor software betaalden, is grotendeels voorbij. De tijd dat elektronicabedrijven rijk werden van alleen hardware, lijkt ook voorbij. En wellicht is connectiviteit straks net zo gratis als alle producten en diensten van Google. Kortom, mensen + data, dat is de basis voor veel toekomstige verdienmodellen.

Je kunt natuurlijk ook geld ‘verdienen’ door het niet uit te geven. Angela McIntyre, analist bij Gartner, voorspelt een miljardenbesparing bij de inzet van smart glasses zoals Google Glass, wanneer zo’n device wordt gebruikt door monteurs en veldwerkers in de dienstverlenende sector. Via de bril zou een expert kunnen meekijken met de monteur op locatie om een specifiek probleem op te lossen. Daarmee wordt de bril een interactief, handsfree instructieboek. Ze denkt dat de jaarlijkse besparing in 2017 al kan oplopen tot 1 miljard dollar. Volgens Juniper Research stijgt rond diezelfde tijd (2018) de verkoop van slimme brillen wereldwijd naar 10 miljoen exemplaren. Kortom, iedere bril levert een besparing op van 100 dollar per jaar. Nu maar hopen dat de prijs (nu nog 1.500 dollar voor een Google Glass) snel zakt, want zo’n stukje hardware zal in drie jaar tijd echt in alle opzichten zijn afgeschreven.

In de IT- en technologiesector is wel vaker geroepen dat bedrijven miljarden zouden kunnen besparen. Meestal moeten ze dan eerst veel geld uitgeven het valt niet te ontkennen, de Google bril is een stuk voordeliger dan het eerste het beste doorsnee ERP- of CRM-pakket.
Interessanter is het natuurlijk om omzet en winst te genereren met digitale business modellen. En wat daarbij dan de belangrijkste driver(s) zijn: device, software, dataverkeer of data? Ofwel: wat wordt het business model waarbij je vat krijgt op de portemonnee van de klant?

Het is niet aannemelijk dat het business model van Google alleen op verkoop van de bril zelf gebaseerd is. Op die markt van wearable computing zijn voldoende kapers op de kust. Googles missie is om op alle informatie terGooglewereld te zitten, niet om marktleider in hardware te worden. Andere hardware waar Google aan meewerkt, zoals Chromebooks of Android smartphones, dragen bij aan de marketingdatafabriek die Google is. Ook de Google bril zal moeten leiden tot business modellen waarbij data (en gedragsbeïnvloeding) leidend zijn.

‘Things’ in combinatie met SMAC wordt door Sander Duivestein een nieuwe potentieel disruptieve innovatiegolf genoemd en ik denk dat hij daar gelijk in heeft. Het ‘things’-aspect was het missende puzzelstukje om volkomen alledaagse dingen (sic) te integreren in ons digitale leven. Maar wat ik mis in SMAC+T en wat opnieuw het enige van waarde is in dat samenspel van gebruiker, device, connectiviteit en software, is: data. Alle vijf de onderdelen afzonderlijk hebben geen enkele betekenis in de digitale omgeving: het is de combinatie waarbij data commercieel gezien het eindresultaat is, ofwel de delfstof. Als Google op dezelfde databerg zou kunnen zitten zonder bij de creatie daarvan afhankelijk te zijn van gebruikers, had Google wellicht een andere naam gehad: bijvoorbeeld Encyclopedia Brittannica.

 

In een doorsnee rijtje tech-startups valt op dat het bij de meeste initiatieven zelden gaat om handel in de vorm van e-commerce of om platte games. Meestal staat het uitwisselen van de juiste (of werken met) informatie centraal. Of er geld kan worden verdiend met de onderliggende data is de vraag, maar bij sommige startups is het antwoord volstrekt duidelijk: ja.

  1. VetCloud is een SaaS-gebaseerde oplossing voor CRM die dierenklinieken in staat stelt hun data voor zich te laten werken: geld besparen en omzet verhogen. Verkeert in de betafase, heeft een paar ton nodig. Datadriven.
  2. Het Nederlandse Peerby is een platform voor het lokaal (uit)lenen van materialen. Peerby meldt dat er 3.000 aanvragen voor het lenen van producten per dag binnenkomen en dat 80 procent van de verzoeken binnen een half uur is beantwoord. Aanmelden gaat via Facebook, data vormen de driver.
  3. PayMins is een mobiel betaalplatform waarbij de betalingen direct terechtkomen op factuur van de mobiele operator. Hierbij is het onnodig om alle authenticatie slagen te doorlopen. Informatie over de gebruiker staat centraal in het concept.
  4. QuanTemplate levert web-based tools voor de verzekeringsmarkt. Is een applicatie.
  5. Modabound is een startup uit New York die inspeelt op het feit dat de gemiddelde vrouw voor meer dan 1000 dollar aan ongedragen kleding in de kast heeft hangen. Bij deze online marktplaats voor dameskleding staat het datamodel voorop.
  6. Het platform van Iptvbeat biedt de mogelijkheid real time kijkcijfers te genereren, inclusief het kijkgedrag van mobiele kijkers. Data spelen de hoofdrol.
  7. Osper is een ‘bank’ waar kinderen – op een veilige en speelse manier – met geld kunnen leren omgaan. Twijfelachtig.
  8. Moni is een platform voor het veilig kunnen uitvoeren van internationale geldoverboekingen via de mobiel – een digitale variant dus van Western Union. Online bankieren is in feite meer dataverkeer dan geldverkeer.
  9. PlayCanvas is een cloudgebaseerd collaboration platform bedoeld voor het ontwikkelen van video games. Games kunnen (na ontwikkeling) vanuit PlayCanvas ook worden geëxploiteerd. Het delen van data staat centraal.
  10. OP3Nvoice maakt spraak- en videobestanden doorzoekbaar op keywords of tags. OP3Nvoice ontwikkelt zelf geen apps, maar probeert de eigen software te integreren in bestaande platforms. Ook deze startup moet het hebben van het dataconcept.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


De data spreken voor zichzelf

Discussies over big data beginnen steeds meer te lijken op de discussie over de opwarming van de aarde. Dat de aarde geleidelijk opwarmt, mag als een feit worden beschouwd, bij het nadenken over mogelijke gevolgen zijn we afhankelijk van de betrouwbaarheid van scenario’s – het is immers een vraagstuk over de toekomst. Ook aan de kant van big data wordt de groei van het datavolume niet ontkend, maar wordt het lastiger als je de aandacht op de gevolgen wil vestigen.

DatainOneMinuteDe feiten rondom big data zijn helder. Het datavolume groeit snel en op veel gebieden (denk aan de zorg) explosief. De toekomst biedt weliswaar geen feitelijke zekerheden, maar dat de groei sterk zal doorzetten valt niet te betwijfelen. Alleen al het mobiele dataverkeer neemt tot 2019 met 45 procent toe, aldus het laatste Mobility Report van Ericsson. Wereldwijd zijn er nu twee miljard mobiele breedbandabonnementen, in 2019 zullen dat er 8 miljard zijn. Rond die tijd zal ook het aantal tablets, mobile pc’s en mobile routers meer dan verdubbeld zijn. De exacte impact is niet duidelijk, maar dat vrijwel alle grote brands bezig zijn met het internet der dingen maakt in elk geval duidelijk dat het IoT de komende vijf jaar een enorme ontwikkeling zal doormaken.

Niet alle bedrijven zullen in 2019 (dat is over vijf jaar, de iPad is op dit moment nog maar drie jaar oud!) gelijktijdig in staat zijn met deze databubble om te gaan. Big data staat vooral bij IT-dienstverleners hoog op de agenda en daarnaast zijn er steeds meer CIO’s die inzien dat het tij niet te keren is. Steeds vaker gaat de CIO met de business in gesprek om te bezien wat de kansen, maar ook de uitdagingen zijn bij het aan de slag gaan met big data.

 

hollandse brug tekening - webIn veel gevallen moet de business echter nog tot het inzicht komen dat big data geen hype is. De early adopters van het big data fenomeen hebben nu dus al een voorsprong. Voor de late majority wordt de achterstand straks op twee manieren een probleem: er is minder tijd om een inhaalslag te maken, maar de transformatie naar de cloud zal sneller moeten. Tegen de tijd dat de late majority tot het inzicht komt dat er een begin moet worden gemaakt, wordt de jacht op data-analisten geopend en zullen prijs en beschikbaarheid verder uiteen gaan lopen. Kortom, veel organisaties zullen niet tijdig toegerust zijn – ook op boardroom niveau – om op het vlak van technologie, personeel en processen aan de slag te kunnen met big data. Niet nadenken over big data is dus ernstiger dan alleen uitstel van executie.

Waar te beginnen met big data? – live webcast

Op dinsdag 19 november organiseert Computerworld een live webcast met T-Systems en IDC, met als invalshoek: waar te beginnen met big data?

Tijdens de webcast wordt ingegaan op vraagstukken rondom security; besluitvorming en algoritmes; waarde en ROI van big data en de rol van technologieoplossingen waaronder cloudcomputing.

  • Datum: 19 november 2013
  • Aanvangstijd: 4.00 p.m. CET
  • Deelname is kosteloos
  • Aanmelden kan hier.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


De snelste computers hebben wielen

DSC_4112Nu ministers niet alleen in elektrische, maar ook in (deels) zelfsturende auto’s stappen, is er geen weg meer terug. Het goede voorbeeld is gegeven. Op steeds meer plekken doemen demo’s op van ‘driverless cars’ van Google, Volvo, Toyota of de nieuwe Mercedes S-klasse.

Het ontwikkelen van een nieuwe geheel nieuw automodel kost ongeveer een miljard dollar, maar het ontwikkelen of upgraden van software is aanzienlijk goedkoper. Daarmee ontstaat voor de auto-industrie nieuwe verdienmodellen. Bij de auto van de toekomst – zowel bij dure als bij goedkope merken en types – gaat het om het verkopen van aanvullende diensten, waarvoor de auto’s volgestopt worden met software en sensoren. De zelfrijdende auto is maar één facet. Hoewel duidelijk is wie straks verantwoordelijk is voor de software en de sensors in de auto – dat is de fabrikant – is één vraagstuk nog steeds niet beantwoord: welke data produceert de auto en wie bepaalt wat er met die data gebeurt?

Datagestuurd rijden

Het aantal sensors in de auto neemt toe. Naast GPS en ABS-systemen horen ook gyroscopen, radarsystemen en stereocamera’s tot de standaarduitrusting. Auto’s kunnen straks communiceren met zowel de 121029.1_S-Klasse_Radarsystemeopenbare infrastructuur als met andere auto’s. Het betekent dat er drie enorme datastromen op gang gaan komen: de eerste voor het besturen (de zelfsturende auto), de tweede voor het onderhoud (‘management’) en de derde voor aanvullende (commerciële) diensten. Voor het zelf rijden is een flinke hoeveelheid ‘sentrollers´ nodig – sensoren die kunnen waarnemen en signalen kunnen afgeven. Bij het zelfsturende auto is het niet zo zeer de motoriek van de automobilist, maar de menselijke waarneming die geëvenaard moet worden.

Auto wordt gemotoriseerde tablet

Alle data uit de auto zeggen iets over rijgedrag, voorkeuren en bestemmingen. Data over je volgende bestemming kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden om je elektrische auto slim – namelijk wel of niet volledig – op te laden. Of om een gunstige aanbieding te doen: de zelfsturende auto kan een voorstel doen om de eerstvolgende afslag richting de MacDrive te nemen. De auto kan je selectief helpen herinneren aan het tanken bij een bepaald brandstofmerk, ook als je nog gemakkelijk de voordeliger pomp een paar kilometer verderop kunt halen. Dat de auto als softwarepakket-op-wielen een zekere waarde vertegenwoordigt, blijkt alleen al uit het feit dat de auto zelf kwetsbaar is. Wanneer je over de gegevens van de eigenaar beschikt kan je gemakkelijk andermans auto ‘lenen’. Met alle datastromen wordt de auto vergelijkbaar met onze laptop, tablet en smartphone: het wordt een platform met verschillende gebruiksdoelen waarbij derden graag ‘meerijden’.

Meeliften op de datastroom

Een van die ‘derden’ is RDC, de instantie die de automotive sector voorziet van betrouwbare informatie, waaronder de Nationale Autopas. Er zijn in Nederland ruim 12 miljoen gekentekende voertuigen (en circa 16 miljoen fietsen). RDC heeft de afgelopen jaren de hoeveelheid data waarmee de organisatie werkt, zien exploderen, zo blijkt uit een publicatie van Giarte: zeven jaar geleden stond er 30 TB aan data geparkeerd, nu is dat al meer dan 120 TB. Die groei is alleen toe te schrijven aan het minder weg gooien van bestaande gegevens, de groei zal dus nog sterker toenemen wanneer auto’s nog meer data gaan produceren. Zaken als het internet of things en de connected car zijn voor RDC dan ook ‘serious business’. Er wordt gewerkt aan standaarden en het optuigen van een ‘clearing house’ voor alle informatie die straks uit auto’s komt. Ook RDC voorziet hierbij een belangrijk vraagstuk: onder welke voorwaarden mogen gegevens gebruikt worden en door wie?

Is the Google-car making us stupid?

Eén keerzijde van meer kunstmatige intelligentie in de auto is dat we een stap verder gaan in onze afhankelijkheid van technologie. Met auto’s die veranderen in rijdende softwarepakketten, worden we kwetsbaarder voor cybercrime. Om iemand in een ravijn te laten eindigen hoef je straks niet meer te knoeien met de remleidingen.  Een ander nadeel van de toegenomen afhankelijkheid is dat de bestuurder verleert om adequaat te handelen in noodsituaties. Nicholas Carr beschreef half begin november in NRC Handelsblad hoe dit fenomeen zichtbaar is geworden in de luchtvaart. Wanneer je opgedane kennis en vaardigheden nog maar zelden hoeft toe te passen, verdwijnen de juiste routines geleidelijk. Wordt de winst in gemak, efficiency en veiligheid straks teniet gedaan door risico’s en kwetsbaarheden?

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems