Het zusje van Watson

Watson, de supercomputer van IBM en onovertroffen winnaar van Jeopardy, heeft een waardige opvolger naar het schijnt. Amelia – een virtuele agent – is een voortbrengsel van het New Yorkse bedrijf IPSoft en is gebouwd zoals ook de eerste succesvolle vliegtuigen zijn ontwikkeld: niet de bewegingen van een vogel nabootsen, maar de fysica van vleugels onderzoeken en toepassen. Amelia, zo bericht Wall Street Journal van 30 september, is al in 1998 ontwikkeld op basis van eigenschappen die de werking van het menselijk brein imiteren (cognitief computing). Amelia is genoemd naar de Amelia Earhartvrouwelijke luchtvaartpionier Amelia Earhart. Ze wijkt in ieder geval sterk af van de persona’s die tot nu toe al worden ingezet en functioneren aan de hand van statische kennisbanken zonder leervermogen. Ook verschilt Amelia van ouder broertje Watson: Amelia wordt gevoed door nieuwe informatie die ze zelf toevoegt – dus niet door vooraf geprogrammeerde informatie. Watson is, net als de speciale Google zoekfunctie om katten te herkennen in YouTube video’s, een machine die aangedreven wordt door een zoekmachine gecombineerd met data-analyse. In Watson zijn geen cognitieve functies aangebracht.

Amelia is dus geen pratende, statische kennisbank. Vragen die ze niet herkent of begrijpt, zoekt ze zelf op: op het web of via een intranet van een bedrijf. Wanneer ze ook dan niet succesvol is, zet ze de vraag door naar een menselijke collega. Amelia moet wel getraind worden, maar dat geldt ook voor mensen. Een deel van het doorlopende leerproces bestaat uit het volgen van interacties tussen haar menselijke collega’s. Tijdens de eerste uitrol in een pilot slaagde Amelia er in om in een maand tijd zich zelfstandig te ontwikkelen van vrijwel onwetend tot een machine die onafhankelijk 42 procent van de meest gestelde vragen kon beantwoorden. In de tweede maand was dat opgelopen tot 64 procent.

Amelia is vooral goed in het oplossen van kennis-gebaseerde technische en feitelijke vraagstukken: zaken die goed in logica-gedreven stroomdiagrammen te vangen zijn en waarbij weinig subjectiviteit aan de orde is. Alles in kunstmatige intelligentie staat en valt met het kunnen voorspellen (op basis van grote hoeveelheden data) en het daarbij kunnen betrekken van de context; het kunnen werken met natuurlijke taal geeft Amelia hierin een voorsprong. Volgens IPSoft is Amelia in staat vragen met verschillende structuren, maar een identieke betekenis, als identiek te interpreteren. Met andere woorden, ze heeft verstand van syntaxis (zinsopbouw en woordvolgorde) en semantiek (betekenis).

Amelia wordt op dit moment getest op consistentie: leiden vragen die op verschillende manieren gesteld worden, maar die wel het zelfde probleem adresseren, ook op een correcte en consistente manier beantwoord? De bedoeling is dat Amelia op termijn het embedded brein wordt van Honda’s Asimo.

Is Amelia een bedreiging voor contactcenter agents? In het contactcenter wordt al volop ingezet op het zo veel mogelijk geautomatiseerd afhandelen van klantinteracties. We hadden al spraaktechnologie die dient voor herkenning en routering van klanten en hun vragen; ook met dynamische FAQ’s proberen contactcenters veel voorkomende vragen geautomatiseerd te beantwoorden. Amelia wordt, zo is het plan, binnenkort ingezet bij de customer service van Amerikaanse financiële instellingen, waarmee de automatisering in klantcontact weer een stukje opschuift. Volgens IPSoft zou Amelia in twintig talen kunnen functioneren en kan het contactcenter (in de Amerikaanse markt gaat 400 miljard dollar per jaar om) tot 75 procent op de kosten besparen, omdat 80 procent van de contacten repetitief van aard is – en dus is te automatiseren.

Is Amelia de eerste volwaardige virtuele assistent? In de wetenschap rondom robotisering en mens-machine interacties is de laatste tijd weer veel aandacht voor het fenomeen ‘uncanny valley’. Het begrip is geïntroduceerd door de Japanse robotexpert Masahiro Mori in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Volgens Mori accepteren mensen bewegende en stilstaande robots tot op zekere hoogte maar slaat acceptatie om in afkeer als het onderscheid tussen robot en mens te klein wordt. Of de uncanny valley echt bestaat, is de vraag: er zijn onderzoeken die het fenomeen bevestigen en onderzoeken die het fenomeen onderuit halen. Uiteraard zullen robots (en kunstmatige figuren zoals in de film Avatar) zich blijven ontwikkelen, net als onze perceptie ten opzichte van dit soort figuren.

Het inbrengen van echte cognitieve en emotionele intelligentie in het dagelijkse werk is al moeilijk genoeg voor mensen, laat staan dat het goed in software te vangen is. Menselijke interactie in contactcenters zal noodzakelijk blijven voor klantcontacten waar emoties, gewetensvolle en strategische afwegingen, prioriteiten en complexe context moet worden meegenomen. Vergelijkbare dilemma’s doen zich voor bij de zelfrijdende auto. Overigens geeft haar fabrikant aan dat Amelia, die uiteraard in de cloud woont, ook emoties kan detecteren – iets dat ook al mogelijk is met geavanceerde taalherkenningssoftware, ingezet bij social media monitoring. Gecombineerd met het leervermogen heeft Amelia met emotiedetectie in ieder geval opnieuw een gedeelte van de exclusiviteit van menselijke competenties afgesnoept.

Relevant voor de klant

Banken en (zorg)verzekeraars hebben een dubbele verantwoordelijkheid: ze hebben een maatschappelijke rol in het fundament van de economie, maar moeten ook klanten winnen en behouden. Innovatie en digitalisering gaan hand in hand en in dat krachtenveld spelen tegenstellingen als veiligheid en gemak, privacy en openheid en stabiliteit en dynamiek. Eind juni was ik aanwezig bij een event van KPN en Giarte met als thema ‘de digitale agenda in de financiële wereld’. Verschillende sprekers wierpen daar hun licht op digitalisering en innovatie in retail banking.

Veel organisaties, ook banken, geven aan dat zij ‘de klant centraal stellen’ als uitgangspunt hanteren. Meestal komt dat neer op: hoe kan de klant zo goed mogelijk ingepast worden in de wereld (digitaal en fysiek) en processen van de organisatie? Paul Iske, Chief Dialogues Officer bij ABN AMRO, pleitte echter voor een kanteling. Om succesvol te zijn als organisatie zal je een plek in het leven van de klant moeten veroveren. De vraag is dus eerder: hoe past jouw organisatie in de wereld van de klant? Of vanuit CRM (customer relationship management) geredeneerd: bedrijven zullen moeten toewerken naar ‘customer managed relationships’, hetgeen vereist dat men de wereld kan beschrijven vanuit het perspectief van de klant. Iske stelde dat voor deze kanteling werkelijke vernieuwing nodig is. Die kan je op het spoor komen door creatief te zijn: door nieuwe vragen te stellen, bestaande combinaties op een andere manier toe te passen of door onverwachte verbindingen te creëren.

Ook Qiy is een fenomeen dat inspeelt op deze kanteling richting klant. Steeds vaker tuigen bedrijven allerlei voorzieningen op zodat de consument bij het digitaal zaken zelf aan de knoppen kan zitten. Het lijkt tegenstrijdig, maar sinds de opkomst van het internet is de macht van de consument over zijn eigen data sterk afgenomen, en die van bedrijven flink gegroeid. Selfservice- en persoonlijke omgevingen zoals ‘mijnbank.nl’ zijn vooral gericht op het verzamelen van data, waarbij niet de klant, maar de organisatie in de driver seat zit. Denk aan het aanvragen van een hypotheekofferte, waarbij wij als een soort datatypist alle gegevens die de hypotheekverstrekker wil hebben, uit allerlei bronnen verzamelen en doorsturen. Daarna doen we zaken met slechts een verstrekker, terwijl de data bij de andere verstrekkers gewoon blijven opgeslagen. Als consument zijn we dus veel bezig met het heen en weer dragen van data, zonder dat we zelf volledig kunnen beschikken en beslissen over al die data. Volgens Qiy kan dit slimmer worden georganiseerd door de consument op te laten treden als regisseur over zijn eigen data. De consument kan dan specifieke bedrijven en instellingen toegang verschaffen tot onderdelen van zijn persoonlijke gegevenshuishouding. Dit nieuwe denken vraagt om spelregels over het delen en gebruiken van data, maar ook om het creëren van een nieuwe infrastructuur waarbij vertrouwen voorop staat, iets waar de Qiy Foundation al enige tijd aan werkt.

Dat ‘de klant centraal stellen’ over relevantie (of zelfs: onmisbaarheid) gaat, vergt een denkslag. Wat moeten jongeren met nog sneller mobiel internet, dat bovendien verkrijgbaar is bij alle grote netwerkproviders? Het antwoord ligt niet in de technologie, maar in het vinden van toepassingen die het leven van jongeren gemakkelijker of leuker maken. Dat is althans de visie van Heino Maitimu en Kasimir Vermeulen (marketeers bij KPN Hi). Inzicht in de wereld van je doelgroep is cruciaal. Kijken jongeren nog wel naar een lineair product als televisie? Is downloaden vandaag nog relevant of is de toegang tot streaming content veel belangrijker? In 2012 voerde het gebruik van Whatsapp de boventoon en was sms compleet achterhaald, maar tegenwoordig is ‘eten, drinken, internet’ het credo. KPN Hi slaagt er in het leven van jongeren ‘leuker’ te maken metmeowtfit of the day

meowtfit of the day

campagnes gebaseerd op onder meer ‘crappy content’. En aan de servicekant wordt ingezet op apps, selfservice, online fora waar ook klanten elkaar helpen, en het verbreden van de serviceverlening: communicatie over vragen en antwoorden gaat naadloos over in het testen van nieuwe smartphone-modellen.

Het is de vraag of een retailbank volwassen consumenten blij maakt met ‘crappy content’. Maar bij gebrek aan een alternatief dat verder gaat dan het obligate relatiemagazine, slagen banken er maar slecht in om een relevante en persoonlijke relatie met hun klanten op te bouwen. Het gevolg is dat ze een kleurloze en smakeloze commodity zijn en blijven. Wij hebben daar misschien vrede mee, maar jongeren gaan straks andere keuzen maken. Hoogste tijd dus voor een herdefiniëring van het begrip ‘de klant centraal stellen’.

cover contact LRMeer over klantgericht organisaties en klantgericht gedrag vind je in “#Contact – de menselijke factor in customer service“, een nieuw boek over HR in contactcenters.

[wp_twitter]

Apps en sensorservices – wie vult het gat tussen data en actie?

In 1990 schreef John Naisbitt zijn bestseller Megatrends 2000. Dat boek heeft inmiddels een Chriet Titulaer status, maar een uitspraak is al die tijd overeind gebleven: “We are drowning in information but starved for knowledge.” Je kunt nog zo veel data bezitten, maar als het vermogen ontbreekt om er chocola van te maken, dan wordt de databerg een nutteloze informatiebrij.

Informatieprofessionals, netjes verenigd in de KNVI maar voortgekomen uit de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen en Bibliotheekambtenaren, roepen al jaren dat er het een chaos  is in informatieland. Bedrijven en organisaties hebben moeite de stap te maken van informatie naar kennis. Ontlezing, e-books, gebrekkige informatievaardigheden en Google waren lange tijd de grootste vijanden van de NVB.

KNVI 2Daar zijn twee nieuwe vijanden bijgekomen: big data en het Internet of Things. Het is de vraag wat de informatiespecialisten daar mee gaan doen. Vooralsnog weinig, afgaand op de KNVI-zoekmachine. Dat wordt straks schrikken voor die informatiespecialisten. Want de informatie-tsunami die veroorzaakt werd door web 1.0 en 2.0, wordt in een rap tempo opgevolgd door het veel grotere IoT.

Dat IoT is al lang gekaapt door de technologiesector. Die bracht ons eerder tablets en apps, smartphones met nog meer apps, permanente bandbreedte en een hele hoop dataverkeer. De connected cars, het smart home en de wearables doen inmiddels geleidelijk hun intrede. Totdat sensoren overal en altijd zijn en leuke maar onhandige wearables zoals Google Glass zijn ingehaald door insidables.

insidables

Al deze sensoren produceren enorme hoeveelheden data en dat betekent werk aan de winkel voor de app-ontwikkelaars. Een tijdje terug was het monitoren van je slaap/waakritme nog iets voor de gezondheidsfanaten. Straks krijgen we de beschikking over een permanente stroom aan real time data, niet alleen over onze bezittingen en onze omgeving, maar ook over ons eigen lichaam. Veel van die databronnen zullen blijven spuiten zonder dat iemand er naar omkijkt. Net als bij apps: sommige blijken na verloop van tijd niets toe te voegen, andere apps sterven direct na de lancering een stille dood.

Apps die ons informeren over onszelf, over onze bezittingen of over onze woonomgeving, moeten het leven aantoonbaar gemakkelijker maken. Ze nemen data in en geven informatie terug, maar we hadden toch al een overload aan info? De toekomst is daarom aan apps die rekening houden met de gebruiker – en met de interactie met die gebruiker. Ze zijn of goed configureerbaar (wilt u meldingen ontvangen?) of geven alleen informatie wanneer drempelwaarden worden overschreden (uw bloeddruk is nu echt te hoog).

IFTTT probeert hier op in te spelen door verschillende web- en app-toepassingen aan elkaar te knopen. Daarmee kan je een standaard e-mail naar de politie sturen op het moment dat je WeMo een beweging in je verder lege huis meldt. Een melding van Buienradar is ook fijn, maar bij de melding van een hoosbui wordt geen paraplu geleverd.

De komende jaren zal de waarde van veel apps sterker bepaald worden door de achterliggende dienstverlening. Voor normale digitale mensen is het straks niet meer bij te houden welke sensoren, data, apps en informatie we in de gaten moeten houden.
Monitoring en opvolging wordt de next big thing. De connected car biedt wat dat betreft een goede blik in de toekomst. De auto regelt straks zelf dat er een afspraak wordt gemaakt met het onderhoudsbedrijf. De data uit de connected car zijn goud waard en de vraag is dus van wie ze zijn en waar we ze opslaan.

Dezelfde vragen gaan ook spelen voor onszelf als connected human being. Met de smartphone als multisensor kunnen we in actie komen wanneer Alzheimer patiënten (of kleine kinderen) aan de wandel gaan. Patiënten met diabetes kunnen via een smart contactlens een melding krijgen wanneer het tijd wordt voor een injectie. Chronisch zieken of patiënten kunnen anytime, anyplace gemonitord worden en een bericht ontvangen dat ze zich bij een arts moeten melden omdat voorspeld kan worden dat er klachten komen. Dat scheelt veel dure medische controles in ziekenhuizen. De connected tandenborstel zorgt voor korting op je ziektekostenverzekering, maar niet eerder dan dat je de poetsadviezen ook werkelijk langere tijd opvolgt. Daar wordt iedereen beter van.

De komende jaren is er ruimte voor nieuwe makelaars tussen data en opvolging; met name in de gezondheidszorg. Daar tussenin ontstaan kansen voor partijen die sensorgebaseerde apps aanbieden, de data monitoren en analyseren en je al dan niet preventief te hulp schieten als het echt nodig is. In woord of daad. Maar ook in andere sectoren zijn er mogelijkheden. Wat mij betreft mag Appie mij best een goede aanbieding doen als ze in Zaandam aan mijn koelkast kunnen aflezen dat het bier op is. Zo lang ik maar zelf kan kiezen met wie ik mijn data deel.

Bekijk ook de video over digitalisering in de zorg.

[wp_twitter]

Data driven arbeidsmarkt

Vrijwel alles wat online te zien of te koop is, is tegenwoordig voorzien van een rating. Nieuwsartikelen, producten, verkopers, bedrijven, plaatsen, meningen, video’s en foto’s kunnen geliked worden of krijgen een rating in de vorm van een aantal sterren. Wie wat beoordeelt en waarom is niet altijd duidelijk. Alleen werknemers ontbreken nog in die groeiende wirwar aan waarderingsinformatie.

Afbeelding1Linkedin heeft in 2012 de zogenaamde endorsements geïntroduceerd. Het zijn beoordelingen over jou als individu en ze zeggen in eerste instantie iets over de omvang en activiteit van je netwerk. Wat bij die endorsements nog ontbreekt, is informatie over de relatie tussen beoordeelde en beoordelaar.

In online netwerken hebben omvang en kwaliteit weinig met elkaar te maken. Toch heeft Accenture besloten om met ingang van dit jaar bij de werving en selectie rekening te houden met het social media bereik van een kandidaat. Het bedrijf werft jaarlijks duizenden medewerkers en van de mensen die bij Accenture worden aangenomen, komt 40 procent het bedrijf binnen via referenties op sociale media. Accenture wil dat ophogen naar 80 procent. Bij Accenture werken 275.000 personen, en ruim 200.000 daarvan hebben een Linkedin-profiel. Via dat kanaal heeft Accenture contact met 740.000 bedrijven. Als nieuwe medewerker bestaat je bagage niet langer alleen uit een opleiding en een setje competenties, je neemt ook een dataset mee: je online netwerk zorgt voor bereik en invloed in de markten waar Accenture zich beweegt.

Dat online data een grotere rol gaan spelen op de arbeidsmarkt blijkt ook uit andere initiatieven. Waar Linkedin vooral een kaartenbak is voor werknemers – interessant voor recruiters en werknemers zelf –  ontstaat op Glassdoor, opgericht in 2007, een dataset met Glassdoorbeoordelingen van werkgevers. Achter Glassdoor vindt je een groeiende database die nu zes miljoen bedrijfsreviews bevat, met daarin onder andere uitspraken over de werving- en selectieprocedure, vragen uit sollicitatiegesprekken, salarisindicaties, foto’s van de werkomgeving en zelfs beoordelingen over CEO’s.

Dataficatie rukt ook op in geautomatiseerde online selectiesystemen. In Nederland maakt facilitair contactcenter arvato voor de agentfunctie gebruik van een online recruitment game, ontwikkeld door Harver. Hiermee kan het bedrijf direct belangstellenden online registreren; aansluitend kan het bedrijf een eerste selectie uitvoeren. De helft van de nieuwe instroom van arvato komt via dit online kanaal, aldus RecruitmentMatters en dat levert een kostenbesparing van meer dan 70 procent op. Ook het personeelsverloop over de eerste drie maanden is van meer dan 30 procent teruggedrongen naar minder dan 5 procent. In de vervolggesprekken met geschikt bevonden kandidaten kan de recruiter zich volledig richten op moeilijker meetbare factoren zoals persoonlijke motivaties en werkervaring. Online assessments genereren ook data waarmee de organisatie een gedetailleerd inzicht krijgt op succesfactoren van nieuwe medewerkers. Daarmee beweegt online recruitment zich geleidelijk richting business intelligence.

Hoewel HR-professionals er nog niet zo in geloven, wordt datafication een van de drivers van nieuwe arbeidsmarktmodellen. We zijn hard op weg naar een situatie waarin organisaties bij het inkopen van resources het klassieke uurloon negeren en kiezen voor een pay-per-result-model. Dat is de volgende stap in flexibilisering, waarbij een opdrachtgever zijn behoefte zeer nauw kan omschrijven.  Bijvoorbeeld: iemand die in twee dagen tijd 200 klanten benadert in de telecom sector waarbij 10 procent conversie de doelstelling is.

In de nabije toekomst kan iedere professional wellicht laten vastleggen wat zijn competenties zijn, wanneer welke doelstellingen zijn behaald en tegen welke kosten. De beoordeling van je prestaties en je netwerk door opdrachtgevers en werkgevers leveren dan een score op. Dit model is al terug te vinden op verschillende online marktplaatsen; ook Google probeert met Helpouts een graantje mee te pikken.

Werkgevers kunnen hun aantrekkelijkheid op de arbeidsmarkt vergroten door zichtbaar te maken dat ze vooral werknemers in dienst hebben met hoge ratings: een vijfsterren-medewerker wil iedereen wel aan boord hebben. Maar wat als je slechts drie sterren hebt? Online personal branding wordt nog een hele uitdaging.

 

[wp_twitter]

Digitaal zwerfafval

Een kleine rimpeling in app-land. Na het nieuws dat Whatsapp voor 19 miljard dollar is overgenomen door het steeds minder snel groeiende Facebook, werd duidelijk dat gebruikers een verschil zien tussen het posten van berichten op Facebook en het uitwisselen van privéberichten via Whatsapp. Whatsapp is een berichtendienst tussen smartphones en werkt op basis van telefoonnummers.

WhatsApp bezit inmiddels van 450 miljoen gebruikers een telefoonnummer, weet vaak ook hun locatie én niet onbelangrijk: de app heeft veel informatie over het leven van de gebruiker dankzij de chatgesprekken, aldus Nando Kasteleijn op de site van NRC.

Een belangrijk verschil met Facebook is het gebruiksdoel: Whatsapp is voor veel gebruikers primair een communicatiemiddel, waarlangs ook persoonlijke en vertrouwelijke informatie kan worden uitgewisseld. Facebook is meer het publieke plakboek waarvan bekend is – en vaak ook nadrukkelijk de bedoeling is – dat je vrienden meekijken.

Facebook beschikte nog niet over alle telefoonnummers, laat staan over data waaruit op te maken is met wie je het meeste persoonlijk contact hebt en over welke onderwerpen. Sommige gebruikers willen die twee werelden gescheiden houden.

Gebruikers die willen overstappen naar een alternatief zoals Telegram, zullen de natuurlijke neiging hebben om de app te verwijderen, bijvoorbeeld via de menu-optie applicatiebeheer in de smartphone. Dat is echter niet voldoende, want met het verwijderen van de applicatie blijft het account gewoon bestaan. Wanneer je de app opnieuw download en installeert, geeft de applicatie aan dat er een backup is gevonden en worden heel snel de laatste conversaties weer teruggezet op je telefoon.

figuur app

Hoe vaak zet je niet een appje op de smartphone of tablet om het uit te proberen en daarna te verwijderen? Niet alleen na de installatie, maar ook tijdens het installatieproces hebben apps al veel informatie verzameld en teruggestuurd naar de aanbieder. Denk aan gegevens zoals adresboeken, telefoonnummers en profielinformatie van andere, gerelateerde netwerken. Eventueel aangemaakte accounts blijven bestaan wanneer je ze niet opheft, maar alleen de app van je hardware verwijdert. Vermoedelijk circuleren er in de app-business miljarden slapende accounts met wisselende hoeveelheden data, waarvan niemand weet waar het is, en wat de waarde is. Digitaal zwerfvuil.

[wp_twitter]

Onbetrouwbare overheid obstakel voor digitale innovatie

De cloud wordt het ideale platform voor het internet of things (IoT). De cloud is snel op te tuigen en in te richten, is op afstand toegankelijk, maar locatieonafhankelijk, kan enorm snel worden opgeschaald en kost relatief weinig geld. Het vormt ook de ideale basis voor een wireless sensor netwerk (WNS): een netwerk van sensoren, die door hun lage energieverbruik autonoom functioneren en in staat zijn permanent data door te geven aan het web. Denk aan sensoren in onze directie omgeving: systemen voor het bepalen van de luchtkwaliteit, sensoren die het klimaat in gebouwen optimaal reguleren.

Ook sensoren die we nu al intensief gebruiken – bijvoorbeeld bewakingscamera’s in en om gebouwen – zullen, voor zo ver ze dat niet al doen, steeds vaker hun data in de cloud opslaan. De schaalbaarheid (niet alleen voor opslag, maar ook voor analysecapaciteit) en de gemakkelijk te organiseren toegankelijkheid maken de cloud de ideale thuisbasis voor de sensordata die het IoT in toenemende mate gaat produceren.

 

Het idee achter een meer en meer connected world is dat onze mogelijkheden toenemen: we krijgen meer informatie over en meer vat op de systemen om ons heen. Daardoor kunnen we processen efficiënter inrichten, verspilling tegen gaan, bij complexe vraagstukken sneller tot conclusies komen en bepaalde verschijnselen eerder ontdekken, zo luidt de belofte. Kortom, (big) data gaan ons leven prettiger maken.

Maar het produceren van meer – of liever gezegd, meer nieuwe informatie, maakt ons ook kwetsbaarder. Denk aan een connected auto die gehackt kan worden, of inbrekers die aan de hand van domotica-gegevens precies weten wanneer ze moeten inbreken.

Wanneer onze zorg en aandacht rondom security vooral uitgaat naar de klassieke criminelen die met hacks onze systemen willen gijzelen, dan maken we een grote denkfout. Het vertrouwen in cloudtechnologie loopt de meest ernstige schade op, als niet criminelen, maar onze eigen medemensen – overheidsdienaren, civil servants die we zelf hebben aangewezen – misbruik van hun informatieprivileges gaan maken, ook al beloven ze dat ze de burger zullen beschermen tegen een overheid met expansiedrift.

 

De afgelopen zomer heeft cloudcomputing al de eerste ernstige deuken opgelopen en niet doordat commerciële spelers te snel gewaagde diensten en producten lanceerden. In de VS waren het de NSA-praktijken die het cloudconcept onder enorme druk zetten. Zo onthulde de Britse krant The Guardian dat de NSA via geheime gerechtelijke dwangbevelen de mogelijkheid gebruikte om clouddata af te tappen van miljoenen Verizon-klanten. Voor het eerste werd duidelijk in de VS wat de kracht was van de Patriot Act. Het ging niet langer om een ‘mogelijkheid’ dat jouw persoonlijke data door de overheid zouden kunnen worden opgevraagd, maar om de realiteit dat ze al waren gekopieerd en opgeslagen door die overheid. Weg privacy.

 

Bij het uitrollen van nieuwe IoT-modellen en -concepten (bijvoorbeeld protocollen voor machine-to-machine-communicatie zoals bij slimme energiemeters of on demand diensten voor gebouwenbewaking) houden ontwikkelaars nadrukkelijk rekening met security-aspecten van zowel M2M als cloud. Wanneer systemen onbetrouwbaar blijken te zijn, zullen consumenten ze massaal de rug toe keren, hetgeen dergelijke concepten financieel kwetsbaar maakt. Er is bij datagebaseerde diensten geen tweede kans zoals bij fysieke producten waarbij je met een goede recall actie de schade nog kunt proberen te beperken. In het een betrouwbaar Internet of Things wordt authenticiteit van dingen een belangrijk element. Is de sensor wel het apparaat dat het beweert te zijn? Hoe kan voorkomen worden dat Things ongeoorloofd elkaars identiteit overnemen? Daarnaast speelt data-integriteit een belangrijke rol: is de informatie die een sensor afstaat, nog steeds dezelfde informatie die uiteindelijk op een tussen- of eindbestemming wordt opgeslagen?

 

Wat is de waarde van dit soort inspanningen? De belangrijkste voorwaarde om met een prettig gevoel het cloud tijdperk te betreden, blijft toch een betrouwbare overheid. Wanneer die het keer op keer laat afweten, worden alle andere maatregelen op het gebied van security – ook die van de overheid zelf, bijvoorbeeld om ons op te voeden op het vlak van datasecurity – een lachertje. In plaats van meer veiligheid en betrouwbaarheid is het eindresultaat het omgekeerde: de stap naar cybermuiterij, cyberterrorisme en cyberactivisme wordt steeds kleiner, zoals Edward Snowden al overtuigend heeft laten zien. En last but not least wordt het gedrag van overheden een ernstig obstakel voor innovatie.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

De impact van het internet of things wordt zichtbaar

Hoe groot is de impact van het internet of things? Afgaand op de soms hoogdravende berichten uit de media lijkt het er op dat bedrijven en instellingen nog even achterover kunnen leunen. Maar schijn bedriegt: alleen toekijken levert het risico op van een achterstand.

De impact is al volop merkbaar en de uitdagingen blijven niet beperkt tot de whizzkids van IT, maar beïnvloeden de gehele organisatie. Het internet of things, of liever gezegd het internet of everything, gaat over sensors, netwerken, de verwerking en opslag van data, applicaties en beveiliging. Het is geen hype meer, zo blijkt uit de voorbeelden van bedrijven die zich voorbereiden op een nieuwe toekomst. Die voorbereiding vergt niet alleen een brede blik – wat staat er voor ons op het spel? – maar ook een transformatie van de complete organisatie. Het internet of things is meer dan het ‘aan elkaar knopen’ van enerzijds objecten en anderzijds IT. Tijdens de tweede Imtech ICT-rondetafeldiscussie onder leiding van Marco Gianotten met als thema het internet of things werd duidelijk: steeds meer bedrijven praten niet alleen over het internet of things, maar implementeren op dit moment concrete toepassingen.

Download verslag Imtech ICT rondetafeldiscussieLees het verslag van de Imtech rondetafeldiscussie met daarin onder meer een nieuw luchtmeetnetwerk in Eindhoven; een nieuw, groen en slim kantoorgebouw van Deloitte in Amsterdam; de kloof tussen IT-organisatie en operationele organisatie; en het kantelen en/of verdwijnen van bestaande business modellen als gevolg van het internet of everything. Download pdf


Meer mogelijk met big data – de keerzijde

Big data wordt big business. Met big data, analytics en het internet of things wint ook het privacydebat weer aan belang. Het uitgangspunt ‘ik heb niets te verbergen’ is daarbij geen houdbaar argument meer.

“All the privacy solutions you hear about are on the wrong track.” In MIT Technology Review van deze maand zet Evgeny Morozov, auteur van The Net Delusion, perfect uiteen waar het mis gaat in het huidige privacy-debat. Hij begint bij 1967, als Paul Baran, een technicus, de blik vooruit werpt en mijmert over een netwerk van computers dat allerlei alledaagse problemen van mensen zou kunnen oplossen. Je zou met zo’n netwerk bijvoorbeeld precies weten wat er wanneer op televisie is en zelfs berichten krijgen wanneer jouw favoriete televisieserie begint. Baran had een vooruitziende blik.

Internet draagt niet bij aan democratie

De afgelopen twintig jaar is er hard gewerkt aan het internet. Soms komen de ideële doelstellingen daarvan nog voorbij, maar Morozov rekent af met degenen die de (digitale) free flow of information associëren met ‘meer democratie’. Een aanhoudende hallucinatie noemt hij dat. Hij wijst daarbij op de honger naar informatie – en dus data, de grondstof – van zowel bedrijven als overheden, die al langer bestaat dan het internet. Bedrijven willen meer weten omdat ze dan beter kunnen adverteren of verkopen; overheden willen graag ons gedrag in goede banen leiden, zodat we niet te veel kosten en voldoende bijdragen aan het in stand houden van de overheid. Morozov wijst op de software die door de Italiaanse overheid wordt gebruikt om verbanden te vinden tussen de opgegeven inkomsten (via de inkomstenbelasting) en de uitgaven van individuen. Wanneer de Italiaanse overheid de mogelijkheden om data over het uitgavenpatroon van burgers te verzamelen ziet inkrimpen, ligt het voor de hand dat Google en Facebook het volgende loket zijn waar deze informatie verkrijgbaar is.

Data = ruilmiddel

Burgers op hun beurt springen nog steeds gewillig door het hoepeltje in ruil voor het afstaan van data. Na het gebruik van honderden websites, tientallen overheidsdiensten, honderden apps en allerlei online en offline acties weet je echter al lang niet meer waar al je datarechten zijn gebleven – of wanneer en aan wie je ze hebt verspeeld. Meestal vinden we dat geen bezwaar, want iedere keer als we gemakkelijk doen over het afstaan van data krijgen we in ruil daarvoor gratis software, gratis content of korting op onze uitgaven.

De data die we afstaan aan derden vormen de basis voor big data analytics. Op basis van algoritmen kunnen bedrijven en overheden vervolgens beslissingen nemen, waarbij het steeds moeilijker wordt om uit te leggen waarom die beslissingen zijn genomen of op basis van welke argumenten. Het betekent dat verantwoordelijkheid steeds vaker aan systemen of constellaties zal worden toegeschreven: ‘het algoritme heeft besloten’.

Hiermee wordt de afstand tussen burger en overheid groter. Het ondermijnt het geloof in een democratie: namelijk dat bestuurders zich relateren tot de acties die zij nemen. Omgekeerd kunnen analytics er voor zorgen dat iemand die niet in patronen past, zonder uitleg in een uitzonderingssituatie kan worden geplaatst. Iemand die afwijkt, trekt de aandacht en kan vragen voorgelegd krijgen.

Laat me met rust

Morozov verwijst in zijn artikel ook naar een ander grondbeginsel van privacy: namelijk het recht om met rust gelaten te worden en zelf beslissingen te nemen, zonder dat iemand zich daar doorlopend mee bemoeit. De zelfredzaamheid, die uiteraard gepaard gaat met een zekere verantwoordelijkheid, zou goed moeten passen bij liberale grondbeginselen. In liberale kringen wordt weliswaar gesproken over een balans tussen fundamentele liberale waarden privacy en veiligheid maar er wordt onvoldoende bij stilgestaan dat het opgeven van delen van privacy een onomkeerbaar proces is, juist doordat informatie bij de overheid belandt. Vrijheid wordt steeds meer ingeperkt door een ‘grens van onzichtbaar prikkeldraad’, aldus Morozov, die bovendien steeds moeilijker doordringbaar wordt: onze mogelijkheden tot onafhankelijk gedrag worden steeds kleiner. Morozov geeft daarbij een praktisch voorbeeld: stel, je wilt een T-shirt kopen, maar je ziet dat het in Bangladesh gemaakt is. Koop je het wel, dan ben je wellicht fout bezig omdat je geen rekening houdt met de slechte arbeidsomstandigheden aldaar. Maar koop je het T-shirt niet, dan betekent dat misschien wel dat je een kind de prostitutie in dwingt. Steeds vaker gaan mensen voor het nemen van zo’n beslissing ‘research’ doen op het web. Met andere woorden, ze maken niet zelfstandig een afweging, maar laten deze over aan dat wat een zoekmachine aan informatie teruggeeft. Die machine is weliswaar afhankelijk van jouw input, maar zeker niet objectief en onthoudt bovendien wat je gevraagd hebt.

Ik heb niets te verbergen

Volgens Morozov gaat het fout wanneer de discussie zich beperkt tot het uitgangspunt dat mensen zelf moeten kunnen beslissen met wie ze wel of niet data delen. De gedachte ‘ik heb niets te verbergen’ – voor velen de meest praktische opvatting over privacy – is problematisch. Het risico zit hem in autonoom gedrag dat ‘afwijkt’ en wijzelf zijn niet degenen die daarvoor de criteria opstellen. Hoe meer informatie we over ons zelf blootgeven, hoe meer dat onzichtbare prikkeldraad zich sluit. Dat heeft tot gevolg dat mensen die in beginsel gelijk zijn, door een overheid op verschillende wijze kunnen worden bejegend. Aan individualiteit kunnen dan negatieve consequenties worden verbonden.

Morozov pleit voor een andere discussie, waarbij ook wordt gekeken naar de keerzijde van het alsmaar willen inperken van risico’s en het zoeken naar zekerheden door overheden. We moeten opnieuw leren accepteren dat in een vrije samenleving ook risico’s schuilen. Het alternatief is dat een overheid die de kans op terreuraanslagen wil minimaliseren, overgaat tot monitoren en beïnvloeden van burgers. In dat opzicht is de overheid al een heel eind de verkeerde weg ingeslagen met het willen weten wat iedereen doet, denkt en zegt. Met democratie heeft het allemaal weinig te maken, met veiligheid nog minder.

Lees ook de berichtgeving op GeenStijl inclusief reacties.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


Meer mogelijk met big data?

Met big data, analytics en het internet of things lijkt het alsof we er in kennis en inzicht op vooruitgaan. Nieuwe databronnen en -stromen kunnen er ook voor zorgen dat we overzicht en regie verliezen.

Bestaat er nu wel of geen Elektronisch Patiënten Dossier? In Nederland lijkt de slag waarbij de patiënt de laatste zeggenschap heeft over zijn eigen medische dossier, geheel te zijn overgeslagen. Er is een Landelijk Schakelpunt (LSP) ingesteld en wanneer medische professionals medische patiëntgegevens willen uitwisselen, moeten ze daarvoor om toestemming vragen. Maar of die gegevens ergens centraal zijn opgeslagen of dat ze gewoon bij de zorgverlener in een datacenter staan, weet eigenlijk niemand. En of iedereen zich aan de zelfbedachte afspraken rondom het LSP houdt is ook de vraag. Hoe beheren derden jouw gegevens, wat is er afgesproken over opslag en databeveiliging en hoe voorkom je een mogelijke function creep?

De connected car als voorbeeld

Met de opkomst van big data en het internet of things worden deze vraagstukken steeds wezenlijker. Laten we als voorbeeld de connected car nemen. Wanneer je straks een nieuwe auto koopt, kan je wellicht alleen aanspraak maken op nxpconnectsthecar-300x222volledige garantie wanneer je de data die je auto genereert ter beschikking stelt aan derden – het automerk of de dealer. Die data werden normaal gesproken al uitgelezen tijdens onderhoudsbeurten, maar nu gaat dat 24/7 en real time. Die voorwaarde lijkt een nieuwe beperking van je privacy, maar op dat moment sta je er niet bij stil dat je gangen al gevolgd worden door camera’s boven snelweg en in de stad; en dat bij trajectcontroles naast je snelheid ook je identiteit, positie en tijd worden vastgelegd. Zonder dat je het weet, sta je tijdens je rit overigens al locatiegegevens af via je smartphone – rechtstreeks en via apps die daarvoor je toestemming hebben gekregen.

Je nieuwe auto gaat in de toekomst ook data uitwisselen met andere auto’s en met de openbare infrastructuur, uiteraard om je te ondersteunen bij het rijden. Een deel van de sensoren in de openbare infrastructuur is in handen van de overheid, een ander deel in handen van bedrijven. Met ingang van 2014 komt daar het Europese systeem voor eCall bij, dat in iedere nieuwe auto moet zijn ingebouwd. Dat systeem communiceert alleen in noodgevallen met een nooddienst, maar dat is lastig te controleren. Met de geheel zelfsturende auto vallen verkeersovertredingen geleidelijk weg (we worden immers gereden), maar verkeersongevallen zullen vooral een kwestie van data-analyse worden: welk systeem liet het afweten? Hoe groot is de kans dat de discussie dan zal gaan over datastromen die je niet kunt beoordelen en waar je geen regie over hebt? En – recent aangestipt door Evgeny Morozov (auteur van The Net Delusion): als een zelfsturende auto een stel fietsers moet ontwijken, is hij dan slim genoeg om te voorkomen dat hij jou als inzittende niet de dood injaagt omdat hij kiest voor een bocht richting een ravijn? De auto is dan beslisser in een ethisch dilemma.

Datastromen

Wanneer meer voorwerpen via het internet gaan communiceren, ontstaan er twee datastromen: één richting verschillende datacollecties waarmee bedrijven en overheden analyses kunnen uitvoeren om hun acties te optimaliseren, en een tweede stroom richting andere apparaten (al dan niet met software als tussenstation) om ze informatie te geven of aan te sturen. Met meer data verdeeld over meerdere partijen zal het steeds lastiger worden te achterhalen op basis van welke gegevens bepaalde beslissingen worden genomen. Data worden op een hoop gegooid, patronen worden gedestilleerd door mensen of door software. Waarom word je geweigerd voor een creditcard aanvraag of een nieuwe ziektekostenverzekering?

Data-power

Burgers en consumenten zijn het overzicht al lang kwijt: van veel data is niet bekend wat er wordt geregistreerd, waar ze worden opgeslagen en hoe ze worden gebruikt in analyses. Ook doel en methode van analyses zijn vaak onbekend. Bedrijven en overheden hebben elk hun eigen doel in het streven naar meer data-power, maar het overkoepelende doel is voor beide partijen hetzelfde: meer macht. Bij bedrijven zou je nog kunnen spreken over een vrije keuze en een ruilverhouding: in ruil voor het gebruik van diensten van Google mag de zoekmachine informatie destilleren uit je data. Bij de overheid is dat anders: deze kan toegang tot data wettelijk vastleggen en is er geen alternatief.

Achterstand

Burgers staan in relatie tot de overheid op flinke achterstand als het gaat om de macht over data. Dat is niet erg, zo lang die achterstand of onbalans in kaart is gebracht en er systemen (waaronder wetten en regels) zijn bedacht waardoor die achterstand omschreven en geneutraliseerd kan worden. De onbalans wordt echter versterkt door twee tegengestelde krachten: de huidige regering perkt privacy verder in en de rol van data wordt steeds belangrijker. Op basis van het aftapgedrag van de Nederlandse overheid en de opstelling rondom het NSA-afluisterschandaal blijven er weinig redenen over om onze overheid te vertrouwen.

Een bedrijf of instelling is vele malen beter in staat om informatie over jou als individu te verzamelen dan andersom. Laat staan dat je er achter komt welke informatie over jou bekend is bij een bedrijf of instelling. Kate Crawford (verbonden aan Microsoft en MIT) pleit daarom voor een ‘big data due process’, waarbij iemand die met een beslissing wordt geconfronteerd – uiteenlopend van een uitsluiting voor een aangevraagde ziektekostenverzekering, een afwijzing voor een baan of een arrestatie – het recht heeft om te weten hoe big data analytics zijn toegepast. Op dit moment bestaat zo’n ‘data room’ voor burgers niet. De overheid kan nog een puntje zuigen aan het privacy dashboard van Facebook.

Business opportunities

VINT besteedt in ‘Things – internet of business opportunities’ terecht aandacht aan de kansen die het internet of things voor het bedrijfsleven kan opleveren. Natuurlijk kleven er ook enkele risico’s aan het internet of things, aldus VINT: zo zouden connected things gehacked kunnen worden en in smart cities zou de controle van overheden op burgers te strikt kunnen worden. Bij het benoemen van de risico’s stelt VINT dan ook bijna terloops: ‘Safety first comes always afterwards’. Wat mij betreft is dat de belangrijkste boodschap van het VINT-rapport.

 

In deel twee van dit blog ga ik nader in op het privacyvraagstuk rondom big data.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems

[wp_twitter]

Vet verdienen met big data?

In onze digitale economie zijn – naast een goed concept – vijf onderdelen nodig om tot business te komen: gebruiker, device, connectiviteit, software en data. Waar ligt bij toekomstige digitale verdienmodellen het zwaartepunt?

In digitale business modellen is het de kunst om de klant (vaak aangeduid met ‘de gebruiker’) zo ver te krijgen dat zijn apparaat online beschikbaar wordt gemaakt, zodat er vervolgens apps of software op geplaatst kunnen worden. Die apps en software gaan tot slot data produceren, waarmee de digitale ondernemer waarde genereert. Zie hier een digitale voedselketen.

cropped-DSC_8936.jpgIn plaats van gebruiker, device, connectiviteit, software en data is ook SMAC: Social, Mobile, Analytics en Cloud een veel geziene indeling, maar in die benadering wordt voorbijgegaan aan de economische waarde van communicatie en informatie (in ruwe vorm: data). Businessmodellen beginnen bij de gebruiker, wiens portemonnee natuurlijk het meest interessant is.

De tijd dat we alleen voor software betaalden, is grotendeels voorbij. De tijd dat elektronicabedrijven rijk werden van alleen hardware, lijkt ook voorbij. En wellicht is connectiviteit straks net zo gratis als alle producten en diensten van Google. Kortom, mensen + data, dat is de basis voor veel toekomstige verdienmodellen.

Je kunt natuurlijk ook geld ‘verdienen’ door het niet uit te geven. Angela McIntyre, analist bij Gartner, voorspelt een miljardenbesparing bij de inzet van smart glasses zoals Google Glass, wanneer zo’n device wordt gebruikt door monteurs en veldwerkers in de dienstverlenende sector. Via de bril zou een expert kunnen meekijken met de monteur op locatie om een specifiek probleem op te lossen. Daarmee wordt de bril een interactief, handsfree instructieboek. Ze denkt dat de jaarlijkse besparing in 2017 al kan oplopen tot 1 miljard dollar. Volgens Juniper Research stijgt rond diezelfde tijd (2018) de verkoop van slimme brillen wereldwijd naar 10 miljoen exemplaren. Kortom, iedere bril levert een besparing op van 100 dollar per jaar. Nu maar hopen dat de prijs (nu nog 1.500 dollar voor een Google Glass) snel zakt, want zo’n stukje hardware zal in drie jaar tijd echt in alle opzichten zijn afgeschreven.

In de IT- en technologiesector is wel vaker geroepen dat bedrijven miljarden zouden kunnen besparen. Meestal moeten ze dan eerst veel geld uitgeven het valt niet te ontkennen, de Google bril is een stuk voordeliger dan het eerste het beste doorsnee ERP- of CRM-pakket.
Interessanter is het natuurlijk om omzet en winst te genereren met digitale business modellen. En wat daarbij dan de belangrijkste driver(s) zijn: device, software, dataverkeer of data? Ofwel: wat wordt het business model waarbij je vat krijgt op de portemonnee van de klant?

Het is niet aannemelijk dat het business model van Google alleen op verkoop van de bril zelf gebaseerd is. Op die markt van wearable computing zijn voldoende kapers op de kust. Googles missie is om op alle informatie terGooglewereld te zitten, niet om marktleider in hardware te worden. Andere hardware waar Google aan meewerkt, zoals Chromebooks of Android smartphones, dragen bij aan de marketingdatafabriek die Google is. Ook de Google bril zal moeten leiden tot business modellen waarbij data (en gedragsbeïnvloeding) leidend zijn.

‘Things’ in combinatie met SMAC wordt door Sander Duivestein een nieuwe potentieel disruptieve innovatiegolf genoemd en ik denk dat hij daar gelijk in heeft. Het ‘things’-aspect was het missende puzzelstukje om volkomen alledaagse dingen (sic) te integreren in ons digitale leven. Maar wat ik mis in SMAC+T en wat opnieuw het enige van waarde is in dat samenspel van gebruiker, device, connectiviteit en software, is: data. Alle vijf de onderdelen afzonderlijk hebben geen enkele betekenis in de digitale omgeving: het is de combinatie waarbij data commercieel gezien het eindresultaat is, ofwel de delfstof. Als Google op dezelfde databerg zou kunnen zitten zonder bij de creatie daarvan afhankelijk te zijn van gebruikers, had Google wellicht een andere naam gehad: bijvoorbeeld Encyclopedia Brittannica.

 

In een doorsnee rijtje tech-startups valt op dat het bij de meeste initiatieven zelden gaat om handel in de vorm van e-commerce of om platte games. Meestal staat het uitwisselen van de juiste (of werken met) informatie centraal. Of er geld kan worden verdiend met de onderliggende data is de vraag, maar bij sommige startups is het antwoord volstrekt duidelijk: ja.

  1. VetCloud is een SaaS-gebaseerde oplossing voor CRM die dierenklinieken in staat stelt hun data voor zich te laten werken: geld besparen en omzet verhogen. Verkeert in de betafase, heeft een paar ton nodig. Datadriven.
  2. Het Nederlandse Peerby is een platform voor het lokaal (uit)lenen van materialen. Peerby meldt dat er 3.000 aanvragen voor het lenen van producten per dag binnenkomen en dat 80 procent van de verzoeken binnen een half uur is beantwoord. Aanmelden gaat via Facebook, data vormen de driver.
  3. PayMins is een mobiel betaalplatform waarbij de betalingen direct terechtkomen op factuur van de mobiele operator. Hierbij is het onnodig om alle authenticatie slagen te doorlopen. Informatie over de gebruiker staat centraal in het concept.
  4. QuanTemplate levert web-based tools voor de verzekeringsmarkt. Is een applicatie.
  5. Modabound is een startup uit New York die inspeelt op het feit dat de gemiddelde vrouw voor meer dan 1000 dollar aan ongedragen kleding in de kast heeft hangen. Bij deze online marktplaats voor dameskleding staat het datamodel voorop.
  6. Het platform van Iptvbeat biedt de mogelijkheid real time kijkcijfers te genereren, inclusief het kijkgedrag van mobiele kijkers. Data spelen de hoofdrol.
  7. Osper is een ‘bank’ waar kinderen – op een veilige en speelse manier – met geld kunnen leren omgaan. Twijfelachtig.
  8. Moni is een platform voor het veilig kunnen uitvoeren van internationale geldoverboekingen via de mobiel – een digitale variant dus van Western Union. Online bankieren is in feite meer dataverkeer dan geldverkeer.
  9. PlayCanvas is een cloudgebaseerd collaboration platform bedoeld voor het ontwikkelen van video games. Games kunnen (na ontwikkeling) vanuit PlayCanvas ook worden geëxploiteerd. Het delen van data staat centraal.
  10. OP3Nvoice maakt spraak- en videobestanden doorzoekbaar op keywords of tags. OP3Nvoice ontwikkelt zelf geen apps, maar probeert de eigen software te integreren in bestaande platforms. Ook deze startup moet het hebben van het dataconcept.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems