Wearable computing: zero distance

Door de convergentie van verschillende technologieën wordt de afstand tussen mensen en computer kleiner. Dat wekt ten onrechte de suggestie dat ook de controle over systemen toeneemt.

pairs 2_terminal ipadTien jaar geleden stond de pc vooral op ons bureau te pronken. Computers in de auto, op de fiets of tijdens het wandelen? Nu vinden we het volkomen vanzelfsprekend dat technologietoepassingen volledig met elkaar verknoopt zijn. Daarbij hoeven we geen lachwekkend ingewikkelde commando’s meer in te voeren, zoals bij DOS. We gebruiken gewoon touch technologie of spraak. De volgende interface zit in onze contactlens, zit op onze spieren, vingertoppen of op het puntje van onze tong. Of in onze hersenen. Met andere woorden: Google Glass en iWatch zijn slechts tussenfasen.

Vergeleken met het tijdperk van het computerbakbeest komen we nu erg gemakkelijk tot informatie. Apps en de cloud vormen hierbij een ijzersterke combinatie. De grondstof van informatie, data, wordt steeds vaker centraal opgeslagen en gebruikt door meerdere apps op verschillende manieren. We kunnen onze hardware en software inmiddels ook verregaand ‘customizen’. De ‘verapping’ van ons IT-gebruik is hier een voorbeeld van: we stellen ons eigen portfolio aan apps samen, wisselen ervaringen uit en de volgende app is ‘just one click away’.  Al hoewel, over een jaar of vijf zijn we uitgeklikt en kan ook de computermuis naar het museum. Voorop staat dat we intensief in de weer zijn met data en applicaties, de hardware doet er steeds minder toe. Ook de keuze voor design en besturingssysteem is meer een kwestie van smaak en heeft weinig met functionaliteit te maken.

Controle

shutterstock_95440231Naarmate er meer convergentie van technologieën optreedt, neemt de kans op verwarring en fouten toe, zo zou je verwachten, want data noch applicaties hebben minder vaak een ‘vaste plaats’. We gebruiken meer verschillende opslagplaatsen en meer devices die toegang bieden. Dat risico is niet alleen relevant voor consumenten, maar ook voor bedrijven – met Bring Your Own Device verschuift beveiliging van apparaat naar data. Hoe voorkom je dat een zakelijke pdf in een privé-omgeving belandt? Stonden die foto’s nu wel of niet op Facebook, Flickr of Dropbox? Wie heeft op welke plekken eigenlijk toegang tot mijn gegevens?

Een ander aandachtspunt is dat we IT-gebruikers gewend zijn om commando’s uit te voeren met aanraak-, toets- of muiscommando’s. Daarbij speelt visuele controle een belangrijke rol: we zien wat we doen. Wanneer je een data-file van de ene naar de andere map kunt verplaatsen op basis van spraakcommando’s of gedachten, hoe is dan nog zichtbaar dat een bestand van map A naar map B gaat? Wanneer hardware en software steeds meer letterlijk bovenop de mens komen te zitten, lijkt de controle dus eerder kleiner te worden dan groter.

Meer dan tien sensoren

retro pcWaar het computerbakbeest van twintig jaar geleden nog op een bureau stond, dragen we de computer van nu dicht op ons lijf. Daarbij is die computer veranderd in een systeem dat permanent en op verschillende manieren data verzamelt, zonder dat ons daarmee bewust bezighouden met de onderliggende datastromen. Dat is goed zichtbaar bij de smartphone. In nog geen tien jaar tijd zijn we meer dan tien ‘sentrollers’ permanent bij ons gaan dragen: de accelerator- of bewegingssensor, een kompas, de GPS-ontvanger, de GSM-zender/ontvanger, een Wi-Fi-zender/ontvanger, een BlueTooth zender/ontvanger, een nabijheidssensor, een FM-radio-ontvanger, een lichtsensor, de camera, de microfoon (vaak twee), het touch screen en de vingerafdruk-lezer. Het zijn allemaal onderdelen van het apparaat die met de buitenwereld communiceren. Sommige mensen voegen externe sensoren toe aan hun smartphone, zoals de nike fuelwatch. Saillant detail: deze sensoren bezitten eigen unieke kenmerken, zo ontdekten onderzoekers van Stanford University, waardoor de smartphone als geheel ook nog iets zegt over de identiteit van de gebruiker.  De smartphone is een nieuwe fysieke en digitale fingerprint. De stand alone pc was in zijn beginfase tot niet veel meer in staat dan gegevens afbeelden op een scherm, gegevens afdrukken op een stuk papier of gegevens overzetten op een floppy disk.

Brain computing

Er zijn nog twee stappen te zetten voordat we een volmaakt data-universum hebben gerealiseerd. De eerste stap is dat onze smartphone (want dat is voorlopig even de interface waar we niet zonder kunnen) ook onze gedachten monitort. Na machine-to-machine (M2M) interactie en machine-to-body (M2B) interactie kunnen we dan eindelijk aan de slag met het bedenken van leuke apps voor machine to mind- interactie. De mogelijkheden zijn eindeloos: via je gedachten apparaten aansturen, via een apparaat je dromen uitlezen. Je gedachten naar een ander persoon sturen. Wellicht is de NeuroPace RNS de voorbode van wat nog gaat komen: geestelijke gezondheidszorg op afstand, maar wel rechtstreeks gericht op het brein via een hersenimplantaat. En er ontstaat natuurlijk een flinke markt op het gebied van mind security: software die voorkomt dat gedachten alleen na jouw uitdrukkelijke toestemming worden opgezet in data. De eerste stappen richting een corporate policy ofwel gedragscode voor het gebruik van Google Glass zijn al gezet, er zullen nog vele discussies en policies volgen.


Datawaarde en cloudgarantie

stockAls journalist zit ik volop in de cloud. Al mijn zakelijke files (zowel content als administratie) staan in de cloud, mijn mail verloopt via de cloud en zowel mijn zakelijke als mijn privé-netwerk bevinden zich in de cloud. Ikzelf zit in de driver seat: ik kan via ieder device overal en altijd gemakkelijk bij, ik kan de capaciteit uitbreiden en ik heb zicht op de kosten. Zo lang mijn leveranciers zorgvuldig omgaan met hun klanten – en daar vertrouw ik op – maak ik mij geen zorgen over beveiliging en uptime.

Mijn overstap naar de cloud is geleidelijk verlopen. Eerst ben ik gestopt met het gebruik van Microsoft Outlook; dat werd vervangen door Gmail. Daarna ben ik gevallen voor de lol van Facebook, het nut van Linkedin en het gemak van Dropbox. Van die clouds – lees: servers – heb ik geen idee waar ze zich bevinden en wat voor soort mensen aan de knoppen zit. Ook hier is het een kwestie van vertrouwen.

Clouds en banken

Als het gaat om vertrouwen, dan lijken cloudleveranciers wel wat op banken. Een bank is voor mij niet veel meer dan een dienstverlener waar je je geld kunt parkeren. De rentestand maakt dat niet aantrekkelijk, maar schuiven met geld (overboeken, incasseren en opslaan, betalen) gaat via een bank gemakkelijker dan vanuit een oude sok of een spaarvarken.

DSC_1265Goed beschouwd bestaat mijn geld – zeker in dit tijdperk van online bankieren – alleen in de vorm van data. Ik ga er vanuit dat de bank mijn geld goed beschermt; ook al is het data en geen chartaal geld, laat staan goud. Als mijn bank omvalt en mijn geld goed heb geparkeerd, dan is mijn kapitaal tot op zekere hoogte verzekerd via het deposito-garantiestelsel.

Ook voor mijn data geldt dat het handig is als een externe partij ze voor mij bewaart – en ik mij kan beperken tot het geven van opdrachten die aangeven waar de data naar toe moeten. In de wereld van data ontbreken echter afspraken of garantiestelsels. Dat is vreemd, want bij de meest bedrijven vertegenwoordigen data een belangrijk deel van de assets: klanten, goodwill, medewerkers, voorraden, producten, intellectueel eigendom of markten. Daarnaast geven data inzicht geven in de performance en de strategie van ondernemingen. Bedrijven hebben hun data echter zelden op de balans staan.

Data hebben intrinsieke waarde

Voor consumenten zijn data steeds vaker een betaal- of ruilmiddel bij het afnemen van ‘gratis’ diensten. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Gmail van Google. In die situatie is duidelijk dat de data op zich een waarde vertegenwoordigen. Google biedt in ruil voor die waarde haar Gmail-dienst gratis aan (Google baseert op de inhoud van de e-mail zijn advertenties).

Bedrijven die professionele clouddiensten afnemen, betalen voor de daadwerkelijk gebruikte servercapaciteit. De exploitatieomzet die met het servergebruik wordt gegenereerd, wordt niet beïnvloed door de intrinsieke waarde van de data. Tenzij de eigenaar van de data een hoge waarde aan de data toekent en daarom voor een zeer hoog niveau van dienstverlening kiest.

Het waarderen van data is lastig, maar aan de andere kant: als data geen activa of asset zijn, dan is de kans groot dat ze gezien worden als kosten. En die moet je minimaliseren. Dat is geen goed vertrekpunt voor de cloudgebruiker, die iets opbergt in de kluis van een ander. Waarbij die ander, de clouddienstverlener, zijn diensten niet afstemt op de waarde van de inhoud van de kluis. Het is immers standaarddienstverlening? In ons privéleven negeren we dat soort risico’s niet. Wanneer we op vakantie gaan, nemen we bewust beslissingen over reis-, ongevallen- en annuleringsverzekeringen.  De verhouding tussen risicobedrag en premie geeft daarbij vaak de doorslag.

Dataverlies

Los van allerlei cloudvarianten, -modellen en SLA’s is cloud computing goed voor dataverlies bij twee op de vijf bedrijven, aldus onderzoek van Symantec, dat meer dan 3.200 bedrijven ondervroeg over gebruik van de cloud. 43 procent van de cloudgebruikers moest na dataverlies teruggrijpen op een eigen backup. Gelukkig zijn er verzekeringen tegen cybercrime en dataverlies. Zonder een goede waardebepaling lijkt het echter lastig je data te verzekeren.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


Data-scepticisme

Wat vertellen data wel, en wat zeggen ze niet?  Stellen we data-analyses en visualisaties wel genoeg ter discussie, of zijn we een dergelijke manier van denken over data nog niet gewend?

logo_2_rgbjpgWe vertrouwen graag op de kracht van data. Data maken dingen inzichtelijk en overtuigen veelal beter dan verhalen.  En met de opkomst van goedkope sensor-technologie is er over steeds meer dingen data beschikbaar. Hoewel ik ook graag een verhaal kracht bij zet met mooie gegevens en gek ben op visualisaties, vraag ik me ook af waar data hun autoriteit vandaan halen. En of we er soms niet te makkelijk op vertrouwen. Daarom wil ik er hier een kritisch verhaal over te vertellen, want data zelf vertellen niet altijd het hele verhaal. Lees verder op het blog Data denkers – van Jelte Timmer en Linda Kool (Rathenau Instituut)

Big data is geen bullshit

Verschijnselen die nadrukkelijk op de agenda worden gezet, verdienen het ook om gerelativeerd te worden. Big Data is volgens Gartner al over de piek van ‘inflated expectations’ heen: hoewel er successen mee zijn geboekt, wordt nu ook afgerekend met hooggespannen verwachtingen.

Big data is bullshit, aldus Nassim N. Taleb, publicist en professor verbonden aan het Polytechnic Institute van New York University. In Wired legt hij uit: “With big data, researchers have brought cherry-picking to an industrial level.”

Hype-Cycle-for-Big-Data-2012Het lijkt erop dat Taleb zich zorgen maakt: big data mag beslist niet met wetenschap geassocieerd worden. Bij enorme hoeveelheden data zouden wetenschappers de omgekeerde weg kunnen gaan bewandelen: niet volgens de route hypothese-onderzoek-data-toetsing-conclusie, maar volgens de route data-conclusie-hypothese. Big-data onderzoekers zouden volgens Taleb kunnen stoppen met hun onderzoek op het moment dat ze het juiste resultaat hebben gevonden, bijvoorbeeld in de vorm van een patroon. Of nog erger: onderzoekers kunnen een hypothese formuleren na het vinden van een patroon.

Taleb zegt op zijn blog op Wired dat iedereen met big data analyses statistische relaties kan vinden. Hoe meer variabelen er worden bekeken, hoe meer correlaties er gevonden kunnen worden. Taleb legt de relatie met observationele studies, waarbij een onderzoeker datasets analyseert, zonder dat er sprake is van een experiment, een interventie en een controlegroep ‘zonder interventie’. Taleb vindt het een fundamentele fout te denken dat we alles kunnen doorgronden als we maar genoeg gegevens analyseren. Taleb pleit er voor de afstand tussen big data en wetenschap groot te houden. Daar is niks mis mee.

Gouden bergen

Het is de vraag of echte wetenschappers zich aangesproken zullen voelen. Ik denk dat Talebs uitspraak vooral pijnlijk is voor bedrijven die in hun marketingcommunicatie gouden bergen beloven: met big data kom je verder. Goede wetenschappers weten dat onderzoek betrouwbaar en valide moet zijn. Betrouwbaarheid van onderzoek verwijst daarbij naar herhaalbaarheid: je onderzoeksuitkomst is alleen betrouwbaar als je bij een herhaald onderzoek op dezelfde resultaten uitkomt. Dat herhaalonderzoek is alleen mogelijk als de volledige onderzoeksmethode goed is beschreven zodat het onderzoek reproduceerbaar is door derden. Terecht wijst Taleb er op dat herhaalonderzoek zelden wordt uitgevoerd – wetenschappers winnen weinig met het doen van onderzoek dat de uitkomsten van eerder onderzoek onderschrijft en dientengevolge is er meestal geen of weinig geld voor beschikbaar.

Big data is geen wetenschap

Taleb maakt met zijn hele betoog echter ook een fout. Hij brengt een relatie aan tussen big data en wetenschap die hij vervolgens zelf probeert te ontkrachten. Inderdaad, big data is geen wetenschap, maar een aanduiding voor het verschijnsel dat er veel data beschikbaar is. Datasets worden steeds groter en complexer; ze worden opgebouwd uit verschillende informatiesoorten en -bronnen. De tijdsfactor – real time – gaat een steeds belangrijkere rol spelen en het verzamelen van data zal in toenemende mate geautomatiseerd geschieden. In De big data revolutie zeggen schrijvers Mayer-Schonberger en Cukier dat er geen exacte definitie van big data bestaat: “De term ‘big data’ verwijst naar dingen die je op een grote schaal kunt doen en op kleinere schaal niet mogelijk zijn, en waarmee je nieuwe inzichten verkrijgt of nieuwe vormen van economische waarde creëert op een manier die invloed heeft op (…) markten, organisaties en de relatie tussen burgers en overheden.”

Groeiende databrij

Big data sec heeft weinig met wetenschap te maken. Maar het heeft weinig zin om big data bullshit te noemen. Allereerst ontken je daarmee het verschijnsel dat we al vreselijk veel data verzameld hebben; dat we dagelijks nieuwe data vastleggen; en dat die databrij in rap tempo gaat groeien omdat het Internet of Things straks miljarden apparaten omvat die allemaal data gaan produceren. Dat brengt belangrijke vragen met zich mee over dataopslag, databeveiliging, data governance en de inzet van business intelligence. Vragen die aan relevantie winnen omdat ze bijvoorbeeld te maken hebben met privacy.  En op de tweede plaats, niet minder belangrijk, heeft de inzet van big data – of hoe je het ook wil noemen – al lang zijn nut bewezen.

 

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


iPads en airplanes

KLMTien jaar geleden introduceerde KLM als eerste vliegmaatschappij de electronic flight bag (EFB). Pas sinds kort wordt daarbij de iPad ingezet. Daarmee ontstaan weer nieuwe mogelijkheden voor mobiele applicaties – zowel in de cockpit als in de cabine.

 

Hoe lang zijn we al gewend aan de iPad? Korter dan je zou verwachten. Steve Jobs introduceerde de eerste iPad tijdens een persconferentie in San Francisco op 27 januari 2010. Een half jaar later kwam de iPad op de Nederlandse markt. Na bijna vier jaar bestaan er inmiddels zeven zogenaamde Steve Jobsscholen in Nederland; het kan dus snel gaan.

Je zou verwachten dat de iPad ook het digitaliseren van bedrijfsprocessen aanjaagt. In de luchtvaart gaat de iPad zeker zorgen voor meer efficiency en gemak, maar de echte introductie van de Electronic Flight Bag heeft weinig te maken met de iPad. Die Electronic Flight Bag (EFB) is de aanduiding voor de  digitale naslagwerken die beroepsvliegers bij iedere vlucht nodig hebben. In de EFB zitten kaarten, handboeken, richtlijnen en standaardformulieren. Het invoeren van de elektronische versie van de flight bag zorgde er voor dat piloten verlost werden van het tijdens iedere vlucht meenemen van een rolkoffer met daarin 15 tot 20 kilo aan papier.

 

Paperless cockpit

Die rolkoffer met papierwerk wordt nu in hoog tempo vervangen door een tablet. Daar is wel het nodige aan voorafgegaan. De KLM was in 2003 de eerste maatschappij die een Electronic Flight Bag in gebruik nam. Tijdens de introductie van de eerste KLM Boeing 777 bestond de EFB uit een laptop met cd-rom. De cd was in die tijd een veelbelovende geheugendrager; inmiddels weten we beter. Vanaf 2006 zijn vliegmaatschappijen en technologieleveranciers op grotere schaal nieuwe EFB-systemen gaan ontwikkelen en certificeren. De laptop stond daarbij centraal, in eerste instantie als een FAA Class 1 systeem, hetgeen betekende dat het papierwerk alsnog met iedere vlucht mee moest in de cockpit. Sinds de iPad is goedgekeurd door de luchtvaartautoriteiten bespaart vliegmaatschappij Delta op jaarbasis 7,5 miljoen pagina’s papier en 4,5 miljoen liter kerosine. Overigens heeft Delta tot onvrede van haar piloten onlangs besloten alle eerder aangeschafte iPads te vervangen door de Microsoft Surface 2-tablet.

 

Slimmer dan een rolkoffer

ipad-efb-c-fokker-services

De EFB bevat veel meer informatie en functionaliteit dan de oude ‘rolkoffer’, waaronder mobiele apps zoals slimme rekentoepassingen. Die kunnen gevoed worden met data uit de flight management computer, bijvoorbeeld om optimale motorinstellingen en snelheden te bepalen. Daarbij wordt rekening gehouden met real time weersomstandigheden, kenmerken van de start- of landingsbaan en het gewicht. Met het rekensysteem kan het laadvermogen geoptimaliseerd worden, bij een Boeing 777 kan dat bijvoorbeeld ruimte opleveren voor een extra last tot 9 ton. En met behulp van ‘Taxi positional awareness’ en actuele airport lay-out kaarten weten piloten de precieze locatie van het vliegtuig op de landings- en vertrekbaan.

 

Informatie op orde

Natuurlijk is gewichtsbesparing niet het enige voordeel van de EFB. Piloten kunnen informatie sneller opzoeken en markeren, informatie kan beter geactualiseerd worden via het internet. Het up to date houden van informatievoorziening aan piloten, maar ook het bijhouden van informatie over vliegtuigen door die piloten is aan wettelijke regels gebonden van de Europese luchtvaartautoriteit EASA en de FAA. In Nederland werd een Europees-goedgekeurde iPad-EFB-toepassing ontwikkeld door Fokker: de ‘iPad European Aviation Safety Agency (EASA) Class 2 Type B electronic flight bag for pilots’. De ‘Class 2’-aanduiding betekent dat de iPad geschikt is als permanent onderdeel van de vliegtuiguitrusting en bovendien geschikt is voor alle vluchtfasen. De EFB van Fokker is inmiddels op een groot aantal toestellen van Boeing, Airbus, Bombardier en Fokker geïmplementeerd.

 

Cabin crew en customer engagement

KLM kondigde – na een pilot vanaf eind 2011, waarbij 100 cockpit- en cabinemedewerkers voorzien werden van een iPad – in de zomer van dit jaar aan dat er 5.000 extra iPads beschikbaar kwamen voor piloten, senior pursers en pursers. Cabinepersoneel krijgt informatie over last-minute operationele wijzigingen en kan beter inspelen op persoonlijke wensen van passagiers. Wanneer tijdens de vlucht Wi-Fi kan worden geboden (iets waar KLM nu mee experimenteert), kan het gebruik van de iPad door passagiers nog meer mogelijkheden voor mobiele diensten opleveren. Toch loopt KLM met de inzet van de iPad voor servicedoeleinden aan boord niet voorop. Het cabinepersoneel van British Airways kon al in 2011 vanuit de lucht via de iPad opmerkingen doorgeven aan het grondpersoneel. Wellicht kunnen vliegtuigbouwers over een paar jaar de inflight entertainmentschermen weglaten – iedereen heeft dan zijn eigen iPad, de maatschappij kan volstaan met het aanbieden van content.

Deze post is tot stand gekomen in samenwerking met de Zero Distance community en T-Systems


Real time retail

Er was een tijd waarin bestellen via internet werd geassocieerd met seksverzendhuis Piet Galle te Maassluis: onbetrouwbaar, maar geschikt voor schimmige zaken. Nu is online retail niet meer weg te denken. Na de laagste prijzen en de beste service telt nu ook mee: wie kan het snelste leveren?

Bij eBay Now kunnen klanten gedurende winkeltijden hun bestelling plaatsen bij lokale eBay retail partners. Zo’n bestelling wordt dan binnen een uur thuis bezorgd. De kosten zijn 5 dollar per item en de omvang van een bestelling moet minimaal 25 dollar (per winkel) bedragen. Klanten kunnen ook kiezen voor een in-store pick-up. eBay breidt zijn 1-hour delivery service uit naar de regio’s San Francisco, New York, Chicago en Dallas. In deze formule ziet eBay ook mogelijkheden om klanten on the spot te voorzien van spullen. Retail komt hiermee in de buurt van anytime, anyplace. Bijvoorbeeld wanneer je tijdens het opzetten van de tent ontdekt dat je luchtbed onherstelbaar lek is, of wanneer je op zoek bent naar dat ene cadeautje (wat je al wel online had gezien), dat helaas alleen in dat andere filiaal van jouw favoriete winkel nog op voorraad is.

Binnen een uur bezorgen bestaat al sinds 2005

Veel sneller dan binnen een uur bezorgen wordt vermoedelijk lastig. Langzamer kan natuurlijk wel, zo moeten andere (r)etailers gedacht hebben. Walmart en Amazon zijn begonnen met het aanbieden van same-day delivery. Ook Google werkt aan de ontwikkeling van Shopping Express, een initiatief waarbij retailers en consumenten via het internet aan elkaar worden gekoppeld. Voorlopig kan je je alleen aanmelden als proefkonijn in San Francisco. Het is de vraag of al deze bezorgmodellen zo innovatief zijn. Ze kopiëren eigenlijk het concept van Max Delivery, een supermarktketen in New York, die al sinds 2005 (!) je online bestelling thuisbezorgt – maar dan wel binnen een uur.

Consument wil vooral gratis bezorging

real time businessOnderzoek van de Boston Consulting Group laat zien dat consumenten vooral veel waarde hechten aan gratis bezorging en lage prijzen. Slechts 9 procent van de 1.500 ondervraagde Amerikanen geeft aan dat bezorging op dezelfde dag doorslaggevend zou zijn in de keuze van een webwinkel. Bijna driekwart noemt gratis bezorging als doorslaggevend. In de VS zijn het vooral consumenten tussen de twintig en dertig jaar die veel gebruik maken van ‘same day deliveries’. Twee derde van de vrouwen uit deze leeftijdscategorie wil wel een dag wachten, aldus onderzoek van Shop.org. Lauwe reacties dus op ‘bezorging binnen een uur’. Ik zou er als retailer echter niet gerust op zijn. Frans Hansen, cfo van Fonq.nl ziet in Nederland dan ook andere patronen en voorkeuren: “Online retailers moeten competitief zijn, ze moeten voorraad hebben en je moet snel kunnen leveren.” Hij heeft het tijdens een rondetafeldiscussie in het blad Management Scope over een uitgebreid assortiment (“niet  drie of vier modellen, maar vijftig modellen barbecues”), over de ‘long tail’ en over sneller leveren.

Ontwikkelingen in Nederland

In Nederland hebben Dynalogic, TNT Express en Docdata een begin gemaakt met het aanbieden van supersnel bezorgen. Dynalogic heeft samen met Coolblue de dienst ‘VandaagNog’ gelanceerd. Opdrachten die voor 15:00 uur bij Dynalogic zijn aangemeld, worden diezelfde avond tussen 18:00 en 22:00 uur afgeleverd in Nederland of België. Je zou verwachten dat veel andere (r)etailers op zijn minst experimenteren met de optie. Dat is online gemakkelijk te organisaties via A/B-testen. Volgens Bol.com wegen de kosten niet op tegen de baten – het is de vraag of de extra kosten die met het snelle bezorgen gemoeid zijn ook zijn verlegd naar de consument. De reactie van Bol roept het beeld op van een mannetje dat inmiddels te dik is geworden: we willen wel graag leveren (en veel), maar liever niet te snel a.u.b..

PostNL en Bol zien weinig in bezorgen binnen 1 uur

Ook opmerkelijk in dit licht is een blog van Daan Koek, Business Development Manager E-Commerce bij PostNL. Koek rept in zijn blog met geen woord over ‘same day delivery’, laat staan ‘1-hour delivery service’. In zijn blogpost (met de veelzeggende titel ‘De webshopper in control’) stelt hij wel dat de consument liever zelf bepaalt wanneer en waar zijn online bestelling wordt bezorgd. Uit analyse van de PostNL-app-cijfers blijkt  namelijk dat 86 procent van de consumenten niet voor bezorging op de eerst mogelijke dag kiest, maar dat de bezorging bij voorkeur zo’n drie dagen later gebeurt. Koek zegt dat de consument steeds meer controle wil hebben. Hij wil zelf kunnen kiezen wat belangrijker is: afleveradres of juist de bezorgtijd. Daarna gaat het over service (draagt bij aan onderscheidend vermogen voor de webwinkelier) en over het feit dat “slechts 14% van de consumenten een zo snel mogelijke bezorging het belangrijkst vindt”. De rest kiest, aldus Koek, voor een uitgestelde bezorging. Dat (ook) fijn voor PostNL, want zo wordt de logistieke druk een beetje gespreid.

De concurrentie zit niet stil

Ik vrees dat Albert Heijn, CoolBlue, Dynalogic, TNT Express en Docdata het toch beter hebben begrepen. Het is niet voor niets dat we van ‘morgen thuisbezorgd’ of ‘volgende week dinsdag komt er een monteur langs’ zijn gegaan naar ‘morgen thuisbezorgd tussen 15.00 en 17.00 uur’. Albert Heijn biedt al geruime tijd soort tijdslots. Steeds meer technische installatiediensten bieden dezelfde mogelijkheid, daarbij uitgedaagd door wachtende klanten. Het tijdslot terugbrengen naar een uur betekent dat de shoppende consument eindelijk kan kiezen voor ‘laat maar komen’ of ‘ik ga het zelf ophalen’, zonder dat er tijd verloren gaat. Voor degenen, die ‘same day delivery’ nog steeds meer dan voldoende klantgericht vinden: een telefoon, een pizzabakker en scholier-plus-scooter waren genoeg om de gevestigde gastronomische orde te laten schrikken. Of deze: online retail is in 2020 goed voor een derde van de Nederlandse consumentenbestedingen.


Monitoring, tracking en tracing

waarbenjijnuSoms wordt er nog wat lacherig verwezen naar Chriet Titulaer, maar het Internet of Things rukt op. Volgens Berg Insight, een onderzoeksbureau, zijn er in 2012 wereldwijd 5,3 miljoen machine-to-machine-apparaten (M2M) met mobiele connectiviteit verscheept. In de komende vier jaar loopt dat op naar 13,8 miljoen mobiele devices in 2017. Daarbij gaat het niet om tablets of smartphones, maar om nieuwe soorten devices. Een belangrijk aandeel hiervan is gericht op services die ons leven gemakkelijker en veiliger moeten maken.

Jaarlijks overlijden 1,3 miljoen mensen als gevolg van verkeersongevallen en raken er 50 miljoen ernstig gewond. Verkeersongevallen kosten landen naar schatting 1 tot drie procent van het BNP: het gaat dan om medische kosten en kosten als gevolg van productiviteitsverlies. Het is relatief eenvoudig om het aantal verkeersslachtoffers te reduceren. Japan wist het aantal verkeersongevallen met dodelijke afloop tussen 1970 en 2008 terug te dringen met een kwart door verbeteringen door te voeren op het gebied van straatverlichting, trottoirs en verkeerslichten. Het land heeft nu interesse getoond in het pan-Europese eCall initiatief.  Dat moet in 2015 de eerste zichtbare resultaten gaan opleveren door een effectiever gebruik van het zogenaamde ‘gouden uur’. De EU hoopt zo op jaarbasis 2.500 mensenlevens te kunnen redden. eCall komt pas in actie wanneer de auto in een noodsituatie belandt – hiervoor worden nu criteria ontwikkeld. Het systeem geeft dan verschillende gegevens door aan een meldkamer, waaronder de precieze locatie van de auto. Het integreren van eCall in nieuwe auto’s kost nog geen 100 euro per auto.

M2M-communicatie wordt ook op steeds grotere schaal ingevoerd door overheden, bijvoorbeeld om de infrastructuur te bewaken. Het gaat dan niet om camera’s waarvan de beelden worden gemonitord door mensen, maar om sensoren die data doorgeven over bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van een object. Sinds 2008 worden bij de Hollandse Brug op de A6 via 145 sensoren dagelijks zo’n 11 gigabyte aan data vastgelegd. Die sensoren bestaan onder meer uit camera’s, weerstations, telsystemen en vibratiesensoren, die zowel brug als voertuigen op allerlei punten in de gaten houden. Het systeem genereert op basis van al deze data informatie over wanneer, waar en welk onderhoud nodig is. De data worden sinds 2008 verzameld en sinds 2009 worden ze op geïntegreerde wijze geanalyseerd via het InfraWatch project.

hollandse brug tekening - web

Onder de noemer ‘personal tracking’ worden ook systemen ontwikkeld voor mensen. Het traceren van auto’s of pakketjes heeft zo zijn voordelen, maar personen real time ‘volgen’ ligt gevoeliger. Hoewel het al lange tijd technisch mogelijk is personen op te sporen via de mobiele telefoon (via zendmasten of via de GPS-functionaliteit), mag deze functie niet zonder gerechtelijk tussenkomst worden gebruikt. Wel kan iedereen zijn eigen mobiele telefoon traceren, bijvoorbeeld via een toepassing als Android Apparaat beheer.

android apparaatbeheer

De markt lijkt echter wel klaar voor gps-trackers, specifiek bedoeld voor personen die daar zelf toestemming voor geven, bijvoorbeeld als waarschuwingssysteem bij noodgevallen. Fabrikanten wijzen op de mogelijkheden om ouderen, dieren en kinderen te volgen. Een ideale doelgroep voor het creëren van early adopters, zodat de marketing en sales niet te veel dwars wordt gezeten door moeizame discussies over privacy. Het gaat hierbij steeds om toepassingen waarbij het ene apparaat via een mobiel netwerk een signaal afgeeft aan een ander apparaat, aangeduid als real-time locating systems – voor communicatie van mens tot mens hebben we immers al de mobiele telefoon.

Ook op medisch vlak ontstaat er een markt, gericht op zelfzorg en monitoring, zoals Personal Emergency Response Systems. Philips heeft bijvoorbeeld sinds enige tijd het Lifeline Medical Alert System op de markt, een draagbaar systeem dat zelfs detecteert of er sprake is van een val – jaarlijks vallen er 13,5 miljoen mensen van ouder dan 65 jaar, aldus het bedrijf.

Naast de toepassing voor noodgevallen kan M2M-technologie ook worden ingezet rondom zelfzorg en monitoring. AiQ is een leverancier van slim textiel: kleding (zoals een T-shirt) met ingebouwde sensoren die hartslag, transpiratie en huidtemperatuur monitoren, maar een EEG of EMG behoren ook tot de mogelijkheden. Nuubo neemt het medische, draadloze platform als uitgangspunt, waarbij op afstand ECG-monitoring plaatsvindt. TmG-BMC levert een sensor met een omvang van 5 mm, waarmee spierbelasting (per spier) kan worden gemeten. De sensor meet de snelheid van spiersamentrekking en ontspanning en de geproduceerde kracht. Ideaal voor topsporters die niet alleen bij de sportarts, maar ook tijdens de wedstrijd precies willen weten hoe hun energie wordt omgezet in medailles.


Home smart home

LCDVroeger – in de jaren tachtig – piepte alleen mijn LCD-horloge als er iets aan de hand was: een nieuw uur of een alarm. Tegenwoordig laat mijn koelkast weten dat er een deur open staat; mijn afwasmachine en oven laten weten dat ze klaar zijn met hun werk; de auto laat weten dat de snelheid te hoog is om elektrisch te rijden of dat er vertraging in de geplande route is te verwachten. Of dat ik achteruit rijd, en dus moet opletten op het achteruitrijcamerabeeld dat laat zien wanneer ik iets raak. De tandenborstel piept dat ik weer 30 seconden verder ben. De OV chipkaart-lezer piept bij in- en uitchecken. De deuren van de tram en metro piepen vlak voordat ze worden gesloten. Zelfs wanneer het eindelijk stil is laat ieder apparaat weten dat het bestaat – met een LEDje, dat alleen maar uitdooft wanneer je het complete apparaat ontkoppelt van het elektriciteitsnet.

chipApparaten doen dus hun uiterste best om met ons te communiceren. Het blijft echter behelpen, al die piepjes. Binnenkort worden apparaten een stuk interactiever. We kunnen ze dan aanspreken via onze smartphone en de apparaten op hun beurt zullen ons precies vertellen waar ze mee bezig zijn. Wij mensen gaan het nog druk krijgen. Althans, wanneer we onze apparaten geleidelijk vernieuwen. De laatste generatie apparaten zal steeds vaker voorzien zijn van een chip, waarmee het apparaat kan worden opgenomen in een heel nieuwe ecosysteem.

Dat ecosysteem heet uiteraard het Internet of Things en dat wordt straks aangedreven door onder meer de Zigbee chip. Klein, energiezuinig maar met een flink bereik in meters als het gaat om het uitwisselen van (geringe hoeveelheden) data. Ideaal dus voor het dagelijks communiceren met bijvoorbeeld een settopbox of een webapplicatie.

20130923_195823
wireless thermostaat

In de voorbereiding van een interview met Cees Links (CEO van GreenPeak, fabrikant van Zigbee chips) verrichtte ik natuurlijk de nodige research. De Zigbee chip wordt onder andere gebruikt in draadloze thermostaten en daarvan staat er een bij mij in de woonkamer. Handig, want zo hoef je geen draden te trekken tussen thermostaat en CV-ketel. En je thermostaat is niet langer een of ander vreemde kastje dat aan de muur moet hangen. Bizar dat ik deze IoT-technologie al twee jaar in huis heb zonder het te weten.

Na het interview (dat plaatsvond op de drukbezochte media- en entertainmentbeurs IBC2013) liet Cees Links een draadloze lichtschakelaar zien. Niet te onderscheiden van de schakelaar die bij mij thuis in ieder vertrek te vinden is. Maar het exemplaar van Cees was met een klein stukje klittenband op de muur bevestigd. In de schakelaar een chip en een kleine dynamo, die bij ieder gebruik van de schakelaar voldoende spanning toevoegt aan de ingebouwde accu. Kortom, een volstrekt zelfvoorzienende en draadloze lichtschakelaar. De next step is natuurlijk dat we het hele huis – verwarming, apparaten, verlichting – bedienen vanaf een iPad of een smartphone. Daarvoor hebben we slimme apparaten nodig waarmee meer mogelijk is dan alleen op afstand aan en uit zetten. Want daarvoor hadden we in de jaren tachtig al de klapschakelaar (die ik ook nog wel eens met mijn elektronicadoos in elkaar heb gezet).

smart-home1

De apparaten moeten dus zelf intelligent worden of op zijn minst kunnen omgaan met informatie die van buitenaf komt. Zo lang apparaten nog dom zijn, moeten we het doen met een interface zoals de iPad – in de kern helaas nu al armoedig en ouderwets interface, want niets meer dan een online dashboard met schakelaars en metertjes. We kijken er immers niet meer van op dat we zaken draadloos (en via internet) kunnen regelen?

Het smart home omvat dus meer dan alleen ‘commando’s geven’. Het smart home is een huis dat luistert. Letterlijk, door te reageren op spraak (of gebaren) en figuurlijk door in te spelen op patronen in onze behoeften. En de interactie aan te gaan als er twijfel is: wil je muziek bij het eten? Is het warm genoeg? En ben je nog van plan vanavond weg te gaan?

We gaan dus toe naar een wereld met connected apparaten die de nodige intelligentie bevatten en die gaan interacteren met ons. Gezien de complexiteit die daarmee gepaard gaat (honderd apparaten die wachten op onze wensen en commando’s) ligt het voor de hand dat er een regisseur komt, een digitale butler. Dat kan een digitaal systeem zijn, met of zonder fysieke verschijningsvorm. En dat brengt ons weer terug bij Siri (twee jaar na de introductie uit de bèta fase, maar nog niet in het Nederlands) en robots.

Mijn voorspelling: binnen vijf jaar zijn de eerste huizen voorzien van geïntegreerde, spraak gestuurde systemen.


Digitaal delegeren

Nemen computers de macht over? Nee, wij delegeren steeds meer menselijke taken aan systemen, die we vervolgens gretig voorzien van brandstof: data.

In de sciencefictionfilm Gattaca kiest de hoofdpersoon ervoor iets ‘niet te willen weten’. Ontwerper Daan Roosegaarde zei in het televisieprogramma Zomergasten dat dit in de toekomst “wellicht onze enige vrijheid is, nu de overheid letterlijk in onze inbox blijkt mee te kijken: de vrijheid om iets niet te willen weten.”

Filmscenario’s zijn dankbare etalages van de menselijke fantasie. In films als Westworld, The Matrix en 2001: A Space Odyssey is een belangrijke rol weggelegd voor ‘kunstmatige systemen’ die de macht overnemen. In Westworld verandert Yul Brynner in een niet te stoppen ‘killer robot’ en ook het recalcitrante computersysteem HAL uit Kubricks meesterwerk ‘2001’ kan alleen met grote moeite worden gestopt. In deze scenario’s gaat het steeds om door mensen bedachte systemen, waarbij – na een niet altijd even duidelijk kantelpunt – robots en computers op vijandige wijze de macht van hun eigen scheppers overnemen. Daarna is er alle ruimte voor het bewijzen van de menselijke superioriteit: de mens – intrinsiek goed – overwint het kwaad. Wij bedenken steeds maar weer opnieuw, dat systemen die moreel besef krijgen, zich uitsluitend kunnen ontwikkelen tot Het Kwaad. Systemen die intrinsiek goed willen doen, bestaan niet – of ze komen voor als zwak en bedreigd (bijvoorbeeld de mens). Kortom, technologie wordt pas evil als het zich aan de wil en controle van zijn eigen schepper onttrekt.

Omdat we zo sterk geloven in de goedheid van technologie die wijzelf maken en beheersen, zijn we in onze technologie- en gadget-economie geneigd om potentieel bedreigende technologie als een ‘nieuw’ verschijnsel te zien – iets dat buiten onszelf tot stand komt, en dat in beginsel een neutraal karakter heeft. Reden waarom het Rathenau Instituut met enige regelmaat een tegengeluid laat horen.

Als nieuwe technologie niet onverdeeld positief of neutraal is, maar ook mogelijke negatieve bijverschijnselen zou kunnen hebben, worden de goede eigenschappen in stelling gebracht. Goede eigenschappen dragen immers bij aan de verbetering van de wereld: ze lossen misstanden op, beantwoorden lastige vragen of verrijken ons leven met luxe en gemak. Beloften uit die hoek hebben bijna een religieus tintje: leg je lot in handen van de technologie, geloof er in, geef je er aan over en  het komt goed. Van het internet – intrinsiek een neutraal systeem – is bijvoorbeeld beweerd dat het de democratie zou kunnen versterken.

Kunstmatige rekenkracht wordt steeds sneller, goedkoper en kleiner, waardoor technologie steeds dichter op de mens komt te zitten. Was een pacemaker 40 jaar geleden nog high tech, nu is dat een medische ‘commodity’. Het probleem dat is opgelost door de pacemaker, heeft wel plaats gemaakt voor andere problemen die vragen om een oplossing. Bij al die nieuwe problemen worden telkens nieuwe oplossingen gevonden. Daarbij wordt de harde techniek geleidelijk minder belangrijk; in plaats daarvan wint de kracht van data aan betekenis. En waar zuiver technische oplossingen beperkt zijn in de wijze waarop ze in ons leven ingrijpen – harde techniek is inert –  blijken data juist vloeibaarder te worden. Voeg data toe aan software, laat software de oorspronkelijk rigide techniek aansturen en diezelfde lompe techniek wordt ‘intelligenter’. De auto kan zelf remmen voor plotselinge obstakels, zelf achteruit inparkeren en sneller dan de bestuurder beslissen over de snelste of kortste route.

Onze waarneming (de manier waarop we met onze zintuigen naar de wereld en de mensen om ons heen kijken) vullen we inmiddels aan met – of vervangen zelfs door – technologische hulpmiddelen. We laten onze beslissingen afhangen van derden (welk restaurant is goed?), we laten dagbladen voor wat ze zijn en laten onze informatievoorziening liever bepalen door een partij als Google, we willen instant feedback over calorieën die we verbranden en we willen vermijden dat we nat regenen.

Dat alles wekt de indruk dat we er steeds beter in slagen ons aan te passen aan de omstandigheden waarin we leven. Of is het omgekeerde waar: vertrouwen we steeds minder op onze eigen zintuigen en delegeren we in plaats daarvan steeds meer taken aan systemen?

Met dat laatste neemt het aantal verrassingen misschien af, omdat we beter kunnen anticiperen. Maar ons vermogen tot zelfstandig anticiperen, dus onafhankelijk van systemen, wordt steeds kleiner.

Met meer wearable computing en meer quantified self ontstaan er meer latente verbanden waarbij de discussie geleidelijk verandert: van “hadden we dit kunnen weten?” naar “hadden we dit moeten weten?”.

Ieder verband is straks latent aanwezig: het enige wat we moeten doen (of nalaten) is analyseren. Het maken van fouten in de analyse (dat wil zeggen: verkeerd analyseren, te laat analyseren of helemaal niet analyseren) is nu al vaak onderwerp van gesprek. Ons handelen – en daarmee onze vrijheid – wordt steeds meer digitaal bepaald.

Terug naar de film. Nemen computersystemen onze hersenen over? Nee, wij kiezen er voor steeds meer zaken aan computers te delegeren: zoeken, vinden, adviseren, informeren, suggereren, anticiperen en in toenemende mate ook waarnemen. Niet de computer is het probleem, maar het besluit om de waarneming uit te besteden – en deze te vervangen door analyse van data.

Data driven drivers

In 2015 moeten in Europa alle nieuwe auto’s voorzien zijn van een eCall systeem. Voordat het zo ver is staan er nog wat vragen open. Mag de auto alleen zelfstandig communiceren met een meldkamer? Of mag de bestuurder ook zelf een ‘noodknop’ indrukken? Moeten meldkamers zich in dat geval voorbereiden op massale meldingen als ergens een ongeval heeft plaatsgevonden? Moet de auto een noodsignaal afgeven als de airbag afgaat of moet ook gekeken worden naar de impact van het event?

DSC_4120Een bezoekje aan iMobility Challenge op 11 september 2013 maakte duidelijk dat de techniek nog altijd ver vooruit loopt op de praktische realisatie. iMobility is een programma gericht op schonere, veiliger en meer efficiënte mobiliteit. Die verbeteringen kunnen voor een groot deel worden voortgebracht door systemen die data produceren; een ander deel van de verbeteringen zit ‘m in het slimmer gebruik van bestaande en nieuwe data. Maar het succes van verbeterprogramma’s hangt dus ook af van besluitvorming.

Een KLPD’er, die voor een demonstratie van eCall bij iMobility aanwezig was, bevestigde dat evenmin duidelijk is hoe de eCall meldingen moeten worden afgehandeld. Op dit moment gaan de meldingen nog naar de alarmcentrale van het betreffende automerk. Die koppen een serieuze melding door aan de meldkamer van… zegt u het maar. De ANWB? De meldkamers van 112? De KLPD? Rijkswaterstaat? Daarover is nog geen besluit genomen. Een ding is wel duidelijk: de communicatielijnen en de data vertegenwoordigen geld en machtsposities.

Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij het gebruik van open data. Althans, data waarvan betwist wordt of ze wel open zijn. Als het gaat om het beter regisseren van de mobiliteitsbehoefte, dan ziet TNO kansen in big data. Het combineren van allerlei gegevens, waaronder die van sociale media. TNO zou wel willen dat ook de reizigersdata van TLS (de club die de OV chipkaart in Nederland exploiteert) ‘open’ worden, zodat ook anderen er mee aan de slag kunnen. Een TNO-onderzoeker vermoedt dat het een kwestie van jaren is: daarna zijn de OV chipkaart data vrij. Maar voor de details verwijst hij ons door naar het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Daar vinden ze wenselijk dat die data vrijkomen, maar lastig om dat hardop te beweren.

verizon-delphiOok op een ander vlak wordt gestreden om data. Delphi (foto) is een van de leveranciers van een (2G of 3G)dongel-gebaseerd systeem dat via de OBD-II connector voertuigdata in de cloud zet. Normaal wordt die OBD-connector gebruikt door het onderhoudsbedrijf om de autogegevens uit te lezen, dus met een diagnostisch doel. Via de dongel worden digital-keydata real time beschikbaar via een mobiele app en een web-applicatie. Die data hebben betrekking op waar de auto zich bevindt, maar ook op wat de actuele snelheid en het toerental is. Omdat er tweewegverkeer mogelijk is, kan je de auto ook bedienen via een app. Dus openen of inschakelen, maar ook bijvoorbeeld geografische grenzen aangeven waarbinnen de auto moet blijven.

Zonder autobezitter geen auto en dus geen data. Met de combinatie Verizon (voor de connectiviteit) en Delphi (voor de software) ontstaat een berg data die in de Delphi cloud terechtkomt, maar de data zijn van degene die het Delphi product afneemt. Dat kan ook dus een leasemaatschappij zijn. Of een huisvader die precies wil weten of zoon en dochter zich aan de maximum snelheid houden.

DSC_4101Hoe lang zitten we zelf nog achter het stuur? Dat auto’s intelligenter worden, staat vast. Omdat auto’s en IT langzaamaan versmelten, komen twee processen nu echt op gang. Het eerste proces is gericht op de auto als vervoermiddel in het verkeer: zuiniger, veiliger, beter inspelend om omgevingsfactoren en omstandigheden. Een tweede aspect heeft te maken met de auto als verdienmodel. De auto zelf draagt steeds minder bij aan het resultaat van fabrikanten. Het verdienmodel verschuift in de richting van aanvullende diensten (infotainment, onderhoud, service). Daarnaast gaat de auto terrein verliezen. De dominante positie moet straks gedeeld worden met andere mobiliteitsoplossingen.

Video: TNO over Open Data en Mercedes Benz over Distronic technologie
 

DSC_4188Een belangrijk deel van iMobility was gericht op IT en data, een ander deel van de aandacht ging uit naar elektrisch rijden. Tesla had twee exemplaren van het model S beschikbaar gesteld, die in nog geen uur werden leeggereden door hongerige autojournalisten. Er waren ook Twizy’s en Zoe’s van Renault en slimme limo’s van Mercedes. Ford liet zelfs een busje rondrijden met het opschrift ‘Zero Emission’. Alsof het ontwerpen, bouwen en onderhouden van windmolens volledig kan worden gerealiseerd met… windenergie.